ECLI:NL:RBROT:2024:10899

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 september 2024
Publicatiedatum
4 november 2024
Zaaknummer
11025046 CV EXPL 24-8836
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en ontruiming woning wegens huurachterstand en overlast

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 27 september 2024 uitspraak gedaan in een huurgeschil tussen Stichting Ouderenhuisvesting Rotterdam (SOR) en [gedaagde 1] in haar hoedanigheid als bewindvoerder van [gedaagde 2]. De zaak betreft de ontbinding van de huurovereenkomst van [gedaagde 2] met SOR, die sinds 15 november 2022 een woning huurt. SOR heeft [gedaagde 2] gedagvaard vanwege een huurachterstand en overlast, waaronder het gebruik van de woning voor een hennepkwekerij. De kantonrechter heeft het verstekvonnis van 31 januari 2024 vernietigd, maar de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van de woning opnieuw toegewezen. [gedaagde 1] is veroordeeld tot betaling van de huurachterstand van € 1.508,33, rente, incassokosten en proceskosten. De huurovereenkomst is ontbonden omdat [gedaagde 2] zijn verplichtingen niet is nagekomen en overlast heeft veroorzaakt. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de omstandigheden van [gedaagde 2] niet voldoende zijn om de huurovereenkomst voort te zetten, gezien de ernst van de situatie en de impact op de doelgroep van SOR. De ontruiming moet binnen veertien dagen na betekening van het vonnis plaatsvinden.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11025046 CV EXPL 24-8836
datum uitspraak: 27 september 2024
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
Stichting Ouderenhuisvesting Rotterdam,
vestigingsplaats: Rotterdam,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
gemachtigde: mr. M. Jansen,
tegen
[gedaagde 1], die handelt onder de naam
[handelsnaam],
vestigingsplaats: [plaatsnaam 1],
in haar hoedanigheid van bewindvoerder van
[gedaagde 2],
woonplaats: [plaatsnaam 2],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
gemachtigde: mr. M. Raaijmakers.
Zij worden hierna ‘SOR’, ‘[gedaagde 1]’ en ‘[gedaagde 2]’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 22 december 2023, met bijlagen 1 tot en met 10;
  • het verstekvonnis van deze rechtbank van 31 januari 2024 met zaaknummer
10858246 CV EXPL 23-33940;
  • de verzetdagvaarding van 11 maart 2024 met eis in reconventie (tegeneis), met bijlagen 1 tot en met 3;
  • het antwoord in reconventie, met bijlagen 11 tot en met 19.
1.2.
Op 28 augustus 2024 is de zaak tijdens een zitting besproken. Daarbij waren aanwezig:
- [naam 1], woonregisseur, en [naam 2], beheerder bij SOR, met
mr. Jansen;
- [gedaagde 2], in het bijzijn van zijn zwager [naam 3], met mr. Raaijmakers.

2.De beoordeling

Waar gaat de zaak over?
2.1.
[gedaagde 2] huurt vanaf 15 november 2022 een woning van SOR. Omdat [gedaagde 2] een huurachterstand heeft laten ontstaan en er sprake is van overlast door hem, is hij gedagvaard. Geëist is de huurovereenkomst te ontbinden en [gedaagde 2] te veroordelen tot ontruiming van de woning en betaling van de achterstand en (een bedrag gelijk aan) de maandelijkse huur, met rente en kosten.
2.2.
Bij genoemd verstekvonnis is de eis toegewezen. Omdat [gedaagde 1] is aangesteld als bewindvoerder over de gelden en goederen van [gedaagde 2] heeft zij tegen het verstekvonnis verzet ingesteld. [gedaagde 1] wil vernietiging van dat vonnis, want zij is het niet eens met de beslissingen. [gedaagde 1] vindt dat de eisen moeten worden afgewezen en heeft tegeneisen ingesteld.
2.3.
De kantonrechter vernietigt het verstekvonnis, omdat de uitkomst nu wat anders is, maar de geëiste ontbinding en ontruiming wordt opnieuw toegewezen. De tegeneis van [gedaagde 1] wordt afgewezen. Hierna wordt uitgelegd waarom.
In conventie
[gedaagde 1] moet een huurachterstand van € 1.508,33 betalen
2.4.
[gedaagde 1] wordt veroordeeld om € 1.508,33 aan huurachterstand tot en met de maand augustus 2024 aan SOR te betalen. De partijen zijn het er namelijk over eens dat dit de huurachterstand was op het moment van de zitting.
De huurovereenkomst wordt ontbonden
2.5.
De huurovereenkomst wordt ontbonden, omdat op meerdere manieren tekort geschoten is in de nakoming van verplichtingen (artikel 6:265 BW). [gedaagde 2] was verplicht om de huur op tijd te betalen, maar heeft dat niet gedaan. De huurachterstand bedroeg drie maanden huur ten tijde van de dagvaarding. Daarin is gedurende lange tijd geen verandering getreden. Pas kort voor de zitting is een extra huurbetaling gedaan. Daarnaast heeft [gedaagde 2] zich niet als goed huurder gedragen (artikel 7:213 BW) en de woning gebruikt voor doeleinden waarvoor deze niet bestemd is (artikel 7:214 BW). Vaststaat namelijk dat hij overlast voor omwonenden veroorzaakt heeft. Daarnaast is tijdens deze procedure een hennepkwekerij in zijn woning ontdekt. [gedaagde 2] hoopte daarmee een extraatje te kunnen verdienen. Bij ontmanteling van de kwekerij is geconstateerd dat in de meterkast een niet geaarde kabel was aangesloten, waarmee stroom illegaal is afgetapt. Dit heeft een gevaarlijke situatie opgeleverd voor de woning en omwonenden. Dit alles is ernstig genoeg om de huurovereenkomst te beëindigen. [1] De omstandigheden die van de zijde van [gedaagde 2] zijn aangevoerd, leiden niet tot een andere uitkomst. Daarbij weegt mee dat de aangevoerde medische omstandigheden niet zijn onderbouwd en enigszins in het verleden lijken te liggen. De verslavingsproblematiek is ernstig maar van SOR kan niet gevergd worden om nog langer met [gedaagde 2] als huurder verder te moeten. Daarin weegt mee dat SOR zich richt op ouderen, een doelgroep die eerder overlast ervaart van mensen die ongewenst gedrag vertonen als gevolg van verslaving.
[gedaagde 1] moet de woning ontruimen
2.6.
Omdat de huurovereenkomst is ontbonden, moet [gedaagde 1] ervoor zorg dragen dat de woning verlaten wordt door [gedaagde 2] met al zijn spullen. Dat moet gebeuren binnen veertien dagen nadat dit vonnis is betekend.
[gedaagde 1] moet huur en een gebruiksvergoeding betalen
2.7.
Tot de ontbinding van de huurovereenkomst moet [gedaagde 1] huur betalen en vanaf de ontbinding tot en met de dag van de ontruiming moet zij een gebruiksvergoeding betalen van thans € 768,23 per maand (artikel 7:225 BW). SOR heeft niet uitgelegd waarom [gedaagde 1] een vergoeding moet betalen na de ontruiming voor de rest van die maand. Voor het verhogen van de gebruiksvergoeding gelden dezelfde regels (artikel 7:248 BW) als voor het verhogen van de huur.
[gedaagde 1] moet incassokosten betalen
2.8.
De incassokosten van € 269,87 worden toegewezen, omdat aan alle voorwaarden is voldaan om deze kosten vergoed te krijgen (artikel 6:96 BW).
[gedaagde 1] moet rente betalen
2.9.
De rente wordt toegewezen, omdat SOR genoeg heeft gesteld waaruit volgt dat deze moet worden betaald en [gedaagde 1] dat niet heeft betwist. Het gaat om € 13,73 plus de rente over de huurachterstand van € 2.214,15 vanaf 18 december 2023, welk bedrag openstond ten tijde van de dagvaarding.
[gedaagde 1] moet de proceskosten betalen
2.10.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde 1], omdat zij ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter stelt de kosten die [gedaagde 1] aan SOR moet betalen vast op € 129,14 aan dagvaardingskosten, € 372,- aan griffierecht, € 408,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 204,-) en € 102,- aan nakosten. Dat is in totaal € 1.011,14. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend. De informatiekosten van € 0,59 zijn niet toewijsbaar, nu niet gehandeld is overeenkomstig artikel 9 Besluit tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders.
Vernietiging verstekvonnis
2.11.
De uitkomst is anders dan in het verstekvonnis, omdat een lager bedrag aan openstaande huur wordt toegewezen. Daarom wordt het verstekvonnis vernietigd.
In reconventie
Afwijzing tegeneis
2.12.
De eis wordt afgewezen. Geen grond wordt gezien waarom SOR een zogenoemde tweede kans overeenkomst zou moeten aanbieden aan [gedaagde 2]. Dat geldt ook voor de subsidiaire eis dat SOR hem een passende woning moet aanbieden. Wat betreft de meer subsidiaire eis, om SOR te veroordelen tot het geven van voldoende tijd aan [gedaagde 2] om zelf alternatieve woonruimte te vinden, wordt overwogen dat de benodigde tijd onbepaalbaar is en dat onder de gegeven omstandigheden niet van SOR gevergd kan worden dat zij langer moet wachten op ontruiming dan de hierboven gestelde termijn.
[gedaagde 1] moet de proceskosten betalen
2.13.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde 1], omdat zij ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter stelt de kosten die [gedaagde 1] aan SOR moet betalen vast op € 204,- aan salaris voor de gemachtigde (1 punt x € 204,-) en € 102,- aan nakosten. Dat is in totaal
€ 306,-. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend.
In conventie en in reconventie
Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
2.14.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat SOR dat eist en [gedaagde 1] daar geen bezwaar tegen heeft gemaakt (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
In conventie
3.1.
vernietigt het op 31 januari 2024 gewezen verstekvonnis met zaaknummer
10858246 CV EXPL 23-33940;
3.2.
veroordeelt [gedaagde 1] om aan SOR te betalen:
  • € 1.508,33 aan huurachterstand tot en met de maand augustus 2024;
  • € 13,73 aan rente tot 18 december 2023 en de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over € 2.214,15 vanaf 18 december 2023 tot de dag dat volledig is betaald;
  • € 269,87 aan incassokosten;
3.3.
ontbindt de huurovereenkomst tussen SOR en [gedaagde 2] en veroordeelt [gedaagde 1] om binnen veertien dagen na de datum waarop dit vonnis is betekend de woning aan [adres] te ontruimen met alle personen en zaken die zich daar vanwege [gedaagde 2] bevinden en het gehuurde met alle sleutels ter beschikking van SOR te stellen;
3.4.
veroordeelt [gedaagde 1] om vanaf 1 september 2024 tot en met de dag waarop de ontruiming plaatsvindt aan SOR te betalen € 768,23 per maand met de verhoging die is toegestaan;
3.5.
veroordeelt [gedaagde 1] in de proceskosten, die aan de kant van SOR worden vastgesteld op € 1.011,14;
In reconventie
3.6.
wijst de eis af;
3.7.
veroordeelt [gedaagde 1] in de proceskosten, die aan de kant van SOR worden vastgesteld op € 306,-;
In conventie en in reconventie
3.8.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.9.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Lablans en in het openbaar uitgesproken.
465

Voetnoten

1.Hoge Raad 28 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1810