4.3.Inhoudelijke beoordeling
4.3.1.Naar de voorzieningenrechter begrijpt, vordert de man de vrouw te veroordelen tot nakoming van de zorgregeling zoals die is opgenomen in het ouderschapsplan dat is opgenomen in de beschikking van 22 juli 2024. Het uitgangspunt is dat een rechterlijke uitspraak over de omgang moet worden nagekomen. Hierop zijn twee uitzonderingen. De eerste uitzondering is wanneer na de uitspraak de omstandigheden zo zijn gewijzigd, dat volledige nakoming van die uitspraak in strijd is met de belangen van de minderjarige. De tweede uitzondering is wanneer bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Wanneer de voorzieningenrechter tot het oordeel komt dat nakoming van de beschikking in deze zaak niet kan worden toegewezen, ligt toewijzing van de vordering van de vrouw voor zover het de tijdelijke schorsing van de zorgregeling betreft in de reden.
4.3.2.De vrouw stelt zich op het standpunt dat de omstandigheden na opname van het ouderschapsplan, daaronder begrepen de afspraak over de zorgregeling, in de beschikking zodanig zijn gewijzigd dat volledige nakoming van de zorgregeling in strijd is met de belangen van de minderjarige. Zij voert aan dat er grote zorgen bestaan over de minderjarige, zo zou ze niet goed worden verzorgd bij de man en is de man erg agressief in haar bijzijn. Ter onderbouwing van het eerste heeft de vrouw een aantal foto’s overgelegd van de minderjarige met zand in haar haar en rode plekken op de arm. De man betwist de beschuldigingen gemotiveerd; hij heeft haar haren gewassen en de rode plekken op de overgelegde foto’s zijn muggenbulten. Volgens de man zijn de beschuldigingen van de vrouw ingegeven door haar eigen belevingen over de man.
Hoewel de man over de gebeurtenissen in het verleden een andere lezing heeft, staat vast dat hij is veroordeeld voor mishandeling van de vrouw. De voorzieningenrechter acht het dan ook invoelbaar dat de vrouw het lastig vindt om haar eigen gevoelens jegens de man los te zien van de verhouding tussen de man en de minderjarige. Op basis van de stellingen van de vrouw en de gemotiveerde betwisting door de man is naar het oordeel van de voorzieningenrechter echter niet gebleken dat de man niet goed omgaat met de minderjarige of dat het bij hem onveilig is voor de minderjarige. Zoals ook de raad tijdens de mondelinge behandeling naar voren heeft gebracht, is het, gelet op de leeftijd van de minderjarige, voor hechting en ontwikkeling van belang dat zij regelmatig contact heeft met haar vader. De voorzieningenrechter acht het dan ook in het belang van de minderjarige dat de zorgregeling uit het ouderschapsplan wordt hervat, zodat de vordering van de man zal worden toegewezen. De vordering van de vrouw tot schorsing van de zorgregeling zal worden afgewezen.
4.3.3.De man heeft gevorderd aan de vrouw een dwangsom op te leggen indien zij de zorgregeling niet nakomt. De voorzieningenrechter overweegt dat het opleggen van een dwangsom de verhouding tussen partijen doorgaans niet ten goede komt, terwijl zij, zoals ook hieronder zal blijken, een hulpverleningstraject gaan volgen om hun onderlinge verhouding te verbeteren. Bovendien heeft de voorzieningenrechter er voor nu vertrouwen in dat de vrouw de zorgregeling zal nakomen. De gevorderde dwangsom zal dan ook worden afgewezen.
4.3.4.Tijdens de mondelinge behandeling is met partijen al besproken dat de zorgregeling moet worden hervat. Beide partijen hebben naar voren gebracht dat contact tussen hen beiden bij de overdracht van de minderjarige spanningen oplevert voor zowel partijen als de minderjarige zelf. De raad heeft bevestigd dat de minderjarige, vanwege haar leeftijd, de spanningen tussen partijen sterk oppikt, hetgeen niet in haar belang is. Met partijen is besproken hoe de overdrachtsmomenten beter kunnen verlopen. Partijen hebben – uiteindelijk, zo blijkt uit de berichten van partijen van 7 augustus 2024 – afgesproken dat het overdrachtsmoment op zaterdag wordt begeleid door de oudste zus van de vrouw, [persoon B] . Als zij een keer niet kan, zal het andere zusje van de vrouw, [persoon C] , de begeleiding op zich nemen. Mocht ook zij onverhoopt niet kunnen, dan zal de moeder van de man de overdrachtsmomenten begeleiden. Ten aanzien van het overdrachtsmoment op de woensdag zijn partijen overeengekomen dat de minderjarige door de moeder van de man om 17:00 uur bij de vrouw wordt opgehaald. Mocht dit een keer niet lukken, dan dient de moeder van de vrouw als achtervang. De voorzieningenrechter zal deze afspraak opnemen in het vonnis en neemt daarbij in aanmerking dat de afspraak een wijziging inhoudt van de zorgregeling zoals partijen die zijn overeengekomen in het ouderschapsplan dat is opgenomen bij beschikking van 22 juli 2024.
4.3.5.Ten aanzien van de vordering van de man tot machtiging tot afgifte van de minderjarige overweegt de voorzieningenrechter gelijk aan hetgeen hij heeft overwogen in 4.3.3. dat het toewijzen van deze vordering, daaronder begrepen de uitvoering met behulp van de sterke arm, een onnodige wissel trekt op het door partijen te volgen hulpverleningstraject, waarbij de voorzieningenrechter voor nu het vertrouwen heeft dat de vrouw de zorgregeling zal nakomen. De voorzieningenrechter zal de vordering daarom afwijzen.
Hulpverlening en raadsonderzoek
4.3.6.Beide partijen vorderen de inzet van hulpverlening en/of een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming. De voorzieningenrechter zal deze vorderingen afwijzen omdat de juridische grondslag hiervoor ontbreekt. Het is aan de rechter te bepalen of en zo ja welke interventies nodig zijn en kunnen worden ingezet teneinde tot een oordeel te komen over hetgeen partijen over en weer vorderen/verzoeken.
4.3.7.Uit het voorgaande blijkt dat de verstandhouding van partijen, vanwege de gebeurtenissen in het verleden, ernstig is verstoord. Met partijen is besproken dat het in het belang van de minderjarige is dat partijen met elkaar kunnen communiceren en gezamenlijk kunnen beslissen over de minderjarige, zonder dat dit spanningen oproept. De minderjarige is nog geen drie jaar oud en is daarom nog vele jaren afhankelijk van haar ouders. Om een en ander te bewerkstelligen hebben beide partijen hun bereidheid uitgesproken om deel te nemen aan het hulpverleningstraject ouderschapsbemiddeling. De voorzieningenrechter acht dit zeer positief en zal hen in de gelegenheid stellen deel te nemen aan dit hulpverleningstraject, zoals is genoemd in het proces-verbaal dat partijen hebben ontvangen. Dit proces-verbaal is al verstuurd naar het routeringspunt voor aanmelding bij de betreffende uitvoerende hulpverleningsinstantie. De voorzieningenrechter zal ook dit vonnis versturen naar het routeringspunt.
4.3.8.De voorzieningenrechter verzoekt de uitvoerende hulpverleningsinstantie om, zoals tijdens de mondelinge behandeling met partijen is besproken, het eindverslag over het verloop van het hulpverleningstraject in te dienen in de recentelijk door de vrouw aanhangig gemaakte bodemprocedure met zaakkenmerk C/10/684046 op de hierna vermelde manier.
4.3.9.Als het hulpverleningstraject is beëindigd, zal de hulpverleningsinstantie het eindverslag versturen naar het routeringspunt. Het routeringspunt zal zorgen voor verzending van dit eindverslag aan de rechtbank. De rechtbank zal, als het hulpverleningstraject is geslaagd, partijen en hun advocaten in de bodemprocedure in de gelegenheid stellen om binnen een termijn van twee weken schriftelijk te reageren op het eindverslag. Na ontvangst van de reactie van (de advocaten van) partijen geeft de rechtbank, zonder verdere mondelinge behandeling, een eindbeschikking.
4.3.10.Als het hulpverleningstraject voortijdig is beëindigd of de doelen niet (geheel) zijn behaald, zal het routeringspunt het eindverslag ook sturen aan de raad. De raad zal aan de hand van het eindverslag van de hulpverleningsinstantie bezien of een raadsonderzoek noodzakelijk wordt geacht. De raad wordt verzocht binnen twee weken na ontvangst van het eindverslag de rechtbank te informeren of een raadsonderzoek noodzakelijk wordt geacht.
4.3.11.Een raadsonderzoek blijft achterwege als de bodemrechter meent voldoende ingelicht te zijn om een eindbeschikking te geven. De rechtbank zal de raad hierover berichten binnen uiterlijk een week nadat de raad de rechtbank heeft geïnformeerd over de noodzakelijkheid van een raadsonderzoek. De rechtbank bericht de raad slechts als zij geen raadsonderzoek nodig acht.
4.3.12.Als de rechtbank met de raad een onderzoek noodzakelijk acht, geldt deze beschikking als een voorwaardelijke opdracht aan de raad om onderzoek te verrichten, als het hulpverleningstraject (deels) niet is geslaagd. De raad wordt verzocht dit onderzoek te verrichten en daarvan bij de rechtbank, uiterlijk binnen vier maanden, een raadsrapport in te dienen. In dat geval volgt dus een verdere aanhouding van de zaak.
4.3.13.Gelet op het vorenstaande wordt de raad voorwaardelijk verzocht om, als het eindverslag van de hulpverleningsinstantie daartoe aanleiding geeft, aan de rechtbank advies uit te brengen ter beantwoording van de volgende vragen:
- Welke zorgregeling komt het meest tegemoet aan het belang van de minderjarige?
- Hoe moet de regeling qua aard, duur en frequentie vorm gegeven te worden?
- Welke andere feiten en/of omstandigheden die uit het onderzoek zijn gekomen, zijn niet in voorgaande vragen aan de orde gesteld en zijn wel van belang om in het advies te vermelden?
4.3.14.Na ontvangst van het raadsrapport in de bodemprocedure zullen partijen vervolgens in de gelegenheid worden gesteld hierop binnen een termijn van twee weken schriftelijk te reageren en zich uit te laten of zij een nieuwe mondelinge behandeling wensen.
4.3.15.Uit het voorgaande volgt dat de vorderingen van beide partijen tot verwijzing naar een hulpverleningstraject in die zin worden toegewezen.