In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 11 september 2024 een verstekvonnis gewezen in een huurzaak tussen Stichting Co Wonen en een gedaagde die niet in de procedure is verschenen. Co Wonen had de gedaagde gedagvaard wegens het niet nakomen van zijn betalingsverplichtingen uit de huurovereenkomst. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde een betalingsachterstand heeft van € 3.098,96, die bestaat uit achterstallige huur en servicekosten. De eis van Co Wonen om betaling van deze achterstand is deels toegewezen.
De zaak draait om de huurprijswijzigingsbepaling in de huurovereenkomst, die door de kantonrechter als oneerlijk is aangemerkt. De bepaling stelde de verhuurder in staat om de huurprijs jaarlijks te verhogen op basis van de Consumentenprijsindex, met een extra verhoging van 5%. De kantonrechter oordeelde dat deze bepaling de balans tussen verhuurder en huurder verstoort en daarom vernietigd moet worden. Dit betekent dat de oorspronkelijke huurprijs van € 1.150,- blijft gelden, en dat de gedaagde niet verplicht is om de verhoogde huurprijzen te betalen.
De kantonrechter heeft ook de buitengerechtelijke incassokosten toegewezen aan Co Wonen, evenals de proceskosten die de gedaagde moet betalen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat Co Wonen het vonnis onmiddellijk kan uitvoeren, zelfs als de gedaagde in beroep gaat. De beslissing van de kantonrechter is gebaseerd op de relevante artikelen van het Burgerlijk Wetboek en de regels van het procesrecht.