ECLI:NL:RBROT:2024:10867

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 juli 2024
Publicatiedatum
31 oktober 2024
Zaaknummer
C/10/682942 / KG ZA 24-718
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming zorgregeling en schorsing zorgregeling in kort geding

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 31 juli 2024, is een kort geding aan de orde waarin de man, eiser in conventie, de vrouw, gedaagde in conventie, vordert tot nakoming van een zorgregeling voor hun minderjarige dochter. De zorgregeling, vastgesteld in een beschikking van 15 februari 2024, houdt in dat de minderjarige om de veertien dagen van vrijdagavond tot zondagavond bij de man verblijft. De vrouw heeft in reconventie een schorsing van deze zorgregeling gevorderd, onder verwijzing naar de weerstand van de minderjarige tegen omgang met de man. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de verstandhouding tussen de ouders al jaren slecht is, wat een negatieve impact heeft op de minderjarige. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de vrouw de zorgregeling moet nakomen, omdat er geen uitzonderingen zijn die rechtvaardigen dat de regeling niet wordt nagekomen. De vordering van de man is toegewezen, terwijl de vordering van de vrouw in reconventie is afgewezen. De voorzieningenrechter heeft tevens een tijdelijke aanpassing van de zorgregeling bepaald, waarbij de minderjarige van 5 tot en met 19 augustus 2024 bij de man verblijft. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team familie
Zittingsplaats Rotterdam
Zaaknummer / rolnummer: C/10/682942 / KG ZA 24-718
Schriftelijke uitwerking van de mondelinge beslissing in kort geding van 31 juli 2024
in de zaak van
[naam man], hierna: de man,
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. K. el Joghrafi te Hoogvliet Rotterdam,
tegen
[naam vrouw], hierna: de vrouw
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
bijgestaan door mr. E.B. van den Ouden te Rotterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de op 23 juli 2024 betekende dagvaarding met producties van de man;
  • de conclusie van antwoord tevens (voorwaardelijke) eis in reconventie met producties van de vrouw.
1.2.
De zaak is behandeld op 31 juli 2024.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), vertegenwoordigd door [persoon A] .
1.3.
De voorzieningenrechter heeft tijdens de mondelinge behandeling mondeling uitspraak gedaan, waarvan op grond van artikel 29a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), leden 5 en 6, deze schriftelijke uitwerking is opgemaakt.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn de ouders van de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] .
2.2.
Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over de minderjarige.
2.3.
De hoofdverblijfplaats van de minderjarige is bij de vrouw.
2.4.
Bij beschikking van 15 februari 2024 is – voor zover hier van belang – de onderlinge regeling van partijen opgenomen over de zorgregeling, inhoudende dat:
  • de minderjarige eenmaal per veertien dagen van vrijdagavond tot zondagavond bij de man verblijft, en
  • dat vakanties langer dan twee weken bij helfte zullen worden verdeeld.

3.Het geschil in conventie en in reconventie

3.1.
De man vordert de vrouw te veroordelen tot nakoming van de zorgregeling zoals die is opgenomen in de beschikking van 15 februari 2024, onder verbeurte van een dwangsom van € 250,- per keer dat de vrouw de regeling niet nakomt.
3.2.
De vrouw voert gemotiveerd verweer en vordert in reconventie, voorwaardelijk, voor het geval de vordering van de man in conventie niet wordt afgewezen, de zorgregeling te schorsen in afwachting van de bodemprocedure die de vrouw aanhangig heeft gemaakt en waarin ze om wijziging van de zorgregeling verzoekt.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling in conventie en in reconventie

4.1.
Gelet op de samenhang van de vorderingen in conventie en in reconventie, zal de voorzieningenrechter de vorderingen gezamenlijk beoordelen.
4.2.
Spoedeisend belang
4.2.1.
Gelet op de aard van de vorderingen van partijen is het spoedeisend belang een gegeven. De voorzieningenrechter zal dan ook overgaan tot de inhoudelijke beoordeling.
4.3.
Inhoudelijke beoordeling
Nakoming
4.3.1.
Het uitgangspunt is dat een rechterlijke uitspraak over de omgang moet worden
nagekomen. Hierop zijn twee uitzonderingen. De eerste uitzondering is wanneer na de
uitspraak de omstandigheden zo zijn gewijzigd, dat volledige nakoming van die uitspraak
in strijd is met de belangen van de minderjarige. De tweede uitzondering is wanneer bij
het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
Schorsing
4.3.2.
Op grond van artikel 1:253a BW kan de rechtbank op verzoek van de gezaghebbende ouders of een van hen een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vaststellen alsmede, met overeenkomstige toepassing van artikel 1:377a lid 3 BW, een tijdelijk verbod aan een ouder opleggen om met het kind contact te hebben indien:
omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of
de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder heeft doen blijken, of
omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
4.3.3.
Uit de stukken en de toelichting daarop tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de verstandhouding tussen partijen al jaren slecht is als gevolg waarvan zij momenteel niet met elkaar kunnen communiceren. Ook is gebleken dat partijen er ieder voor zich niet in slagen hun ongenoegen over de andere ouder verborgen te houden voor de minderjarige. Het kan niet anders dan dat deze situatie een enorme impact heeft gehad en nog steeds heeft op een meisje van net negen jaar. De vrouw heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat de minderjarige niet (meer) naar de man wil, terwijl zij de minderjarige daartoe wel stimuleert. Hoewel de vrouw het belang ziet van contact tussen de man en de minderjarige en daarvoor ook openstaat, wil ze de minderjarige niet dwingen om naar de man te gaan. Volgens de vrouw moet naar de minderjarige haar wensen worden geluisterd; zij wil zelf bepalen wanneer ze naar de man gaat. Het verzet van de minderjarige tegen de omgang is nu zo groot dat ze heftige emoties toont en weigert uit de auto te stappen als de vrouw haar wegbrengt naar de man. Zoals de voorzieningenrechter ook tijdens de mondelinge behandeling duidelijk heeft gemaakt, is het gelet op haar leeftijd niet aan de minderjarige, maar aan de ouders om te bepalen wanneer de minderjarige bij de man verblijft. Beide partijen geven aan dat de weerstand van de minderjarige al langer bestaat en dat ze niet precies weten wat er is gebeurd waardoor de minderjarige weerstand heeft. De minderjarige heeft bij de POH onder meer gezegd dat ze het leuk vindt bij vader en stiefmoeder, dat ze het niet leuk vindt als vader schreeuwt, dat ze er last van heeft dat haar ouders zich negatief over elkaar uitlaten en dat ze het weekend niet naar vader wil gaan en dat dat mocht van moeder. De voorzieningenrechter acht het, met de raad, in het belang van de minderjarige dat zij onbelast contact heeft met haar beide ouders. Op dit moment blijkt dit niet mogelijk. De kans is groot dat de minderjarige spanning ervaart door de verstoorde verstandhouding van haar ouders en dat zij het stoppen van het contact met haar vader als enige uitweg heeft gevonden om de spanningen te minimaliseren. Met andere woorden: het handelen van de minderjarige is een gezonde reactie op een ongezonde situatie. Dit is zorgwekkend en hier moet snel een einde aankomen. Tijdens de mondelinge behandeling is afgesproken dat partijen op korte termijn nog voor de vakantie bij vader een viergesprek plannen met hun advocaten, waar eventueel ook de minderjarige bij betrokken kan worden. Het doel van het gesprek is dat partijen samen de regie terugpakken en samen afspraken maken hoe om te gaan met de weerstand van de minderjarige en dit ook gezamenlijk aan de minderjarige te laten weten. Partijen moeten de minderjarige laten weten dat ze het heel vervelend voor haar vinden dat ze zo’n last heeft van de spanningen tussen partijen en dat ze hulp zullen zoeken om dit te gaan verbeteren. Een gezamenlijk gesprek met de minderjarige over wat haar (wellicht) dwarszit kan hiervan ook onderdeel uitmaken. De POH heeft partijen al geadviseerd om een hulpverleningstraject op te starten gericht op het verbeteren van de communicatie. Om dit zo snel mogelijk van de grond te laten komen, zullen partijen zich wenden tot het wijkteam in Hellevoetsluis.
4.3.4.
Ten aanzien van de vorderingen van partijen overweegt de voorzieningenrechter als volgt. De zorgregeling loopt al drie jaar en partijen hebben deze in februari van dit jaar nog laten opnemen in een beschikking. De vrouw dient de zorgregeling na te komen, nu de voorzieningenrechter van oordeel is dat geen van de uitzonderingen zoals genoemd in rechtsoverweging 4.3.1. in dit geval opgaan. Zoals hiervoor is overwogen dient bekeken te worden waar de weerstand van de minderjarige vandaan komt en is het de verantwoordelijkheid van de ouders om hiervoor een oplossing te vinden. De vordering van de man in conventie zal dan ook worden toegewezen, zodat de voorzieningenrechter toekomt aan de voorwaardelijke eis in reconventie van de vrouw. De voorzieningenrechter ziet gelet op het voorgaande geen enkele aanleiding om de zorgregeling te schorsen op grond dat contact met de man in strijd zou zijn met de zwaarwegende belangen van de minderjarige. De vordering van de vrouw in reconventie zal dan ook worden afgewezen.
4.3.5.
Gelet op het voorgaande dient de zorgregeling zoals deze is opgenomen in de beschikking van 15 februari 2024 te worden hervat. Volgens die regeling verblijft de minderjarige tijdens de zomervakantie gedurende drie weken bij de man. Dit acht de voorzieningenrechter teveel, vanwege de recente gebeurtenissen, de weerstand van de minderjarige en het feit dat zij nu een periode geen contact heeft gehad met haar vader. De man heeft tijdens de mondelinge behandeling verteld dat hij twee weken op vakantie gaat naar de camping met het halfzusje van de minderjarige en een neefje en nichtje. De voorzieningenrechter acht het in het belang van de minderjarige dat zij op vakantie gaat met de man. Op die manier kunnen zij (ontspannen) hun band verbeteren. De voorzieningenrechter zal dan ook bepalen dat de minderjarige van 5 tot en met 19 augustus 2024 bij de man verblijft. Ze is dan het grootste deel van de laatste week van de zomervakantie weer bij de vrouw, wat alle omstandigheden afwegend, voor dit jaar in het belang van de minderjarige is.
4.3.6.
Ten aanzien van de door de man gevorderde dwangsom overweegt de voorzieningenrechter dat het toewijzen hiervan een averechts effect zal hebben. Zoals reeds overwogen, is het van belang dat partijen hun onderlinge verstandhouding verbeteren en het opleggen van een dwangsom zou de verhoudingen juist op scherp zetten. Daarnaast gaat de voorzieningenrechter ervan uit dat partijen door middel van het viergesprek en de hulpverlening samen tot een oplossing zullen komen, zodat geen reden bestaat om aan de nakoming van de zorgregeling door de vrouw een dwangsom te verbinden. Dit deel van de vordering van de man zal dan ook worden afgewezen.
4.4.
Proceskosten
4.4.1.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie en in reconventie
5.1.
veroordeelt de vrouw tot nakoming van de zorgregeling zoals die is opgenomen in de beschikking van 15 februari 2024, met dien verstande dat de minderjarige in deze zomervakantie van 5 tot en met 19 augustus 2024 bij de man verblijft;
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.C.A. de Groot en in het openbaar uitgesproken op 31 juli 2024 en op diezelfde datum schriftelijk uitgewerkt. [1]

Voetnoten

1.type: