4.3.2.Standpunt verdediging
De verdachte dient primair vrijgesproken te worden van het vervaardigen van heroïne wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. De verdachte is samen met de medeverdachte in de badkamer aangetroffen onder het stof en er lag een wasteil en twee zakken poeder. Niet kan worden vastgesteld dat hij daadwerkelijk heroïne heeft bewerkt. Subsidiair kan hooguit het voorhanden hebben van de 514,1 gram heroïne die in de badkamer is aangetroffen, bewezen worden verklaard, al dan niet in vereniging.
Ten aanzien van het witwassen dient de verdachte eveneens te worden vrijgesproken wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Het geldbedrag van € 4.710,- in de badkamer is van de verdachte. Hij heeft naar aanleiding van een ongeluk een schadevergoeding ontvangen.
De overige geldbedragen (€ 1.605,- in de zwarte bodywarmer en € 1.800,- in de tas) zijn niet van de verdachte en hij had geen wetenschap van deze geldbedragen. Er is verder ook geen onderzoek gedaan naar die geldbedragen. Subsidiair bepleit de verdediging dat enkel eenvoudig witwassen afkomstig uit enig eigen misdrijf bewezen kan worden verklaard.
4.3.3.Beoordeling
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben op de terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
Op 13 juni 2024 werd – naar aanleiding van de aanhouding van twee verdachten – de woning aan [adres 2] betreden. In de badkamer werd verdachte [verdachte] samen met medeverdachte [medeverdachte] aangetroffen. Beide verdachten zaten onder het bruine stof. Op de wasmachine werden meerdere doorzichtige zakken met bruin poeder en een wasteil met bruin poeder aangetroffen. Uit onderzoek is gebleken dat het ging om 514,1 gram heroïne. Verder lag er op de wastafel een geldbedrag van € 4.710,-. Tijdens de aanhouding van medeverdachte [medeverdachte] werd in zijn broeksband een vuurwapen aangetroffen. Bij de daaropvolgende doorzoeking van de woning werd een verborgen ruimte aangetroffen waarin een tweede vuurwapen met geladen patroonhouders en ongeveer 1.684,9 gram heroïne lag. Ook werden in twee slaapkamers geldbedragen aantroffen in een bodywarmer (€ 1.605) en in een tas in een kledingkast (€ 1.800).
Vervaardigen van harddrugs
Uit het samenstel van de in de woning aangetroffen goederen leidt de rechtbank af dat deze werd gebruikt als ‘versnijdingspand’, zijnde een woning waar drugs worden bewaard en bewerkt om voor (weder)verkoop geschikt te maken.
De verdachte heeft verklaard dat hij verantwoordelijk is voor de aangetroffen drugs in de woning en dat hij wist dat er drugs in de woning lagen.
Gelet op de hierboven vaststaande feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de verdachte samen met de medeverdachte [medeverdachte] in de badkamer bezig was met het vervaardigen, dan wel bewerken van harddrugs, te weten 514,1 gram heroïne. De verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] bevonden zich in de woning die overduidelijk was ingericht voor het versnijden van verdovende middelen en waren ook met dat doel in de woning aanwezig.
Ten aanzien van de harddrugs in de verborgen ruimte komt de rechtbank – gelet op de verklaring van verdachte – tot het oordeel dat de verdachte de 1.684,9 gram heroïne opzettelijk voorhanden heeft gehad. De verdachte zal dan ook ten aanzien van deze hoeveelheid worden vrijgesproken van het vervaardigen van harddrugs en het medeplegen.
Eenvoudig witwassen
Voor een veroordeling ter zake van eenvoudig witwassen dient wettig en overtuigend te worden bewezen dat het in de tenlastelegging genoemde geldbedrag van enig eigen misdrijf afkomstig is.
De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek in de onderhavige zaak niet heeft geresulteerd in direct bewijs voor een criminele herkomst van het ten laste gelegde geldbedrag.
Nu direct bewijs voor criminele herkomst van het geld ontbreekt, dient zich de vraag aan of op basis van de feiten en omstandigheden zoals deze uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting naar voren zijn gekomen, sprake is van een gerechtvaardigd vermoeden van eenvoudig witwassen. Indien dat het geval is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld die niet zó onwaarschijnlijk is dat zij zonder meer terzijde kan worden geschoven. Ontbreekt een dergelijke verklaring dan kan eenvoudig witwassen in beginsel worden bewezen verklaard.
Uit het dossier volgt dat na de aanhouding van verdachte op 13 juni 2024 in de woning een contant geldbedrag van in totaal € 8.115 is aangetroffen, verdeeld over verschillende kamers (te weten badkamer en twee slaapkamers). Het geldbedrag van € 4.710 in de badkamer wordt aangetroffen in het bijzijn van meerdere zakken met harddrugs, diverse goederen voor de verwerking van verdovende middelen en een vuurwapen (in de broeksband van de medeverdachte). In een verborgen ruimte wordt een tweede vuurwapen met geladen patroonhouders en 1.684,9 gram heroïne aangetroffen.
Het bewaren van een dergelijk contant geldbedrag in een woning is op zichzelf al ongebruikelijk, maar de hiervoor omstandigheden waaronder het geld is aangetroffen rechtvaardigen zonder meer het vermoeden dat het tenlastegelegde geldbedrag onmiddellijk afkomstig is uit enig eigen misdrijf van verdachte.
Door de verdachte is ter terechtzitting aangevoerd dat het geldbedrag van € 4.710,- niet uit (eigen) misdrijf afkomstig is, maar dat dit geld afkomstig is van de verzekeraar. De verdachte heeft schadevergoeding uitgekeerd gekregen naar aanleiding van een verkeersongeval.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van verdachte voor de herkomst van het geld niet concreet of aannemelijk is, en dat zijn verklaring het vermoeden van witwassen niet heeft weerlegd. Uit de ter terechtzitting door de raadsvrouw overgelegde stukken blijkt weliswaar dat op 3 augustus 2023 een schadebedrag van € 50.000,- is overgemaakt door de verzekeraar, maar niet is toegelicht of aannemelijk geworden waarom de verdachte een jaar na dato een deel van het geldbedrag contant zou bewaren in de betreffende woning.
Gelet op het hiervoor overwogene concludeert de rechtbank dat het niet anders kan zijn dan dat het op 13 juni 2024 in de badkamer bij de verdachte aangetroffen geldbedrag van € 4.710,- onmiddellijk afkomstig is uit enig eigen misdrijf. Bovendien gaat de rechtbank – gelet op de omstandigheden waaronder de verdachten zijn aangetroffen – er vanuit dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachte, waardoor er sprake is van medeplegen. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een bedrag van € 4.710,- – in vereniging – eenvoudig heeft witgewassen.
Ten aanzien van de overige geldbedragen in de bodywarmer (€ 1.605) en in de tas in een kledingkast (€ 1.800) komt de rechtbank tot het oordeel dat niet is vast te stellen aan wie de geldbedragen toebehoren. De rechtbank zal de verdachte ten aanzien van dit deel van de tenlastelegging vrijspreken.