ECLI:NL:RBROT:2024:10871

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 oktober 2024
Publicatiedatum
31 oktober 2024
Zaaknummer
10/750150-18 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontnemingsvonnis na procesafspraken in strafzaak tegen veroordeelde voor witwassen

Op 17 oktober 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam een ontnemingsvonnis uitgesproken in de zaak tegen een veroordeelde die zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van witwassen. De ontnemingsvordering is ingediend door de officier van justitie, mr. J.M. Bonnes, en betreft een bedrag van € 104.624,12, dat als wederrechtelijk verkregen voordeel is vastgesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde, in de periode van 2 maart 2016 tot en met 1 mei 2019, voordeel heeft genoten uit het witwassen van bitcoins. De verdachte heeft ingestemd met procesafspraken die zijn gemaakt tussen de officier van justitie en zijn raadsman, mr. J.T.E. Vis. Deze afspraken hielden in dat de betalingsverplichting zou worden vastgesteld op de waarde van het conservatoir beslag, zijnde € 83.705,10. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gevolgd en de betalingsverplichting vastgesteld op dit bedrag, waarbij de rechtbank haar eigen verantwoordelijkheid heeft behouden om te beoordelen of de voorwaarden van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht zijn voldaan. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om gijzeling op te leggen, gezien het volledige verhaal van het ontnemingsbedrag. Het vonnis is uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier, mr. H.C. Fraaij.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/750150-18 (ontneming)
Datum uitspraak: 17 oktober 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, naar aanleiding van de vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht van de officier van justitie in de zaak tegen
[veroordeelde],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres],
raadsman mr. J.T.E. Vis, advocaat te Amsterdam.

1.Procedure

Na indiening op 13 april 2023 van de vordering tot ontneming heeft de officier van justitie op 21 juni 2023 een conclusie van eis ingediend. Hoewel hij daartoe in de gelegenheid is gesteld, is namens [veroordeelde] geen conclusie van antwoord ingediend.

2.Onderzoek op de terechtzitting

Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 3 oktober 2023, tegelijkertijd met de inhoudelijke behandeling van de strafzaak die onder hetzelfde parketnummer aanhangig is gemaakt tegen de veroordeelde.

3.Procesafspraken

De ontnemingsvordering maakt onderdeel uit van procesafspraken die de officier van justitie en de verdediging hebben gemaakt. De rechtbank is niet betrokken geweest bij de totstandkoming van de procesafspraken.
Wat betreft de ontnemingsvordering zijn partijen schriftelijk overeengekomen dat het wederrechtelijk verkregen voordeel zal worden vastgesteld op € 104.624,12 en dat de betalingsverplichting zal worden vastgesteld op de waarde van het nu onder de verdachte rustende conservatoir beslag, te weten € 83.705,10.
Tijdens de inhoudelijke behandeling zijn de gemaakte afspraken met de verdachte en zijn raadsman besproken. De verdachte heeft verklaard dat hij goed begrijpt wat de gemaakte afspraken inhouden en welke gevolgen deze voor hem en zijn zaak hebben.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte vrijwillig, op basis van voor hem voldoende en duidelijke informatie en terwijl hij zich bewust was van de rechtsgevolgen, is gekomen tot de ondubbelzinnige beslissing om mee te werken aan het afdoeningsvoorstel en de daarmee gepaard gaande afstand van verdedigingsrechten, ook waar het gaat om de door de verdachte te aanvaarden betalingsverplichting samenhangend met het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Ondanks de gemaakte procesafspraken behoudt de rechtbank haar eigen verantwoordelijkheid om te beoordelen of de vaststelling van het wederrechtelijk voordeel en de daaruit voortvloeiende betalingsverplichting plaatsvindt in overeenstemming met de daarvoor geldende wettelijk regeling. Dit betekent dat zij in de onderhavige zaak zelfstandig moet beoordelen of aan de voorwaarden van artikel 36e Sr is voldaan.

4.Voorafgaande veroordeling

Bij vonnis van deze rechtbank van 17 oktober 2024 is de veroordeelde veroordeeld voor (onder meer) medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd.

5.Vordering officier van justitie en standpunt verdediging

De vordering van de officier van justitie, mr. J.M. Bonnes, die is gegrond op artikel 36e, eerste en tweede lid, Sr, strekt tot:
- het vaststellen van het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op € 104.624,12;
- het opleggen aan de veroordeelde van de verplichting tot betaling aan de Staat van een geldbedrag ter ontneming van het geschatte voordeel tot een bedrag van € 83.705,10.
De officier heeft de vordering gebaseerd op het ‘Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel’ [1] (hierna: het ontnemingsrapport), het ter zitting gehouden requisitoir en de gemaakte procesafspraken.
De verdediging heeft verzocht om de vordering van de officier van justitie te volgen.

6.Beoordeling van de vordering

Grondslag ontnemingsvordering
De grondslag voor de ontnemingsvordering betreft artikel 36e, eerste en tweede lid, Sr.
Op grond van dit artikel kan aan degene die is veroordeeld wegens een misdrijf, dat naar
de wettelijke omschrijving wordt bedreigd met een geldboete van de vijfde categorie een ontnemingsmaatregel worden opgelegd, indien aannemelijk is dat dat feit er op enigerlei wijze toe heeft geleid dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen.
Beoordeling en berekening wederrechtelijk verkregen voordeel
Vast is komen te staan dat de veroordeelde zich in de periode van 2 maart 2016 tot en met 1 mei 2019 heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd, en dat hij daarvan voordeel heeft genoten. [2] Dit voordeel dient hem te worden ontnomen.
Uit het ontnemingsrapport blijkt dat het wederrechtelijk voordeel voor de veroordeelde heeft bestaan uit de commissie die hij ontving voor het witwassen van uit misdrijf afkomstige bitcoins. De berekening van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden geschat, is in het ontnemingsrapport voldoende door middel van wettige en nauwkeurig aangeduide bewijsmiddelen onderbouwd en op onderdelen aangepast in het op de zitting door de officier van justitie gehouden requisitoir. Ter zitting is deze berekening door de verdachte niet bestreden. Het bedrag waarop het door de veroordeelde verkregen wederrechtelijk voordeel wordt geschat, wordt dan ook vastgesteld op € 104.624,12.

7.Vaststelling van het te betalen bedrag

Uitgangspunt is dat de betalingsverplichting wordt vastgesteld op het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank ziet echter aanleiding om daarvan af te wijken.
In de procesafspraken is afgesproken dat de betalingsverplichting voor de veroordeelde zal worden vastgesteld op de waarde van de onder de verdachte in conservatoir beslag genomen voorwerpen, vastgesteld op € 83.705,10.
De bevoegdheid van de rechter om het ontnemingsbedrag lager vast te stellen is niet beperkt tot specifieke gevallen, zoals bijvoorbeeld de draagkracht van de veroordeelde. Het is aan de ontnemingsrechter om te beslissen welke omstandigheden van belang zijn te achten voor de beslissing of de betalingsverplichting wordt gematigd en, zo ja, met welk bedrag (ECLI:NL:HR:2022:67). Naar het oordeel van de rechtbank kunnen ook de gemaakte procesafspraken een dergelijke omstandigheid zijn.
Gelet op de inhoud van het dossier, hetgeen de verdediging en het openbaar ministerie aan de gemaakte procesafspraken ten grondslag hebben gelegd komt het afdoeningsvoorstel om de betalingsverplichting op € 83.705,10 vast te stellen, de rechtbank niet onredelijk voor.
De hoogte van het te ontnemen geldbedrag doet recht aan zowel de belangen van de maatschappij als van de verdachte.
De betalingsverplichting van de veroordeelde zal daarom worden vastgesteld op
€ 83.705,10.

9.Gijzeling

Nu er gelet op de waarde van het beslag en de afspraken daarover sprake is van volledig verhaal van het ontnemingsbedrag ziet de rechtbank geen aanleiding om enige duur van gijzeling te bepalen op grond van artikel 6:6:25 Sv.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Deze beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank:
stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt
geschat, vast op
€ 104.624,12(zegge:
honderdvierduizend en zeshonderdvierentwintig
euro en twaalf eurocent);
legt aan de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat van
€ 83.705,10 (zegge
: drieëntachtigduizend en zevenhonderdvijf euro en tien eurocent)ter ontneming van dat wederrechtelijk verkregen voordeel.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R.H. Kroon, voorzitter,
en mr. C.G. van de Grampel en mr. F.A. Hut, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.C. Fraaij, griffier,
en uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank op 17 oktober 2024.
De oudste rechter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict van politie van 5 maart 2020 met documentcode 1904251934.FIN met de daarbij gevoegde bijlagen (hierna: het ontnemingsrapport).
2.Vonnis van de Rechtbank Rotterdam d.d. 17 oktober 2024 met parketnummer 10/751050-18.