In deze strafzaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 17 oktober 2024 uitspraak gedaan tegen de verdachte, die samen met zijn zoon gedurende een lange periode betrokken was bij gewoontewitwassen van aanzienlijke geldbedragen en luxe goederen zoals horloges, sieraden, tassen en kleding. De verdachte is geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] en woont op het adres [adres]. Tijdens de zitting op 3 oktober 2024 zijn procesafspraken gemaakt tussen het Openbaar Ministerie en de verdachte, waarbij de rechtbank niet betrokken was. De verdachte heeft verklaard dat hij de gemaakte afspraken begrijpt en dat hij vrijwillig heeft ingestemd met het afdoeningsvoorstel, wat de rechtbank als een eerlijk proces beschouwt in overeenstemming met artikel 6 van het EVRM.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van gewoontewitwassen, waarbij hij op verschillende tijdstippen in de periode van 15 november 2017 tot en met 25 juni 2019 in Amsterdam, samen met een ander, voorwerpen heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat deze voorwerpen afkomstig waren uit misdrijven. De rechtbank heeft de eis van de officier van justitie gevolgd en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 190 dagen opgelegd, met aftrek van voorarrest, en een geldboete van € 15.000,00, subsidiair 110 dagen hechtenis. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en zijn strafblad, waaruit blijkt dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24c, 47 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.