ECLI:NL:RBROT:2024:10894

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 september 2024
Publicatiedatum
4 november 2024
Zaaknummer
23-001210-16 en 22-003664-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van de vordering tot (gedeeltelijke) herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van een veroordeelde na lange detentie

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 9 september 2024 uitspraak gedaan over de vordering tot (gedeeltelijke) herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van een veroordeelde. De veroordeelde was op 5 augustus 2024 voorwaardelijk in vrijheid gesteld na een lange detentie van negen jaar, maar voldeed niet aan de bijzondere voorwaarden die aan zijn vrijlating waren verbonden. Het Openbaar Ministerie diende op 19 augustus 2024 een vordering in tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling, omdat de veroordeelde de meldplicht en de voorwaarde van begeleid wonen niet had nageleefd. Tijdens de zitting werd duidelijk dat de veroordeelde onvoldoende ondersteuning had ontvangen bij zijn terugkeer in de maatschappij, wat bijdroeg aan zijn problemen met het naleven van de voorwaarden. De rechtbank oordeelde dat de veroordeelde verwijtbaar had gehandeld door de voorwaarden niet na te leven, maar erkende ook dat er onvoldoende was geregeld op het gebied van huisvesting en begeleiding bij zijn vrijlating. De rechtbank besloot de vordering tot herroeping gedeeltelijk toe te wijzen en gelastte dat de veroordeelde 30 dagen van zijn vrijheidsstraf moet ondergaan, terwijl het resterende deel van de voorwaardelijke invrijheidstelling in stand blijft. De rechtbank benadrukte het belang van goede begeleiding na detentie om recidive te voorkomen.

Uitspraak

Rechtbank ROtterdam
Team straf 3
VI-zaaknummer: 99/000405-39
Parketnummer: 23-001210-16 (rechtsmiddel van 13/689081-15) en 22-003664-16 (rechtsmiddel van 10-811190-15 en 10-812040-16)
Datum uitspraak: 9 september 2024
Beslissingvan de meervoudige kamer voor strafzaken van de rechtbank in de zaak tegen de veroordeelde

[veroordeelde] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
raadsman mr. T.P. Schut, advocaat te Amsterdam.

Opgelegde straffen

Bij onherroepelijk geworden arrest van het gerechtshof Amsterdam van 2 november 2016, is aan de veroordeelde een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van vier weken, met aftrek van voorarrest.
Tevens is bij onherroepelijk geworden arrest van het gerechtshof Den Haag van 8 maart 2018 aan de veroordeelde een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van twaalf jaren, met aftrek van voorarrest.
De veroordeelde is op 5 augustus 2024 voorwaardelijk in vrijheid gesteld. De proeftijd van 1470 dagen is op dat moment ingegaan. Het strafrestant bedraagt 1470 dagen.
Aan de voorwaardelijke invrijheidstelling zijn - voor zover hier van belang - de volgende bijzondere voorwaarden verbonden:
  • meldplicht bij Reclassering Nederland;
  • ambulante behandeling;
  • begeleid wonen of maatschappelijke opvang;
  • meewerken aan of inspannen voor (een traject gericht op) het verkrijgen en het behouden van woonruimte en een structurele en zinvolle (betaalde) dagbesteding;
  • openheid van zaken tonen ten aanzien van zijn financiële situatie;
  • meewerken aan het aflossen van schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, waaronder eventueel het meewerken aan schuldhulpverlening;
  • meewerken aan bloedonderzoek of urineonderzoek of een ander controlemiddel om het middelengebruik te controleren/beheersen;
  • het tonen van een open, gemotiveerde en meewerkende houding met betrekking tot het toezicht en de bijzondere voorwaarden.
De rechter-commissaris heeft op 27 augustus 2024 de schorsing van de voorwaardelijke invrijheidstelling bevolen.

Vordering

Op 19 augustus 2024 heeft het Openbaar Ministerie een vordering ingediend tot (gedeeltelijke) herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde voor de duur van 180 dagen, wegens het niet naleven van een deel van de voormelde voorwaarden, meer specifiek de meldplicht en het begeleid wonen.
Bij de vordering is overgelegd het rapport van Reclassering Nederland van 16 augustus 2024.

Onderzoek van de zaak

Het onderzoek van de zaak heeft plaatsgevonden op de openbare terechtzitting van 9 september 2024.
De officier van justitie mr. W. ten Have en de raadsman van de veroordeelde zijn gehoord.
De veroordeelde heeft een afstandsverklaring ondertekend. Het transport van de veroordeelde naar de rechtbank is geannuleerd, omdat de veroordeelde schreeuwde en tegen ramen en deuren trapte en het transport daardoor onverantwoord werd geacht, ook met het oog op medegedetineerden en het politiepersoneel.
Voorts is de deskundige [naam] , als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland, gehoord.
Ter terechtzitting is gebleken dat de rechtbank het aanvullend advies van Reclassering Nederland van 4 september 2024 niet heeft ontvangen. De officier van justitie heeft dit advies desgevraagd alsnog verstrekt.
De officier van justitie heeft de vordering mondeling gewijzigd in die zin dat is gerekwireerd tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling voor de duur van 120 dagen, of zoveel korter, in ieder geval totdat er een plaats beschikbaar is voor de veroordeelde bij een woonvoorziening van HVO-Querido en veroordeelde de intake aldaar is doorgekomen.
De raadsman heeft verzocht de vordering af te wijzen en heeft bepleit dat de veroordeelde de voorwaarden niet heeft overtreden. Daartoe is aangevoerd dat de veroordeelde na een lange detentie in vrijheid is gesteld en dat de reclassering daarvan niet op de hoogte was waardoor er geen praktische zaken voor hem waren geregeld. De veroordeelde stond met een klein geldbedrag en een plastic tas op straat. Zijn moeder bleek op vakantie te zijn, dus hij kon nergens naartoe. De veroordeelde heeft er van alles aan gedaan om contact op te nemen met verschillende instanties. Uit de brief van zijn trajectbegeleider van Humanitas blijkt dat de veroordeelde op 13 augustus 2024 een intakegesprek bij HVO-Querido, locatie De Vaart, had staan. De veroordeelde had geen contactgegevens en beschikte niet over financiële middelen om de locatie te bereiken. Om die reden heeft zijn trajectbegeleider de intake desgevraagd voor hem afgebeld.
Het heeft even geduurd voordat de veroordeelde via de gemeente een uitkering heeft kunnen regelen. Daarna heeft hij het contact met de instanties gecontinueerd en laten zien dat hij welwillend is. Op 21 augustus 2024 heeft er alsnog een intakegesprek bij HVO-Querido, locatie De Vaart, plaatsgevonden. De veroordeelde heeft toen aangegeven de desbetreffende locatie een risicovolle omgeving te vinden en liever een woonplek heeft waar hij niet hoeft mee te werken aan urinecontroles omdat hij al urinecontroles krijgt bij Humanitas. Desalniettemin is hij bereid mee te werken aan verplichte urinecontroles in de woonvoorziening. De moeder van de veroordeelde is bereid om de veroordeelde onderdak te geven totdat er een woonvoorziening voor hem is geregeld.

Beoordeling door de rechtbank

Blijkens het reclasseringsrapport van 16 augustus 2024 is de veroordeelde op 5 augustus 2024 na negen jaar detentie zonder inkomen en huisvesting in vrijheid gesteld. Op 8 augustus 2024 heeft de veroordeelde telefonisch contact opgenomen met de reclassering. Hij gaf toen aan dat hij wegens het ontbreken van inkomen niet in staat was om af te reizen naar Amsterdam, alwaar hij een meldplicht heeft. Om die reden heeft de reclassering hem verwezen naar hulpverlening voor dak- en thuislozen in Den Haag. Gedurende de dagen daarna is het niet meer gelukt om in contact te komen met de veroordeelde. Op 13 augustus 2024 stond er een intakegesprek gepland bij HVO-Querido, locatie De Vaart. Kort voor het intakegesprek is er namens de veroordeelde afgebeld. Een intakegesprek is echter noodzakelijk om de veroordeelde in een woonvoorziening te kunnen plaatsen. Later op die dag bleek de veroordeelde uit de trein te zijn gezet, omdat hij onder invloed was en zich agressief zou hebben gedragen. Verder heeft de reclassering vernomen dat de veroordeelde op 14 augustus 2024 naar een afspraak bij de gemeente Amsterdam is geweest, alwaar hij een voorschot op zijn uitkering heeft ontvangen. Vervolgens is het contact ruim een week lang uitgebleven, als gevolg waarvan het niet mogelijk is geweest voor de reclassering om samen met de veroordeelde aan zijn leefgebieden te werken. De veroordeelde lijkt selectief te zijn in de afspraken waar hij gehoor aan geeft. Door die houding kon geen invulling gegeven worden aan het toezicht. Om die reden achtte de reclassering de kans op recidive onverminderd aanwezig.
Uit het rapport van de reclassering van 4 september 2024 blijkt dat ten tijde van de vrijlating van de veroordeelde na een lange periode van detentie onvoldoende was geregeld op het gebied van huisvesting, inkomen, dagbesteding en noodzakelijke behandeling. Dit is de veroordeelde niet aan te rekenen.
Door het ontbreken van deze essentiële voorzieningen en het feit dat de veroordeelde onbereikbaar was voor de reclassering, heeft de reclassering geadviseerd de voorwaardelijke invrijheidstelling voortijdig te beëindigen. Op 20 augustus 2024 heeft de veroordeelde contact opgenomen met de reclassering en aangegeven dat hij zijn telefoon was verloren. De reclassering heeft toen een nieuw intakegesprek bij HVO-Querido, locatie De Vaart, ingepland. De veroordeelde heeft tijdens het intakegesprek echter aangegeven niet mee te zullen werken aan de in de woonvoorziening verplichte urinecontroles. Op 26 augustus 2024 is de veroordeelde aangehouden wegens de schorsing van de voorwaardelijke invrijheidstelling. Enerzijds ligt de verantwoordelijkheid bij de veroordeelde omdat hij een woonvoorziening heeft afgewezen, anderzijds moet worden erkend dat hij niet de juiste begeleiding en ondersteuning heeft ontvangen.
De deskundige [naam] heeft op de terechtzitting de rapportages van de reclassering toegelicht en daarbij verklaard dat het niet aan de veroordeelde is te verwijten dat hij op een dergelijke manier in vrijheid is gesteld. Een invrijheidstelling gaat gepaard met risico’s en daarom is het juist belangrijk dat er dan een kader is waarin de veroordeelde goed wordt begeleid. Als nu een groot gedeelte van de voorwaardelijke invrijheidstelling wordt herroepen, is een intake bij HVO-Querido in die periode niet mogelijk. Dit kan wel worden ingepland als de veroordeelde wederom in vrijheid wordt gesteld. Daarna zal hij op een wachtlijst worden geplaatst. Het is onduidelijk hoe lang dit zal duren. De moeder van de veroordeelde heeft bevestigd dat hij tijdelijk bij haar kan verblijven, mits actief wordt gewerkt aan een woontraject.
De rechtbank stelt vast dat de veroordeelde de meldplicht en de voorwaarde van begeleid wonen of maatschappelijke opvang, verwijtbaar niet heeft nageleefd. Herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling is om die reden aan de orde. De rechtbank heeft oog voor het feit dat er onvoldoende was geregeld toen de veroordeelde in vrijheid werd gesteld.
Het is juist van belang dat een veroordeelde na het ondergaan van een lange detentie met hulp en toezicht kan terugkeren in de maatschappij zodat recidive kan worden voorkomen. Het mag echter niet zo zijn dat de veroordeelde een beschikbare woonplek afwijst, omdat dit niet zijn optimale voorkeur heeft. Hij dient in dit kader te accepteren wat hij aangeboden krijgt.
Als strafrechtelijke reactie op het handelen van de veroordeelde, zal de vordering herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling gedeeltelijk worden toegewezen. De rechtbank gelast dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat niet ten uitvoer is gelegd, alsnog gedeeltelijk, te weten voor de duur van 30 dagen, moet worden ondergaan. Het resterende deel van de voorwaardelijke invrijheidsstelling blijft in stand. Voor dit deel zullen de voorwaarden gelden zoals deze reeds eerder zijn gesteld.

BeslissingDe rechtbank:

- wijst toe de vordering tot (gedeeltelijke) herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling;
- gelast dat van het gedeelte van de vrijheidsstraf dat niet ten uitvoer is gelegd, alsnog een gedeelte, groot 30 dagen, moet worden ondergaan;
- wijst de vordering voor het overige af;
- heft op het bevel tot schorsing van de voorwaardelijke invrijheidstelling.
Deze beslissing is genomen door mr. A.M. van der Leeden, voorzitter,
en mrs. N.M. Ketelaar en R.E. Drenth, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.D. Beenakker, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 9 september 2024.
De jongste rechter en de griffier zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.