In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 6 augustus 2024 een beschikking gegeven over de zorgregeling voor de minderjarige [voornaam minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2019. De man, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. G.F. van den Ende, heeft een verzoek ingediend voor een zorgregeling, waarbij de vrouw niet is verschenen tijdens de mondelinge behandeling op 30 juli 2024. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man en de vrouw de ouders zijn van de minderjarige en dat zij gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. De man heeft verzocht om een zorgregeling die onder andere inhoudt dat de minderjarige om de week bij hem verblijft van vrijdag tot zondag, en dat de minderjarige op verjaardagen bij de ouder verblijft die jarig is.
De rechtbank heeft op basis van artikel 1:253a BW geoordeeld dat het in het belang van de minderjarige is om een duidelijke zorgregeling vast te stellen. Aangezien de vrouw niet is verschenen en er onzekerheid bestond over haar verblijf, heeft de rechtbank de ingangsdatum van de zorgregeling vastgesteld op 23 augustus 2024, na de zomervakantie. De rechtbank heeft de verzoeken van de man grotendeels toegewezen, met uitzondering van het verzoek met betrekking tot de verjaardag van de minderjarige, dat is afgewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij elke partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door mr. H.C.A. de Groot, (kinder)rechter, en is schriftelijk uitgewerkt op dezelfde datum.