ECLI:NL:RBROT:2024:10881

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 november 2024
Publicatiedatum
1 november 2024
Zaaknummer
10939315 CV EXPL 24-4521
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling en bewijslevering in een overeenkomst van opdracht tussen een projectmanager en een bedrijf

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam, vordert eiseres, [persoon A], die handelt onder de naam [handelsnaam A], betaling van een bedrag van € 9.121,75 van gedaagde, [bedrijf B]. De vordering is gebaseerd op een overeenkomst van opdracht waarbij [persoon A] werkzaamheden heeft verricht als projectmanager voor [bedrijf B]. De gedaagde heeft een deel van de werkzaamheden niet betaald, wat heeft geleid tot deze rechtszaak. De eiseres heeft twee facturen ingediend, waarvan de betaling door [bedrijf B] wordt betwist.

Daarnaast is er een (voorwaardelijk) incident aanhangig gemaakt door [persoon A] waarin zij verzoekt om afgifte van e-mails van [bedrijf B] over een bepaalde periode, die zij nodig heeft voor bewijsvoering. [bedrijf B] heeft verweer gevoerd en stelt dat de kantonrechter niet bevoegd is om van het geschil kennis te nemen, omdat partijen een alternatieve geschillenbeslechting zijn overeengekomen. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat er geen uitsluiting van de mogelijkheid van een gerechtelijke procedure is en heeft zich bevoegd verklaard.

De kantonrechter heeft in de hoofdzaak geoordeeld dat [persoon A] voorshands bewezen heeft dat zij de betwiste uren in opdracht van [bedrijf B] heeft gewerkt, maar dat [bedrijf B] de gelegenheid krijgt om tegenbewijs te leveren. De vordering in het incident is afgewezen. In reconventie heeft [bedrijf B] gevorderd dat [persoon A] alle documenten en bestanden die eigendom zijn van [bedrijf B] overdraagt, maar deze vordering is afgewezen. De zaak is aangehouden voor verdere bewijslevering en proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10939315 CV EXPL 24-4521
datum uitspraak: 1 november 2024
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[persoon A] ,
die handelt onder de naam [handelsnaam A],
woonplaats: Schiedam,
eiseres in conventie, tevens eiseres in het (voorwaardelijke) incident,
verweerster in (voorwaardelijke) reconventie,
gemachtigde: gerechtsdeurwaarders Van Beest, Knol & Vermeulen,
tegen
[bedrijf B] ,
vestigingsplaats: Schiedam,
gedaagde in conventie, tevens gedaagde in het (voorwaardelijke) incident,
eiseres in (voorwaardelijke) reconventie,
gemachtigde: mr. I. Roseboom en mr. F. Hintzen.
De partijen worden hierna ‘ [persoon A] ’ en ‘ [bedrijf B] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 8 februari 2024 met de (voorwaardelijke) eis in het incident, met bijlagen;
  • het antwoord in de hoofdzaak met het antwoord in het (voorwaardelijke) incident en de (voorwaardelijke) eis in reconventie (tegeneis), met bijlagen;
  • de akte met het antwoord in de (voorwaardelijke) reconventie, met bijlagen.
1.2.
Op 6 september 2024 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. [persoon A] was aanwezig met mr. M.P.A. Knol. Namens [bedrijf B] is [persoon B] (Ceo Pre-groep) verschenen met de gemachtigde mr. I. Roseboom.

2.Het geschil

in conventie
de hoofdzaak
2.1.
[persoon A] vordert (samengevat):
  • [bedrijf B] te veroordelen aan haar te betalen € 9.121,75 met rente;
  • [bedrijf B] te veroordelen in de proceskosten met rente;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Het bedrag dat wordt gevorderd bestaat uit de hoofdsom van € 7.853,-, de vervallen rente van € 501,10 (berekend tot en met 8 februari 2024) en de buitengerechtelijke kosten van € 767,65.
2.2.
[persoon A] baseert de vordering op het volgende. [persoon A] heeft in opdracht van [bedrijf B] werkzaamheden verricht als projectmanager. [bedrijf B] heeft een deel van de werkzaamheden niet betaald. [persoon A] vordert betaling van een tweetal facturen. De factuur van 14 april 2023 van € 5.324,- en de factuur van 1 september 2023 van € 2.529,-. Daarnaast is [bedrijf B] rente en een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten verschuldigd.
2.3.
[bedrijf B] voert verweer.
het (voorwaardelijke) incident
2.4.
[persoon A] vordert (samengevat):
[bedrijf B] te veroordelen tot afgifte van schriftelijke of digitale e-mails van het door haar gebruikte bedrijfsaccount [accountnaam] over de periode 21 april 2022 tot en met 1 oktober 2023 op straffe van verbeurte van een dwangsom, kosten rechtens.
2.5.
[persoon A] legt hieraan ten grondslag dat zij, om te kunnen voldoen aan een eventuele bewijsopdracht, recht en belang heeft bij de onder 2.4 genoemde stukken. De (digitale) stukken bevinden zich onder [bedrijf B] . [bedrijf B] weigert deze stukken aan [persoon A] te overhandigen.
in (voorwaardelijke) reconventie
2.6.
[bedrijf B] vordert (samengevat):
  • [persoon A] te bevelen om alle bestanden en documenten die eigendom zijn van [bedrijf B] of een aan haar gelieerde onderneming of documenten met bedrijfsgevoelige informatie van [bedrijf B] of een aan haar gelieerde onderneming die [persoon A] onder zich heeft, op een lokale gegevensdrager aan [bedrijf B] over te dragen of af te geven op locatie bij [bedrijf B] , zodat [bedrijf B] kan controleren dat [persoon A] alle bestanden en documenten heeft overgedragen c.q. afgegeven en [persoon A] te bevelen de documenten na overdracht te verwijderen, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
  • [persoon A] te veroordelen in de proceskosten, de nakosten daaronder begrepen, met rente;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
2.7.
[bedrijf B] baseert de vordering op het volgende. [bedrijf B] wil alle bestanden en documenten die haar eigendom zijn en die [persoon A] onder zich heeft terug ontvangen. Zij wil kunnen controleren of [persoon A] alles heeft overgedragen. [persoon A] werkt hier niet aan mee.
2.8.
[persoon A] voert verweer.

3.De beoordeling

Bevoegdheid
3.1.
[bedrijf B] stelt in de eerste plaats dat de kantonrechter niet bevoegd is van dit geschil kennis te nemen. Partijen zijn een alternatieve vorm van geschilbeslechting overeengekomen in artikel 11 van de overeenkomst van opdracht. Het artikel luidt:
Artikel 11- Geschillen
Partijen zullen met elkaar in overleg treden om geschillen, voortvloeiend uit of verband houdende met enige bepaling uit deze overeenkomst, in der minne op te lossen. Geschillen die niet in onderling overleg kunnen worden opgelost zullen worden voorgelegd aan een geschillencommissie bestaande uit drie leden. Eén lid wordt benoemd door elk der partijen. Deze twee leden benoemen gezamenlijk een derde lid. De geschillencommissie brengt een advies uit. Indien geschillen die niet in onderling overleg kunnen worden opgelost, worden voorgelegd aan de rechtbank te Rotterdam.
3.2.
De kantonrechter overweegt dat uit de bewoordingen van het beding kan worden afgeleid dat een geschil, als partijen er in onderling overleg niet uitkomen, (ook) aan de rechtbank Rotterdam kan worden voorgelegd. Er zijn door [bedrijf B] geen feiten en omstandigheden aangevoerd op grond waarvan kan worden vastgesteld dat het de bedoeling van partijen is geweest de mogelijkheid van een gerechtelijke procedure uit te sluiten.
3.3.
De kantonrechter verklaart zich gelet op het voorgaande bevoegd van het geschil kennis te nemen. Een en ander betekent ook dat geen sprake is van misbruik van recht door [persoon A] omdat zij voor de gang naar de rechter heeft gekozen.
in conventie
3.4.
[persoon A] vordert nakoming van de betalingsverplichting die voortvloeit uit de overeenkomst. Volgens [persoon A] lag niet van tevoren vast hoeveel uur zij aan een project zou besteden. Het ging veelal mondeling. [persoon A] werkt al zeven jaar voor [bedrijf B] . Zo is dat altijd gegaan. In goed vertrouwen en zonder problemen.
3.5.
[bedrijf B] beroept zich op nadere instructies die aan [persoon A] zijn gegeven in verband met de beperking van het budget. Volgens [bedrijf B] zijn in december 2022 de non-declarabele werkzaamheden stopgezet. Zij wijst op de e-mail van 1 december 2022 van de heer [persoon C] aan [persoon A] :
“Hoe vervelend ook, op dit moment staan wij door uitblijven van betalingen van onze klanten en opdrachtgevers in de stand dat we per direct stoppen met alle inhuur en inzet van non-declarabele uren. Dat betekent als er geen dekking is voor de uren binnen het project deze niet gemaakt kunnen worden.
Dat betekent dan ook dat MATLAB, PVC opvolging of andere inzet worden opgeschort tot tenminste Q1 of tot nadere mededeling van onze zijde.
(…)”
3.6.
Verder voert [bedrijf B] aan dat aan [persoon A] is meegedeeld dat zij vanaf 16 maart 2023 alleen nog zou worden ingezet op het [naam project] ( [afkorting naam project] ). [bedrijf B] wijst op de e-mail van 16 maart 2023 van [persoon C] aan [persoon A] :
“Wij hebben in het directieoverleg geconstateerd dat er geen extra budget is.
(…)
Dat betekent na ons directiebesluit het volgende:
enkel een inhuurbehoefte voor jou voor het [afkorting naam project] blijft staan (is ook het enige contract nog) dat de 65 uur op [afkorting naam project] gespreid moet worden over de komende 11 weken.
Dus minus deze week, volgens ons dus 57 uur na vandaag.
Wat in onze berekening globaal neerkomt op 5 uur week voor de komende 10 weken.
Het contract zullen we met je verlengen naar week 21/22.
Natuurlijk loopt er op de achtergrond van alles maar dat wordt de komende weken duidelijker.
Daarvoor zullen we apart met je om tafel gaan en bijbehorende contracten opstellen.”
3.7.
[bedrijf B] heeft aan de hand van de urenspecificatie van [persoon A] (bijlage 13 bij de conclusie van antwoord) uiteengezet welke uren door haar concreet worden betwist. Van de factuur van 14 april 2023 betwist [bedrijf B] 43 uur. De verschuldigdheid van 39 uren die zijn besteed aan het [afkorting naam project] wordt erkend. Van de factuur van 1 september 2023 worden de in rekening gebrachte uren ná 13 juli 2023 betwist behalve de uren op 19 juli en 18 augustus 2023. Het gaat in totaal om 14 betwiste uren. Het gaat per saldo dus om 57 uren die door [bedrijf B] worden betwist. De rest moet sowieso betaald worden.
3.8.
Op [persoon A] rust in beginsel de bewijslast van haar stelling dat zij opdracht heeft gekregen voor de werkzaamheden die hier worden betwist. Zij heeft in het incident gevorderd dat [bedrijf B] (kort gezegd) de daarvoor benodigde gegevens aanlevert (art. 843a Rv). [bedrijf B] heeft echter aangevoerd dat zij de gevraagde bescheiden niet meer tot haar beschikking of onder haar berusting heeft. Het bedrijfsaccount van [persoon A] zou zijn verwijderd na haar vertrek. In elk geval heeft [bedrijf B] [persoon A] afgesloten van haar bedrijfsaccount. Zij kan daardoor niet aan de hand van e-mails laten zien dat zij bijvoorbeeld op het werk werd verwacht of bij een bespreking aanwezig is geweest. Of de informatie op de bedrijfsaccount nog teruggehaald kon worden is, ondanks de lange periode dat dit geschil over de uren al bestaat, nog niet door [bedrijf B] onderzocht.
3.9.
De kantonrechter ziet in de bewijsnood aan de kant van [persoon A] (mede) aanleiding voorshands bewezen te achten dat [persoon A] de 57 uren die door [bedrijf B] worden betwist in opdracht en met instemming van [bedrijf B] heeft gewerkt. [bedrijf B] mag tegenbewijs leveren. Dit betekent dat [bedrijf B] gelegenheid krijgt het voorshands geleverd geachte bewijs te ontzenuwen. Het betekent ook meteen dat de hiervoor geciteerde e-mails van 1 december 2022 en 16 maart 2023 waarop [bedrijf B] zich beroept, daartoe tot dusverre onvoldoende zijn. De e-mail van 12 december 2022 is onvoldoende duidelijk. De vraag is wat [persoon A] precies moest verstaan onder ‘non-declarabele uren’ uit de e-mail van 1 december 2022. Verder is er op 16 maart 2023 op zichzelf genomen een duidelijk instructie over het aantal uren gegeven, maar zijn er vervolgens wel andere facturen betaald die dateren tussen april en september 2023 (de factuurdata waar het hier om gaat). Hoe dat zich verhoudt met de aanwijzingen uit het bericht van 16 maart 2023 is niet duidelijk. Het wordt er daarom vooralsnog voor gehouden dat in de praktijk klaarblijkelijk van de instructies weer werd afgeweken.
3.10.
In het voorgaande ligt besloten dat de vordering in het incident (art. 843a Rv) wordt afgewezen.
3.11.
De zaak zal naar de rol van 27 november 2024 worden verwezen zodat [bedrijf B] zich kan uitlaten over het door haar te leveren tegenbewijs.
3.12.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
in reconventie
3.13.
[bedrijf B] wil, kort gezegd, dat [persoon A] alle documenten en bestanden die eigendom zijn van [bedrijf B] en die [persoon A] onder zich heeft overdraagt aan [bedrijf B] . [persoon A] voert aan dat zij al haar documenten en bestanden die op haar (oude) laptop stonden geplaatst heeft op de Google Drive van [bedrijf B] . Gezien de enorme grootte van de bestanden is de Drive kennelijk vastgelopen, aldus [persoon A] . [persoon A] heeft [bedrijf B] gevraagd een externe harde schijf aan te leveren, zodat zij de bestanden daarop kan plaatsen. Tijdens de zitting heeft [bedrijf B] toegelicht dat dit voor haar niet voldoende is. [bedrijf B] wil kunnen controleren of [persoon A] alle bestanden die zij onder zich heeft overdraagt. Zij heeft [bedrijf B] uitgenodigd met haar laptop naar kantoor te komen zodat haar laptop kan worden nagelopen.
3.14.
De kantonrechter overweegt dat [persoon A] bestanden en documenten die toebehoren aan [bedrijf B] moet overdragen. Het gaat echter te ver om van [persoon A] te verlangen dat zij haar privélaptop moet laten doorzoeken door [bedrijf B] . [bedrijf B] heeft ook geen argumenten genoemd op basis waarvan zou moeten worden geconcludeerd dat er sprake is van ongeoorloofd gebruik van gegevens van [bedrijf B] door [persoon A] .
3.15.
De vordering van [bedrijf B] wordt afgewezen. Aan partijen wordt meegegeven dit onderling op te lossen, wellicht op de door [persoon A] voorgestelde manier.
3.16.
Het oordeel over de proceskostenveroordeling wordt aangehouden totdat in de hoofdzaak in conventie is beslist.

4.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
in het incident
wijst de vordering van [persoon A] af;
in de hoofdzaak
4.1.
draagt [bedrijf B] op om tegenbewijs te leveren tegen het voorlopig vaststaande feit dat [persoon A] in opdracht en voor rekening van [bedrijf B] de door [bedrijf B] betwiste 57 uren (zie rechtsoverweging 3.7 tot en met 3.9) uit de factuur van 14 april 2023 en de factuur van 1 september 2023 heeft gewerkt;
schriftelijk bewijs
4.2.
bepaalt dat als [bedrijf B] schriftelijk bewijs wil leveren dit bewijs uiterlijk een dag voor de rolzitting van
27 november 2024in tweevoud moet zijn ontvangen op de rechtbank;
getuigenbewijs
4.3.
bepaalt dat als [bedrijf B] getuigen wil laten horen, zij uiterlijk een dag voor de rolzitting die hiervoor is genoemd het aantal en de personalia van de getuigen moet opgeven en de verhinderdata van de getuigen en
beidepartijen voor de maanden december 2024 en januari en februari 2025;
4.4.
wijst erop dat [bedrijf B] na het bepalen van een datum en plaats voor het getuigenverhoor zelf de getuigen moet oproepen;
ander bewijs
4.5.
bepaalt dat als [bedrijf B] op een andere manier bewijs wil leveren, zij uiterlijk een dag voor de rolzitting die hiervoor is genoemd aan de kantonrechter moet laten weten hoe;
in reconventie
4.6.
wijst de vordering van [bedrijf B] af;
in conventie en in reconventie
4.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Lablans en in het openbaar uitgesproken.
540