ECLI:NL:RBROT:2024:10882

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 oktober 2024
Publicatiedatum
1 november 2024
Zaaknummer
C/10/664642 / FA RK 23-6289
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding geregistreerd partnerschap met nevenverzoeken, birdnesting, definitieve zorgregeling, toewijzing huurrecht gezamenlijke woning, afwijzing verzoek kinderbijdrage

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 11 oktober 2024 uitspraak gedaan over de ontbinding van een geregistreerd partnerschap tussen een vrouw en een man, die op 17 juli 2017 te Krimpen aan den IJssel zijn geregistreerd. De vrouw verzocht om de ontbinding van het partnerschap, wat door de man niet werd betwist. De rechtbank heeft vastgesteld dat het partnerschap duurzaam is ontwricht en heeft het verzoek tot ontbinding toegewezen.

Daarnaast heeft de rechtbank een zorgregeling vastgesteld voor hun minderjarige kind, geboren in 2017. De vrouw verzocht om de hoofdverblijfplaats van het kind bij haar te bepalen, terwijl de man verzocht om de hoofdverblijfplaats bij hem te vestigen. Na afweging van de belangen van het kind heeft de rechtbank besloten dat de hoofdverblijfplaats bij de man zal zijn, omdat hij in staat is om meer stabiliteit te bieden. De partijen hebben afgesproken dat de zorg voor het kind in de vorm van birdnesting zal worden uitgevoerd totdat de man over zelfstandige woonruimte beschikt.

Verder heeft de rechtbank het verzoek van de vrouw om het huurrecht van de gezamenlijke woning toe te kennen aan haar toegewezen, omdat haar belang zwaarder weegt dan dat van de man. Het verzoek van de vrouw om een kinderbijdrage werd afgewezen, omdat partijen overeenstemming hadden bereikt over de kosten van de verzorging van hun kind. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad, met uitzondering van de ontbinding van het geregistreerd partnerschap, en partijen kunnen binnen drie maanden hoger beroep instellen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
zaaknummer / rekestnummer: C/10/664642 / FA RK 23-6289
Beschikking van 11 oktober 2024 over de ontbinding van het geregistreerd partnerschap
in de zaak van:
[naam vrouw], hierna: de vrouw,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. R. Zantman te Krimpen aan den IJssel,
t e g e n
[naam man], hierna: de man,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. M. Jonkman te Capelle aan den IJssel.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de vrouw, ingekomen op 29 augustus 2023;
  • het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek met bijlagen, ingekomen op 22 november 2023;
  • het verweerschrift op het zelfstandig verzoek met bijlagen;
  • het bericht met bijlagen van de vrouw van 19 augustus 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 30 augustus 2024. Daarbij zijn verschenen:
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), als adviseur, vertegenwoordigd door [persoon A] .

2.De vaststaande feiten

2.1.
Partijen zijn een geregistreerd partnerschap aangegaan te Krimpen aan den IJssel op 17 juli 2017.
2.2.
Het minderjarige kind van partijen is:
[minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] .

3.De beoordeling

3.1.
Ontbinding van het geregistreerd partnerschap
3.1.1.
De vrouw verzoekt de ontbinding van het geregistreerd partnerschap tussen partijen uit te spreken. Zij stelt dat het geregistreerd partnerschap duurzaam is ontwricht.
3.1.2.
De man betwist de gestelde duurzame ontwrichting niet en verzoekt eveneens de ontbinding van het geregistreerd partnerschap uit te spreken.
3.1.3.
Op grond van artikel 815 lid 2 Rv, voor zover hier van belang, moet een verzoekschrift tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap een ouderschapsplan bevatten ten aanzien van de minderjarige kinderen van partijen over wie zij al dan niet gezamenlijk het gezag uitoefenen. Omdat het ouderschapsplan in de wet is geformuleerd als een processuele eis bij een verzoek tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap heeft de rechtbank de bevoegdheid een echtgenoot in het verzoek tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap niet-ontvankelijk te verklaren, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd (artikel 815 lid 6 Rv).
3.1.4.
Door de vrouw noch de man is een ouderschapsplan overgelegd. Omdat voldoende is gemotiveerd dat het voor partijen op dit moment redelijkerwijs niet mogelijk is een door beiden akkoord bevonden ouderschapsplan over te leggen, zal de rechtbank ieder partijen ontvangen in haar respectievelijk zijn verzoek tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap.
3.1.5.
Het wederzijds gedane verzoek tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap wordt, als niet weersproken en op de wet gegrond, toegewezen.
3.2.
Verblijfplaats en zorgregeling
3.2.1.
De vrouw verzoekt te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij haar zal zijn.
3.2.2.
De man voert gemotiveerd verweer en verzoekt primair te bepalen dat de hoofdverblijf van de minderjarige bij hem zal zijn. Subsidiair verzoekt de man conform zijn voorstel een zorgregeling te bepalen tussen hem en de minderjarige.
3.2.3.
De vrouw heeft voorwaardelijk, in het geval de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de man wordt bepaald, verzocht om de vaststelling van een zorgregeling zoals door haar is voorgesteld.
3.2.4.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat partijen steeds om de beurt enkele dagen met de minderjarige in de voormalige echtelijke woning verblijven (hierna aangeduid als birdnesting). De huidige verdeling is als volgt: de minderjarige verblijft van dinsdagmiddag (na school) tot vrijdagochtend (aanvang school) bij de vrouw en op maandag en vrijdag (na school) bij de man. Verder geldt dat de minderjarige twee van de drie weekenden bij de man verblijft en een weekend per drie weken bij de vrouw. Partijen zijn het erover eens dat deze regeling definitief kan worden vastgesteld. Verder zijn zij het erover eens dat deze regeling voorlopig nog in de vorm van birdnesting zal worden uitgevoerd totdat een van hen over andere, zelfstandige woonruimte beschikt. De rechtbank zal deze afspraken in de beslissing opnemen omdat partijen het hierover eens zijn.
3.2.5.
De verdeling van de vakanties en feestdagen zijn evenmin in geschil. De vrouw stemt in met de volgende, door de man voorgestelde verdeling:
  • herfstvakantie: de minderjarige brengt deze in de even jaren bij de man door en in de oneven jaren bij de vrouw;
  • kerstvakantie: Wanneer de kerstvakantie in de oneven jaren aanvangt brengt de minderjarige de eerste week bij de man door en de tweede week bij de vrouw. Wanneer de kerstvakantie in de even jaren aanvangt brengt de minderjarige de eerste week bij de vrouw door en de tweede week bij de man;
  • voorjaarsvakantie: de minderjarige brengt deze in de even jaren bij de man door en in de oneven jaren bij de vrouw;
  • meivakantie: de minderjarige brengt deze in de oneven jaren de eerste week bij de man door en de tweede week bij de vrouw en in de even jaren de eerste week bij de vrouw en de tweede week bij de man;
  • verjaardag minderjarige: de minderjarige brengt deze in de even jaren bij de man door en in de oneven jaren bij de vrouw;
  • verjaardag man en Vaderdag: de minderjarige brengt die ieder jaar bij de man door;
  • verjaardag vrouw en Moederdag: de minderjarige brengt die ieder jaar bij de vrouw door;
  • Sinterklaas, Pasen en Hemelvaartsdag: de minderjarige brengt deze dagen in de even jaren bij de man door en in de oneven jaren bij de vrouw;
  • Pinksteren en Koningsdag: de minderjarige brengt deze in de oneven jaren bij de man door en in de even jaren bij de vrouw.
De rechtbank zal deze afspraken in de beslissing opnemen omdat partijen het hierover eens zijn.
3.2.6.
Partijen hebben ondanks bedoelde overeenstemming, waarbij zij de zorg voor en opvoeding van hun minderjarige zoon nagenoeg gelijk delen, ieder hun verzoek ten aanzien van de hoofdverblijfplaats van de minderjarige gehandhaafd.
3.2.7.
De rechtbank zal na een afweging van de betrokken belangen, waarbij die van de minderjarige voorop staat, de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de man bepalen. Persoonlijke omstandigheden van de vrouw maken dat de man voor de minderjarige iets meer dan de vrouw zorg kan dragen voor continue stabiliteit. Zijn verzoek op dit punt zal worden toegewezen, onder afwijzing van het verzoek van de vrouw.
3.3.
Huurrecht woning
3.3.1.
De vrouw verzoekt het huurrecht van de woning.
3.3.2.
De man voert gemotiveerd verweer en verzoekt het huurrecht van de woning aan hem toe te kennen.
3.3.3.
Partijen hebben beiden een zwaarwegend belang bij het huurrecht van de woning. Na een afweging van de betrokken belangen, weegt het belang van de vrouw zwaarder dan het belang dat de man bij het huurrecht van de woning heeft. De rechtbank zal daarom het verzoek van de vrouw toewijzen onder afwijzing van het verzoek van de man.
3.4.
Onderhoudsbijdrage
3.4.1.
De vrouw verzoekt een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige (hierna ook: kinderbijdrage) van € 141,- per maand vast te stellen met ingang van de datum waarop het verzoekschrift is ingediend.
3.4.2.
De man voert gemotiveerd verweer.
3.4.3.
Partijen verdelen de dagelijkse zorg voor de minderjarige bij helfte en hun maandinkomens zijn ongeveer gelijk. Ze hebben tegen die achtergrond afgesproken dat ieder van hen de kosten voor de minderjarige zal dragen wanneer de minderjarige bij hen verblijft alsook dat de kinderbijslag en het kindgebonden budget bij helfte worden gedeeld.
De rechtbank zal deze afspraken in de beslissing opnemen omdat partijen het hierover eens zijn. Het verzoek van de vrouw om de vaststelling van een kinderbijdrage wordt als ingetrokken beschouwd dan wel afgewezen omdat zij daar in de gegeven omstandigheden geen belang bij heeft.
3.5.
Proceskosten
Gelet op de aard van de procedure zal de rechtbank bepalen dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
spreekt uit de ontbinding van het geregistreerd partnerschap van partijen, aangegaan te Krimpen aan den IJssel op 17 juli 2017;
4.2.
bepaalt dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de man zal zijn;
4.3.
neemt op de onderlinge regeling die partijen over de zorgregeling hebben getroffen, te weten:
  • de minderjarige verblijft van dinsdagmiddag (na school) tot vrijdagochtend (aanvang school) bij de vrouw en op maandag en vrijdag (na school) bij de man. Verder verblijft de minderjarige twee van de drie weekenden bij de man en een weekend per drie weken bij de vrouw;
  • de regeling wordt in de vorm van birdnesting uitgevoerd totdat de man over zelfstandige woonruimte zal beschikken;
  • de feestdagen en vakanties worden verdeeld op de wijze als weergegeven onder rechtsoverweging 3.2.5.;
4.4.
neemt op de onderlinge regeling die partijen over de kosten van de minderjarige hebben getroffen zoals weergegeven onder rechtsoverweging 3.4.3.;
4.5.
bepaalt dat de vrouw met ingang van het tijdstip waarop de ontbindingsbeschikking zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, huurster zal zijn van de echtelijke woning aan de [adres] ( [postcode] ) te [woonplaats] ;
4.6.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad, behalve ten aanzien van de
ontbinding van het geregistreerd partnerschap;
4.7.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.8.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.C.A. de Groot, (kinder)rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. M. Ligthart, griffier, op 11 oktober 2024.
Tegen deze uitspraak kan binnen drie maanden na de dag van deze uitspraak door partijen hoger beroep worden ingesteld door indiening van een beroepschrift bij het gerechtshof Den Haag. Een in eerste aanleg niet verschenen partij kan hoger beroep instellen binnen drie maanden na de betekening van deze uitspraak aan hem/haar in persoon of binnen drie maanden nadat zij op andere manier is betekend en openlijk bekend gemaakt. Het beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.