ECLI:NL:RBROT:2024:10838

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 oktober 2024
Publicatiedatum
31 oktober 2024
Zaaknummer
10/195392-24
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het medeplegen van het bereiden en voorhanden hebben van heroïne en vuurwapens, alsmede voor eenvoudig witwassen van contant geld

Op 31 oktober 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die op 13 juni 2024 samen met een medeverdachte werd aangetroffen in een woning die als versnijdingspand voor heroïne werd gebruikt. De verdachte was in het bezit van 514,1 gram heroïne en 1.684,9 gram heroïne, evenals een vuurwapen. Daarnaast werd er een contant geldbedrag van € 4.710 aangetroffen, waarvan de rechtbank oordeelde dat het afkomstig was uit een misdrijf. De verdachte werd beschuldigd van het medeplegen van het bereiden van heroïne, het voorhanden hebben van een vuurwapen en eenvoudig witwassen. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 20 maanden geëist, maar de rechtbank legde een gevangenisstraf van 15 maanden op, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en zijn medeverdachte in nauwe samenwerking handelden en dat de verdachte zich niet had kunnen onttrekken aan de criminele herkomst van het geld. De rechtbank sprak de verdachte vrij van een deel van de tenlastelegging, maar achtte de overige feiten wettig en overtuigend bewezen. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de maatschappelijke gevolgen van drugshandel en vuurwapenbezit.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/195392-24
Datum uitspraak: 31 oktober 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres 1],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in [detentieadres],
raadsvrouw mr. Ö. Saki, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 17 oktober 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M.A.A. Smetsers heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering van het onder 3 ten laste gelegde
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 3 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering van het onder 2 ten laste gelegde
Het onder 2 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.3.
Bewijswaardering ten aanzien van het onder 1 en 4 ten laste gelegde
4.3.1.
Standpunt officier van justitie
De ten laste gelegde feiten kunnen wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
4.3.2.
Standpunt verdediging
De verdachte dient primair vrijgesproken te worden van het vervaardigen van heroïne wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. De verdachte is samen met de medeverdachte in de badkamer aangetroffen onder het stof en er lag een wasteil en twee zakken poeder. Niet kan worden vastgesteld dat hij daadwerkelijk heroïne heeft bewerkt. Subsidiair kan hooguit het voorhanden hebben van de 514,1 gram heroïne die in de badkamer is aangetroffen, bewezen worden verklaard, al dan niet in vereniging.
Ten aanzien van het witwassen dient de verdachte eveneens te worden vrijgesproken wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Het geldbedrag van € 4.710,- in de badkamer is van de verdachte. Hij heeft naar aanleiding van een ongeluk een schadevergoeding ontvangen.
De overige geldbedragen (€ 1.605,- in de zwarte bodywarmer en € 1.800,- in de tas) zijn niet van de verdachte en hij had geen wetenschap van deze geldbedragen. Er is verder ook geen onderzoek gedaan naar die geldbedragen. Subsidiair bepleit de verdediging dat enkel eenvoudig witwassen afkomstig uit enig eigen misdrijf bewezen kan worden verklaard.
4.3.3.
Beoordeling
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben op de terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
Op 13 juni 2024 werd – naar aanleiding van de aanhouding van twee verdachten – de woning aan [adres 2] betreden. In de badkamer werd verdachte [verdachte] samen met medeverdachte [medeverdachte] aangetroffen. Beide verdachten zaten onder het bruine stof. Op de wasmachine werden meerdere doorzichtige zakken met bruin poeder en een wasteil met bruin poeder aangetroffen. Uit onderzoek is gebleken dat het ging om 514,1 gram heroïne. Verder lag er op de wastafel een geldbedrag van € 4.710,-. Tijdens de aanhouding van medeverdachte [medeverdachte] werd in zijn broeksband een vuurwapen aangetroffen. Bij de daaropvolgende doorzoeking van de woning werd een verborgen ruimte aangetroffen waarin een tweede vuurwapen met geladen patroonhouders en ongeveer 1.684,9 gram heroïne lag. Ook werden in twee slaapkamers geldbedragen aantroffen in een bodywarmer (€ 1.605) en in een tas in een kledingkast (€ 1.800).
Vervaardigen van harddrugs
Uit het samenstel van de in de woning aangetroffen goederen leidt de rechtbank af dat deze werd gebruikt als ‘versnijdingspand’, zijnde een woning waar drugs worden bewaard en bewerkt om voor (weder)verkoop geschikt te maken.
De verdachte heeft verklaard dat hij verantwoordelijk is voor de aangetroffen drugs in de woning en dat hij wist dat er drugs in de woning lagen.
Gelet op de hierboven vaststaande feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de verdachte samen met de medeverdachte [medeverdachte] in de badkamer bezig was met het vervaardigen, dan wel bewerken van harddrugs, te weten 514,1 gram heroïne. De verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] bevonden zich in de woning die overduidelijk was ingericht voor het versnijden van verdovende middelen en waren ook met dat doel in de woning aanwezig.
Ten aanzien van de harddrugs in de verborgen ruimte komt de rechtbank – gelet op de verklaring van verdachte – tot het oordeel dat de verdachte de 1.684,9 gram heroïne opzettelijk voorhanden heeft gehad. De verdachte zal dan ook ten aanzien van deze hoeveelheid worden vrijgesproken van het vervaardigen van harddrugs en het medeplegen.
Eenvoudig witwassen
Voor een veroordeling ter zake van eenvoudig witwassen dient wettig en overtuigend te worden bewezen dat het in de tenlastelegging genoemde geldbedrag van enig eigen misdrijf afkomstig is.
De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek in de onderhavige zaak niet heeft geresulteerd in direct bewijs voor een criminele herkomst van het ten laste gelegde geldbedrag.
Nu direct bewijs voor criminele herkomst van het geld ontbreekt, dient zich de vraag aan of op basis van de feiten en omstandigheden zoals deze uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting naar voren zijn gekomen, sprake is van een gerechtvaardigd vermoeden van eenvoudig witwassen. Indien dat het geval is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld die niet zó onwaarschijnlijk is dat zij zonder meer terzijde kan worden geschoven. Ontbreekt een dergelijke verklaring dan kan eenvoudig witwassen in beginsel worden bewezen verklaard.
Uit het dossier volgt dat na de aanhouding van verdachte op 13 juni 2024 in de woning een contant geldbedrag van in totaal € 8.115 is aangetroffen, verdeeld over verschillende kamers (te weten badkamer en twee slaapkamers). Het geldbedrag van € 4.710 in de badkamer wordt aangetroffen in het bijzijn van meerdere zakken met harddrugs, diverse goederen voor de verwerking van verdovende middelen en een vuurwapen (in de broeksband van de medeverdachte). In een verborgen ruimte wordt een tweede vuurwapen met geladen patroonhouders en 1.684,9 gram heroïne aangetroffen.
Het bewaren van een dergelijk contant geldbedrag in een woning is op zichzelf al ongebruikelijk, maar de hiervoor omstandigheden waaronder het geld is aangetroffen rechtvaardigen zonder meer het vermoeden dat het tenlastegelegde geldbedrag onmiddellijk afkomstig is uit enig eigen misdrijf van verdachte.
Door de verdachte is ter terechtzitting aangevoerd dat het geldbedrag van € 4.710,- niet uit (eigen) misdrijf afkomstig is, maar dat dit geld afkomstig is van de verzekeraar. De verdachte heeft schadevergoeding uitgekeerd gekregen naar aanleiding van een verkeersongeval.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van verdachte voor de herkomst van het geld niet concreet of aannemelijk is, en dat zijn verklaring het vermoeden van witwassen niet heeft weerlegd. Uit de ter terechtzitting door de raadsvrouw overgelegde stukken blijkt weliswaar dat op 3 augustus 2023 een schadebedrag van € 50.000,- is overgemaakt door de verzekeraar, maar niet is toegelicht of aannemelijk geworden waarom de verdachte een jaar na dato een deel van het geldbedrag contant zou bewaren in de betreffende woning.
Gelet op het hiervoor overwogene concludeert de rechtbank dat het niet anders kan zijn dan dat het op 13 juni 2024 in de badkamer bij de verdachte aangetroffen geldbedrag van € 4.710,- onmiddellijk afkomstig is uit enig eigen misdrijf. Bovendien gaat de rechtbank – gelet op de omstandigheden waaronder de verdachten zijn aangetroffen – er vanuit dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachte, waardoor er sprake is van medeplegen. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een bedrag van € 4.710,- – in vereniging – eenvoudig heeft witgewassen.
Ten aanzien van de overige geldbedragen in de bodywarmer (€ 1.605) en in de tas in een kledingkast (€ 1.800) komt de rechtbank tot het oordeel dat niet is vast te stellen aan wie de geldbedragen toebehoren. De rechtbank zal de verdachte ten aanzien van dit deel van de tenlastelegging vrijspreken.
4.3.4.
Conclusie
De onder 1 en 4 ten laste gelegde feiten zijn wettig en overtuigend bewezen.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 4 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1.
hij op 13 juni 2024 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander,
opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt ,
ongeveer 514,1 gram, enopzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer
1.684,9gram, van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op 13 juni 2024 te Rotterdam
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm van een pistool van het merk Glock 22, type 22, kaliber .40 s&w met daarbij voor dat wapen geschikte munitie voorhanden heeft gehad;
4.
hij op 13 juni 2024, te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander ,
een voorwerp (contant geldbedrag van in totaal
4.71euro), voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader wist(en), dat dit voorwerp, onmiddellijk afkomstig was uit enig eigen misdrijf.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
en
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
2.
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
4.
medeplegen van eenvoudig witwassen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf en maatregel

7.1.
Algemene overweging
De straffen en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden en de draagkracht van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf en maatregel zijn gebaseerd
De verdachte is samen met de medeverdachte aangetroffen in een versnijdingspand waar heroïne werd bereid, bewerkt dan wel verwerkt. Daarnaast heeft de verdachte ongeveer 1.684 gram heroïne en een vuurwapen (met daarbij behorende munitie) voorhanden gehad. Tot slot heeft de verdachte samen met de medeverdachte een bedrag van € 4.710 witgewassen. Dit geld is afkomstig uit een door verdachte begaan misdrijf.
De verdachte heeft door het plegen van deze feiten een bijdrage geleverd aan de instandhouding van drugshandel. Het is algemeen bekend dat verdovende middelen schadelijk zijn voor de volksgezondheid en dat het gebruik ervan bezwarend is voor de samenleving. De verdachte heeft zich, zonder zich te bekommeren om de maatschappelijke gevolgen van zijn handelen, laten leiden door zijn streven naar geldelijk gewin.
Het onbevoegd bezit van wapens en munitie levert daarnaast in het algemeen het risico van het daadwerkelijk gebruiken van die wapens op, met alle gevolgen van dien. Tegen verboden vuurwapenbezit dient dan ook streng te worden opgetreden. Dit geldt hier temeer, omdat in de drugshandel het gebruik van vuurwapens niet zelden tot slachtoffers leidt.
Door het aantreffen van de zorgwekkende combinatie van de verdovende middelen met de vuurwapens met munitie, kan het niet anders zijn dan dat de vuurwapens in het versnijdingspand aanwezig waren ter bescherming van de verdovende middelen, die een grote waarde vertegenwoordigen.
Door het witwassen van uit eigen criminele activiteiten ontvangen gelden heeft de verdachte geld met een criminele herkomst aan het zicht van justitie onttrokken. Een dergelijk witwasfeit is verwerpelijk en heeft een ontwrichtende werking op de integriteit van het financieel economische verkeer.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
30 augustus 2024, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor een Opiumwetdelict.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
De rechtbank zal een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de algemene voorwaarde. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen, waaronder de hieronder besproken verbeurdverklaring, en maatregel passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

8.In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen vuurwapens (goednummers 6784778 en 6784787) te onttrekken aan het verkeer. Tevens vordert hij de in beslag genomen geldbedragen primair verbeurd te verklaren. Subsidiair vordert hij het geldbedrag in de bodywarmer (€ 1.605,-, goednummer 6784805) en in de tas (€ 1.800,-, goednummer 6784802) terug te geven aan de rechthebbende.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft – gelet op de bepleite vrijspraak – verzocht het geldbedrag van
€ 4.710,- (in de badkamer, goednummer 6784797) terug te geven aan de verdachte.
8.3.
Beoordeling
De in beslag genomen vuurwapens (goednummers 6784778 en 6784787) zullen worden onttrokken aan het verkeer.
Het ongecontroleerde bezit daarvan is in strijd met de wet en het algemeen belang.
Het in beslag genomen geldbedrag van € 4.710 (goednummer 6784797) zal verbeurd worden verklaard.
Het voorwerp behoort aan de verdachte toe en het onder 4 bewezen feit is met betrekking tot dit voorwerp begaan.
Ten aanzien van de geldbedragen van € 1.605,- (in de bodywarmer, goednummer 6784805) en € 1.800,- (in de tas, goednummer 6784802) zal de bewaring worden gelast ten behoeve van de rechthebbende, nu thans geen persoon als rechthebbende kan worden aangemerkt.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 33b, 36b, 36c, 47, 57, 420bis.1 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 15 (vijftien) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
5 (vijf) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd als bijkomende straf voor feit 4:
het geldbedrag van € 4.710,- (goednummer 6784797);
- verklaart onttrokken aan het verkeer:
het vuurwapen Glock 27 (goednummer 6784778);
het vuurwapen Glock 22 (goednummer 6784787);
- gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
het geldbedrag van € 1.605,- (goednummer 6784805);
het geldbedrag van € 1.800,- (goednummer 6784802).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J. van der Groen, voorzitter,
en mrs. J. de Lange en L. Stevens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Dere, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 13 juni 2024 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 2.199 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 13 juni 2024 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen,
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm van een pistool van het merk Glock 22, type 22, kaliber .40 s&w met daarbij voor dat wapen geschikte munitie voorhanden heeft gehad;
3.
hij op of omstreeks 13 juni 2024 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen,
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet wapens munitie te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm van een pistool van het merk Glock, type 27, kaliber .40 met daarbij voor dat wapen geschikte munitie
voorhanden heeft gehad;
4.
hij op of omstreeks 13 juni 2024, te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een of meer voorwerpen (contant geldbedrag van in totaal 8.115 euro),
voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat dit/die voorwerp(en), onmiddellijk of middellijk afkomstig was/waren uit enig misdrijf of uit enig eigen misdrijf.