4.2.2.Standpunt verdediging
De verdachte dient primair integraal te worden vrijgesproken van het vervaardigen dan wel voorhanden hebben van harddrugs wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Dat de verdachte onder het bruine stof zat, betekent nog niet dat hij ook handelingen zou hebben verricht met betrekking tot de harddrugs. De verdachte heeft verklaard dat hij kort voor de inval van de politie in de woning aanwezig was en dat hij in de badkamer was om ‘high’ te worden. De verdachte heeft dus geen beschikkingsmacht gehad over de drugs in de badkamer, zeker omdat medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat de drugs van hem zijn.
Ten aanzien van de harddrugs in de verborgen ruimte kan evenmin worden bewezen dat de verdachte daarover beschikkingsmacht en wetenschap had, nu de ruimte niet in het zicht lag en niet vastgesteld kan worden dat de verdachte daar is geweest.
Subsidiair kan hooguit het voorhanden hebben van de 514,1 gram heroïne die in de badkamer is aangetroffen, bewezen worden verklaard.
Ten aanzien van het witwassen dient de verdachte eveneens te worden vrijgesproken wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Er is onvoldoende in het dossier om het geldbedrag aan de verdachte toe te schrijven. Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat het geldbedrag van € 4.710 in de badkamer van hem is. De overige geldbedragen lagen verspreid in een tas en in een bodywarmer in de woning. Niet kan worden vastgesteld dat de verdachte op die plekken is geweest en wetenschap had van deze geldbedragen.
4.2.3.Beoordeling
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben op de terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
Op 13 juni 2024 werd – naar aanleiding van de aanhouding van twee verdachten – de woning aan [adres 2] betreden. In de badkamer werd verdachte [verdachte] samen met medeverdachte [medeverdachte] aangetroffen. Beide verdachten zaten onder het bruine stof. Op de wasmachine werden meerdere doorzichtige zakken met bruin poeder en een wasteil met bruin poeder aangetroffen. Uit onderzoek is gebleken dat het ging om 514,1 gram heroïne. Verder lag er op de wastafel een geldbedrag van € 4.710,-. Tijdens de aanhouding van verdachte [verdachte] werd in zijn broeksband een vuurwapen aangetroffen. Bij de daaropvolgende doorzoeking van de woning werd een verborgen ruimte aangetroffen waarin een tweede vuurwapen met geladen patroonhouders en ongeveer 1.684,9 gram heroïne lag. Ook werden in twee slaapkamers geldbedragen aantroffen in een bodywarmer (€ 1.605) en in een tas in een kledingkast (€ 1.800).
Vervaardigen van harddrugs
Uit het samenstel van de in de woning aangetroffen goederen leidt de rechtbank af dat deze werd gebruikt als ‘versnijdingspand’, zijnde een woning waar drugs worden bewaard en bewerkt om voor (weder)verkoop geschikt te maken.
De verklaring van de verdachte dat hij slechts een korte tijd – vlak voor de inval – in de woning was en dat hij samen met de medeverdachte [medeverdachte] naar de badkamer is gegaan om ‘high’ te worden, acht de rechtbank onder de hiervoor geschetste omstandigheden en in het licht van de bewijsmiddelen niet aannemelijk. De verdachte heeft ter terechtzitting overigens ook verklaard dat hij geen heroïne gebruikt. Gelet op de hierboven vastgestelde feiten en omstandigheden is de rechtbank dan ook van oordeel dat de verdachte samen met de medeverdachte in de badkamer bezig was met het vervaardigen, dan wel bewerken van harddrugs, te weten 514,1 gram heroïne. De verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] bevonden zich in de woning die overduidelijk was ingericht voor het versnijden van verdovende middelen en waren ook met dat doel in de woning aanwezig.
Ten aanzien van de harddrugs in de verborgen ruimte is de rechtbank van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de verdachte wetenschap en beschikkingsmacht had over de daarin aangetroffen harddrugs. De rechtbank zal de verdachte ten aanzien van dit deel vrijspreken.
Eenvoudig witwassen
Voor een veroordeling ter zake van eenvoudig witwassen dient wettig en overtuigend te worden bewezen dat het in de tenlastelegging genoemde geldbedrag van enig eigen misdrijf afkomstig is.
De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek in de onderhavige zaak niet heeft geresulteerd in direct bewijs voor een criminele herkomst van het ten laste gelegde geldbedrag.
Nu direct bewijs voor criminele herkomst van het geld ontbreekt, dient zich de vraag aan of op basis van de feiten en omstandigheden zoals deze uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting naar voren zijn gekomen, sprake is van een gerechtvaardigd vermoeden van eenvoudig witwassen. Indien dat het geval is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld die niet zó onwaarschijnlijk is dat zij zonder meer terzijde kan worden geschoven. Ontbreekt een dergelijke verklaring dan kan eenvoudig witwassen in beginsel worden bewezen verklaard.
Uit het dossier volgt dat na de aanhouding van verdachte op 13 juni 2024 in de woning een contant geldbedrag van in totaal € 8.115 is aangetroffen, verdeeld over verschillende kamers (te weten de badkamer en twee slaapkamers). Het geldbedrag van € 4.710 in de badkamer is aangetroffen in combinatie met harddrugs, diverse goederen die worden gebruikt voor de verwerking van verdovende middelen en een vuurwapen. In een verborgen ruimte wordt een tweede vuurwapen met geladen patroonhouders en 1.684,9 gram heroïne aangetroffen.
Het bewaren van een dergelijk contant geldbedrag in een woning is op zichzelf al ongebruikelijk, maar de hiervoor omstandigheden waaronder het geld is aangetroffen rechtvaardigen zonder meer het vermoeden dat het tenlastegelegde geldbedrag onmiddellijk afkomstig is uit enig eigen misdrijf van verdachte.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij niet wist dat er geld in de woning lag en dat hij het geldbedrag op de wastafel in de badkamer niet heeft gezien.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van verdachte het vermoeden van witwassen niet heeft weerlegd. De rechtbank concludeert dat het niet anders kan zijn dan dat het op 13 juni 2024 in de badkamer bij de verdachte aangetroffen geldbedrag van € 4.710,- onmiddellijk afkomstig is uit enig eigen misdrijf. Bovendien gaat de rechtbank – gelet op de omstandigheden waaronder de verdachten zijn aangetroffen – er vanuit dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachte, waardoor er sprake is van medeplegen. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een bedrag van € 4.710,- – in vereniging – eenvoudig heeft witgewassen.
Ten aanzien van de overige geldbedragen in de bodywarmer (€ 1.605) en in de tas in een kledingkast (€ 1.800) komt de rechtbank tot het oordeel dat niet is vast te stellen aan wie de geldbedragen toebehoren. De rechtbank zal de verdachte ten aanzien van dit deel van de tenlastelegging vrijspreken.