ECLI:NL:RBROT:2024:10856

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 oktober 2024
Publicatiedatum
31 oktober 2024
Zaaknummer
10-218226-24 / TUL VV: 18-229002-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot diefstal met geweld en overtreding van de Wet wapens en munitie

Op 31 oktober 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 6 juli 2024 te Rotterdam een poging tot diefstal met geweld heeft gepleegd. De verdachte heeft geprobeerd een telefoonwinkel te overvallen door de winkeleigenaar, [slachtoffer], onder bedreiging van een mes te dwingen de vitrines te openen. De verdachte heeft bekend dat hij de winkel is binnengelopen met een mes en de eigenaar heeft bedreigd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaren, waarvan één jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. Daarnaast is de verdachte veroordeeld voor het handelen in strijd met artikel 27 van de Wet wapens en munitie. Het verweer van vrijwillige terugtred is door de rechtbank verworpen, omdat de verdachte niet heeft aangetoond dat hij het misdrijf heeft beëindigd voordat het voltooid was. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder eerdere veroordelingen en de impact van zijn daden op het slachtoffer, die psychologische hulp heeft moeten zoeken na de overval. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer], tot schadevergoeding toegewezen, waarbij de verdachte € 5.030,42 moet betalen, vermeerderd met wettelijke rente. Tevens is een deel van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf ten uitvoer gelegd, omdat de verdachte tijdens de proeftijd opnieuw een strafbaar feit heeft gepleegd.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10-218226-24
Parketnummer vordering TUL VV: 18-229002-22
Datum uitspraak: 31 oktober 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1999,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [postcode] [woonplaats] ,
verblijvende aan de [verblijfadres] , [verblijfplaats] .
Raadsman mr. M.G.P. Glas, advocaat te Den Haag.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 17 oktober 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. X.C. van Balen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • voor het onder 1 ten laste gelegde: veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren met aftrek van voorarrest, waarvan 1 jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering in haar rapportage van 10 oktober 2024;
  • voor het onder 2 ten laste gelegde: toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht;
  • gedeeltelijke tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaak met parketnummer 18-229002-22.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering van het onder 2 ten laste gelegde
Het onder 2 ten laste gelegde heeft de verdachte bekend. Dit feit zal de rechtbank zonder nadere bespreking bewezen verklaren.
4.2.
Bewijswaardering met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde
Ook het onder 1 ten laste gelegde heeft de verdachte bekend. Hij heeft verklaard dat hij heeft geprobeerd om een telefoonwinkel te overvallen door de winkeleigenaar [slachtoffer] (hierna ook: [slachtoffer] ) onder bedreiging van een mes te vragen de vitrines (met daarin, naar hij veronderstelde, mobiele telefoons) open te maken. [slachtoffer] is hierna de winkel uitgerend, waar hij is gestruikeld en op de stoep is gevallen. De verdachte heeft ontkend dat hij, toen hij buiten bij [slachtoffer] stond, nogmaals heeft gezegd dat [slachtoffer] terug naar de winkel moest om de vitrines te openen. Dat acht de rechtbank op basis van de inhoud van de bewijsmiddelen echter wel bewezen.
Door de verdediging is vrijwillige terugtred bepleit. Dat verweer wordt hierna onder 5.1 behandeld.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:

1.

hij op ­­­­­­­­­­­­6 juli 2024 te Rotterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om meerdere telefoons en/of andere goederen, in elk geval enig goed, dat/die ­­­­­­­­­­­­­­­­­­aan [naam winkel] en/of [slachtoffer] , ­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­toebehoorde(n) weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en deze voorgenomen diefstal te doen voorafgaan­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­ van ­­­­­­­­­­­­ bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , te plegen met het oogmerk om die diefstal ­­­­­­­­­­­­­­­­­­­ gemakkelijk te maken,­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­- met een mes­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­ de winkel [naam winkel] in is gelopen en­­­ het mes op­­­­­­­­­­­­­­­­­­­ die [slachtoffer] heeft gericht,- tegen die [slachtoffer] heeft geroepen: "vitrines open maken!" en­­­ "naar binnen, maak die vitrine open", ­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

2.

hij op ­­­­­­­­­­­­6 juli 2024 te Rotterdam, een wapen van categorie IV, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een ­­­­­mes zijnde een voorwerp waarvan, gelet op ­­­­­­­­­­­­­­­de omstandigheden waaronder het werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat het bestemd was om letsel aan personen toe te brengen en/of te dreigen heeft gedragen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten en verdachte

De bewezen feiten leveren op:
1.
poging tot diefstal, voorafgegaan van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken;
2.3
handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.
5.1.
Strafbaarheid
5.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte vrijwillig is teruggetreden zodat hij dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Daaraan is ten grondslag gelegd dat de verdachte de winkel is ingegaan en [slachtoffer] dringend heeft gemaand om telefoons in de tassen te doen. [slachtoffer] is naar buiten gerend en is vlakbij de deur op de grond gevallen, waarna de verdachte zelf is weggerend.
5.1.2.
Beoordeling
Voor een geslaagd beroep op vrijwillige terugtred moet komen vast te staan dat de verdachte
vrijwilligis teruggetreden voordat het misdrijf is voltooid. Of gedragingen van de verdachte toereikend zijn om de gevolgtrekking te wettigen dat het misdrijf niet is voltooid ten gevolge van omstandigheden die van de wil van de verdachte afhankelijk zijn, hangt
– mede gelet op de aard van het misdrijf – af van de concrete omstandigheden van het geval.
Zoals hiervoor onder 4.2 is overwogen acht de rechtbank bewezen dat de verdachte de winkel met een mes is binnengekomen. Daar heeft hij [slachtoffer] bedreigd door het mes op hem te richten en te roepen dat [slachtoffer] de vitrines moest openmaken. [slachtoffer] is daarop de winkel uitgerend. Uit een beschrijving van camerabeelden blijkt dat de verdachte achter [slachtoffer] is aangerend en dat hij, nadat [slachtoffer] buiten op de grond was gevallen, nogmaals het mes op hem heeft gericht. De rechtbank heeft hiervoor bewezen verklaard dat de verdachte ook buiten tegen [slachtoffer] heeft gezegd dat hij terug moest naar de winkel om de vitrines te openen. [slachtoffer] is op enig moment opgestaan en weggerend. Op de camerabeelden is te zien dat de verdachte ook toen achter [slachtoffer] is aangerend en dat hij pas na enige tijd de andere kant op rende.
Uit het voorgaande volgt dat de verdachte er duidelijk voor gekozen heeft om medewerking van [slachtoffer] onder bedreiging van een mes af te dwingen en dat hij daarin heeft volhard door niet alleen binnen in de winkel maar ook daarbuiten [slachtoffer] te sommeren om de winkelvitrines te openen zodat de verdachte telefoons kon meenemen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte eieren voor zijn geld gekozen omdat [slachtoffer] op eigen kracht is ontsnapt. Dat is een omstandigheid die niet afhankelijk is van de wil van de verdachte. Dat de verdachte – mogelijk ingegeven door zenuwen en/of adrenaline, daar kan de rechtbank alleen naar gissen – naar zijn zeggen zich niet heeft gerealiseerd dat de winkel onbeheerd was achtergebleven zodat hij zelf de telefoons had kunnen meenemen, maakt dat niet anders.
5.1.3.
Conclusie
Het verweer wordt verworpen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten en de verdachte uitsluiten. De feiten en de verdachte zijn dus strafbaar.

6.Motivering straf

6.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
6.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft geprobeerd om een telefoonwinkel te overvallen omdat zijn vriendin door een huurachterstand haar woning dreigde te worden uitgezet, hij zelf niet kon werken en nergens geld had kunnen lenen. De verdachte is met een koksmes de winkel van [slachtoffer] binnengelopen, heeft dat mes op [slachtoffer] gericht en heeft hem vervolgens gesommeerd om de vitrines te openen. [slachtoffer] deed alsof hij naar de vitrines toeliep, maar zag kans om de winkel uit te rennen. Daarbij struikelde hij waarna hij op de stoep ten val kwam. De verdachte richtte daar het mes weer op [slachtoffer] en schreeuwde dat hij terug moest naar de winkel en de vitrines moest openen. Op enig moment is de verdachte weggerend.
Slachtoffers van dit soort gewelddadige overvallen ondervinden vaak nog een lange tijd de psychische gevolgen daarvan. Zo ook in deze zaak: [slachtoffer] heeft ter zitting een slachtofferverklaring afgelegd en heeft verteld dat hij onder behandeling van een psycholoog is (geweest). De verdachte heeft alleen oog gehad voor zijn eigen financiële situatie en heeft op geen enkele wijze rekening gehouden met de gevolgen voor het slachtoffer. Los daarvan zorgen overvallen zoals deze ook voor gevoelens van onveiligheid en verontwaardiging in de maatschappij, temeer nu meerdere omstanders daarvan ongewild getuige zijn geweest.
6.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
6.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
12 september 2024, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit.
6.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland, heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd
10 oktober 2024. Dit rapport houdt – onder meer en voor zover van belang – het volgende in.
De verdachte lijkt erg te zijn geschrokken van zijn gedrag en de gevolgen hiervan. Hij wil er alles aan doen om zijn leven op orde te krijgen en recidive te voorkomen. Die houding wordt gezien als een beschermende factor voor de recidivekans. Tegelijkertijd vindt de reclassering het zorgelijk dat de verdachte binnen zijn proeftijd is gerecidiveerd en zijn zorgen niet met zijn toezichthouder heeft gedeeld. De indruk bestaat dat de verdachte sterk de neiging heeft om vanuit zijn emoties te handelen. De algemene kans op recidive en de kans op geweld wordt ingeschat als gemiddeld. De kans op onttrekking aan de voorwaarden wordt als laag ingeschat.
De reclassering wil de verdachte nog een kans geven om zich in te zetten voor een delictvrij bestaan. Het lopende toezicht duurt tot september 2025. Dat is te kort om alle ingezette interventies te realiseren en de verdachte op de lange termijn te monitoren. Bij een veroordeling wordt een deels voorwaardelijke straf geadviseerd met een proeftijd van drie jaren en bijzonder voorwaarden.
De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
6.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van feit 1 kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Nu de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Feit 2 betreft een overtreding. Gelet op het bepaalde in artikel 62 van het Wetboek van Strafrecht dient daar een aparte straf voor te worden opgelegd. Conform de eis van de officier van justitie zal de rechtbank artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht toepassen zodat aan de verdachte voor feit 2 geen straf of maatregel zal worden opgelegd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Gelet op de op te leggen straf zal de rechtbank de eerdere schorsing van de voorlopige hechtenis opheffen.

7.Vordering benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer] ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 30,42 aan materiële schade en een vergoeding van € 5.000,- aan immateriële schade.
7.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering.
7.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.3.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De gevorderde schadevergoeding is goed onderbouwd en door de verdachte niet weersproken, zodat de vordering zal worden toegewezen.
Verder is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit ook rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De aard en de ernst van de normschending brengen mee dat de nadelige gevolgen daarvan voor hem zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Het slachtoffer is op klaarlichte dag zowel binnen in de winkel als buiten op straat bedreigd met een flink mes. Hij heeft daar zodanig last van dat hij door zijn huisarts voor behandeling is doorverwezen naar een psycholoog.
Die schade zal naar billijkheid worden vastgesteld op het gevorderde bedrag € 5.000,-, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen. Zij heeft daarbij gekeken naar vergelijkbare gevallen uit de rechtspraak.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 6 juli 2024. Tevens zal de schadevergoedingsmaatregel worden opgelegd.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, omdat niet is gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende kosten tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
7.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 5.030,42, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

8.Vordering tenuitvoerlegging

8.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 4 december 2023 van de meervoudige kamer van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen is de verdachte (voor diefstal met geweld, diefstal door twee of meer verenigde personen en poging tot zware mishandeling terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen) veroordeeld tot een gevangenisstraf van 749 dagen, waarvan een gedeelte groot 360 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De proeftijd is ingegaan op 19 december 2023.
8.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om zes maanden van het voorwaardelijke strafdeel ten uitvoer te leggen.
8.3.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft verzocht om de proeftijd te verlengen.
8.4.
Beoordeling
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
Dat gegeven alleen is voldoende om tot tenuitvoerlegging over te gaan. Daar komt bij dat de verdachte relatief kort na aanvang van de proeftijd waarbij een fors voorwaardelijke strafdeel boven zijn hoofd hing, wederom wordt veroordeeld voor eenzelfde soort feit. De rechtbank ziet in die omstandigheden aanleiding om de tenuitvoerlegging te gelasten van een deel van de bij dat vonnis aan de verdachte opgelegde straf, te weten de gevorderde zes maanden. De rest van de voorwaardelijke gevangenisstraf blijft staan om ook zo de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 62 en 312 van het Wetboek van Strafrecht en de artikel 27 en 54 van de Wet wapens en munitie.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
bepaalt dat ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde feit geen straf of maatregel wordt opgelegd;
veroordeelt de verdachte voor het onder 1 bewezenverklaarde feit tot een
gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) jaren;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
1 (één) jaarniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een
proeftijd, die wordt gesteld op
3 (drie) jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
2. de veroordeelde zal zich onder ambulante behandeling stellen van De Waag of een soortgelijke zorgverlener voor zijn problematiek zolang de reclassering dit noodzakelijk vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
3. indien de reclassering het nodig acht zal de veroordeelde verblijven in Stichting Fonteynenburg of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, zulks te bepalen door de reclassering, en zal zich houden aan de huisregels, het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld en aan de aanwijzingen die door of namens de directeur van die instelling worden gegeven. Het verblijft duurt zolang de reclassering nodig vindt;
4. de veroordeelde zal zich niet bevinden in de stad Rotterdam, gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering verantwoord vindt;
5. de veroordeelde spant zich in voor het vinden en behouden van betaald werk, met een vaste structuur;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer] , te betalen een bedrag van
€ 5.030,42 (zegge: vijfduizend dertig euro en tweeënveertig cent), bestaande uit € 30,42 aan materiële schade en € 5.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 6 juli 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [slachtoffer] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer] te betalen
€ 5.030,42(hoofdsom,
zegge: vijfduizend dertig euro en tweeënveertig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 juli 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 5.030,42 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van maximaal
60 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
gelast de
tenuitvoerleggingvan een deel van het voorwaardelijk gedeelte, groot 6 (zes) maanden, van de bij vonnis van 4 december 2023 van de meervoudige kamer van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, aan de veroordeelde opgelegde gevangenisstraf;
wijst af de gevorderde tenuitvoerlegging voor het overige.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Hello, voorzitter,
en mr. I. Bouter en mr. dr. S. Wahedi, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.G. Polke, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 6 juli 2024 te Rotterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om meerdere telefoons en/of andere goederen, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [naam winkel] en/of [slachtoffer] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en deze voorgenomen diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , te plegen met hetoogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,- met een mes, althans een op een mes gelijkend voorwerp, de winkel [naam winkel] in is gelopen en/of het mes op/in de richting van die [slachtoffer] heeft gericht,- tegen die [slachtoffer] heeft geroepen: "vitrines open maken!" en/of "naar binnen, maak die vitrine open", althans woorden van gelijke aard en/of strekking,terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 6 juli 2024 te Rotterdam, een wapen van categorie IV, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een vleesmes zijnde een voorwerp waarvan, gelet op zijn aard en/of de omstandighedenwaaronder het werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat het bestemd was om letsel aan personen toe te brengen en/of te dreigen heeft gedragen.