ECLI:NL:RBROT:2024:10819

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 oktober 2024
Publicatiedatum
31 oktober 2024
Zaaknummer
C/10/582104 / HA ZA 19-850
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake deskundigenrapport en aanlevering van stukken in aansprakelijkheidskwestie na hijsincident

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 30 oktober 2024, wordt de voortgang van een civiele procedure behandeld waarin MS Amlin Insurance SE en anderen (hierna: Verzekeraars) als eisers optreden tegen Oudkerk B.V. en Sarens Nederland B.V. (hierna: Oudkerk en Sarens) als gedaagden. De zaak betreft een aansprakelijkheidskwestie naar aanleiding van een hijsincident dat plaatsvond op 10 september 2016, waarbij schade is ontstaan bij een bedrijf. De rechtbank heeft eerder deskundigen aangesteld om de schade en de aansprakelijkheid te onderzoeken. In deze uitspraak wordt ingegaan op de verplichtingen van Verzekeraars om de gevraagde informatie en stukken aan de deskundige te verstrekken. De rechtbank heeft vastgesteld dat Verzekeraars in gebreke zijn gebleven met het aanleveren van de benodigde informatie, ondanks eerdere verzoeken en termijnen. De rechtbank heeft Verzekeraars nu een nieuwe termijn van vier weken gegeven, tot 27 november 2024, om de gevraagde antwoorden en stukken aan de deskundige te verstrekken. Tevens is bepaald dat de deskundige vier maanden na deze datum, dus uiterlijk op 27 maart 2025, zijn rapport moet indienen. De rechtbank benadrukt dat partijen wettelijk verplicht zijn om mee te werken aan het onderzoek door de deskundige en dat niet-naleving van deze verplichting gevolgen kan hebben voor de desbetreffende partij. De zaak zal op de parkeerrol komen van 2 april 2025, met de mogelijkheid voor Verzekeraars om na ontvangst van het deskundigenrapport een conclusie te nemen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/582104 / HA ZA 19-850
Vonnis van 30 oktober 2024
in de zaak van
1. de rechtspersoon naar buitenlands recht
MS AMLIN INSURANCE SE,
gevestigd te Brussel, België, kantoorhoudende te Amstelveen,
2. de naamloze vennootschap
ALLIANZ BENELUX N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CORINS B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eisers,
hierna samen te noemen: Verzekeraars
advocaat mr. M. Verhagen te Rotterdam,
tegen
1.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
OUDKERK B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
advocaat mr. K.H.L. van Waasbergen te Rotterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SARENS NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Dordrecht,
advocaat mr. J. Streefkerk te Voorburg,
gedaagden,
hierna te noemen Oudkerk en Sarens.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 16 november 2022 en de daarin genoemde stukken;
  • het bericht van de deskundige aan de rechtbank van 10 januari 2024;
  • het bericht van de deskundige aan de rechtbank van 13 mei 2024, met als bijlage een bericht van 3 april 2024 van de deskundige aan Verzekeraars met afschrift aan de andere partijen;
  • het bericht van de rechtbank van 30 mei 2024 waarbij het aanvullend voorschot ten behoeve van de deskundige is bepaald op € 10.000,00;
  • het bericht van de rechtbank van 25 september 2024 met het verzoek aan partijen om zich bij akte uit te laten over voortprocederen;
  • de betaling door Verzekeraars van het aanvullende voorschot van € 10.000,00 op 25 september 2024;
  • de akte uitlaten van Sarens, met productie 6;
  • de akte uitlaten van Verzekeraars, met productie 1;
  • de akte uitlaten van Oudkerk.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Door de rechtbank is in het tussenvonnis van 11 mei 2022 onder meer overwogen dat Sarens en Oudkerk aansprakelijk zijn voor de ontstane schade bij [bedrijf X] door het hijsincident op 10 september 2016. Voor de beoordeling van de (omvang van de) gevorderde schade is van belang dat komt vast te staan of er door het hijsincident sprake is van beschadiging en een (substantiële) slijtage van de draaikranslager die onderdeel is van de [naam kraan] . Verder is van belang dat komt vast te staan of de draaikranslager als gevolg hiervan eerder is vervangen dan zonder het hijsincident het geval zou zijn geweest en (dus) of, en zo ja op welke wijze de ‘nieuw voor oud-aftrek’ moet worden berekend. De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 16 november 2022 de heer ing. [persoon A] (hierna: de deskundige) als deskundige aangesteld met het verzoek een deskundigenrapport op te stellen aan de hand van een aantal in het tussenvonnis opgenomen vragen. De deskundige heeft zijn kosten aanvankelijk begroot op € 20.000,00 (inclusief btw). Verzekeraars hebben dit voorschot van de deskundige betaald en de deskundige is gestart met zijn werkzaamheden.
2.2.
De deskundige heeft de rechtbank op 10 januari 2024 bericht dat hij van Verzekeraars schriftelijk antwoord heeft ontvangen op de meeste vragen, behalve op zijn vragen 4 en 5. Op 13 mei 2024 heeft de deskundige de rechtbank bericht dat hij deze informatie (de antwoorden op de vragen 4 en 5) nog niet heeft ontvangen en dat de wel ontvangen antwoorden en informatie, die hij inmiddels had bestudeerd, nadere uitleg behoefden en deels onvolledig bleken. Hij heeft toen nadere informatie gevraagd aan Verzekeraars maar deze niet ontvangen. Uit de hierna genummerde vragen uit zijn bijgevoegde e-mailbericht van 3 april 2024 aan Verzekeraars blijkt dat de deskundige nog de volgende informatie wenste te ontvangen:
“2.
Ik ontving 5 foto’s. Ik vermoed dat deze uit het dossier van AC&S komen. In de rapportages en brieven van AC&S bevinden zich echter veel meer foto’s. Ook zijn in de rapportage van [persoon B] vele foto’s opgenomen.
Kunt u mij ook deze sturen in JPG?
3.
De door u gestuurde kopie van het kraanboek van kraan 5 mist voor zover ik zie de volgende pagina’s: 19, 21 en 22. Hierbij merk ik op dat schijnbaar bij het scannen van de 13e pagina van het document de kraanboeknummering is weggevallen. Graag ontvang ik de ontbrekende pagina’s.
4.
Nog in afwachting van uw informatie.
5.
Nog in afwachting van uw informatie.
6.
De door u gestuurde productie 17 is identiek aan wat ik al had ontvangen, en mist dus dezelfde gegevens. Graag ontvang ik de complete productie, inclusief de missende pagina’s.
7.
In tegenstelling tot wat u aangeeft, dat de volledige rapportage van de periode veiligheidskeuringen in 1994 en 1996 zijn bijgesloten, heb ik deze niet ontvangen. Volgens het kraanboek is er wel een rapportage opgesteld d.d. 28 april 1994. Graag ontvang ik deze rapportage.
Ik heb alleen een grafiek genaamd ‘Meeting Aboma 94-96 kr 5” ontvangen. Graag ontvang ik uw uitleg waar deze grafiek vandaan komt en wanneer en door wie deze is getekend.
8.
Volgens het kraanboek zijn in de jaren 1996 tot 2016 jaarlijks inspecties uitgevoerd, waarbij diverse malen tekortkomingen zijn vastgesteld en reparaties zijn uitgevoerd. Ook wordt verwezen naar rapportages, ook vanaf de verhuizing naar de Brittanniëhaven in 2004 en de overname door [bedrijf X] in 2005. Volgens uw informatie heeft de kraan in die periode echter stilgestaan. Kunt u uitleggen waarom er in die jaren dan wel reparaties nodig waren? Ik noem hierbij: in 1997 schade aan giekpunt en kabels, in 2000 lastbegrenzer, in 2003 reparatie rijstellen.
Als ik het goed begrijp, is het verplicht en/of goed gebruik om inspectierapporten te bewaren bij het kraanboek. U schrijft dat er geen rapportages bij verzekerde (ik begrijp [bedrijf X] ) aanwezig zijn. Kunt u uitleggen hoe dat zo gelopen is? Immers, als [bedrijf X] een stel kostbare kranen overneemt, zal de conditie van de kranen toch wel onderzocht en gerapporteerd zijn? Graag ontvang ik uw uitleg hierover.
9.
Van de door u in het dossier genoemde vetbemonstering van kraan 5 d.d. 20 juli 2016, 13 september 2016, 24 oktober 2016 en 8 februari 2017 heb ik nu alleen rapporten van monsters d.d. 30 augustus 2016 en 24 oktober 2016 ontvangen. Waar zijn met name de rapporten van de monsters d.d. 20 juli 2016 en 8 februari 2017? Ik verwijs hierbij naar productie 10, de brief van AC&S aan [bedrijf X] d.d. 31 oktober 2016/13 november 2016, waarin op ‘blad 04 van 10’ verwezen wordt naar een survey op 20 juli 2016 en de toen uitgevoerde, of daaraan voorafgaande, of in de periode tussen 20 juli 2016 en 7 september 2016 uitgevoerde vetbemonstering, en dat deze volgens de brief op 14 september is gestuurd naar AC&S. Graag ontvang ik het betreffende rapport en daarnaast ook nog die van de bemonstering d.d. 8 februari 2017.
10.
Bedoelt u dat bij de metingen op deze data geen vetmonsters zijn genomen?”
2.3.
De deskundige heeft de rechtbank in zijn e-mailbericht van 13 mei 2024 bericht dat hij op 7 mei 2024 door Verzekeraars is geïnformeerd dat Verzekeraars van cliënte “een aantal e-mails met daarbij (ongestructureerd) een berg informatie had ontvangen” en dat zij deze informatie nog moest doornemen en de gevraagde informatie zou worden toegestuurd. Vanwege verlof zou dit pas in week 21 van 2024 plaatsvinden. Of nadien nog nadere informatie is ontvangen door de deskundige is de rechtbank niet bekend.
2.4.
De oorspronkelijke vragen 4 en 5 van de deskundige zijn, blijkens zijn bericht van 28 juli 2023 aan de advocaten van partijen, de volgende:
“4. Productie 10, rapportage van AC&S benoemt eerdere rapportage van AC&S d.d. 31 oktober 2016. Graag ontving daarvan een kopie.
5. Productie 10, rapportage van AC&S benoemt een zestal bijlagen. Graag ontvang ik daarvan een kopie.”
2.5.
De deskundige heeft op 13 mei 2024 ook aan de rechtbank bericht een aanvullend voorschot voor zijn werkzaamheden nodig te hebben van € 10.000,00. Daarbij heeft hij aangegeven dat hij drie maanden extra tijd nodig had voor zijn rapportage vanaf het moment dat hij de gevraagde informatie van Verzekeraars zou ontvangen. Partijen hebben tegen deze verzoeken geen bezwaar gemaakt. De rechtbank heeft daarop op 30 mei 2024 het aanvullende voorschot bepaald op € 10.000,00 en een uitstel verleend tot 1 september 2024.
2.6.
Verzekeraars hebben het aanvullende voorschot daarna niet binnen de (door LDCR) gestelde betalingstermijn voldaan. Ook na een betalingsrappel en een nadere betalingstermijn (van 14 dagen) is het aanvullende voorschot niet voldaan.
2.7.
De rechtbank heeft partijen op 25 september 2024 in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten over het gewenste vervolg van de procedure. Sarens en Oudkerk hebben daarna in hun aktes uitlaten bezwaar gemaakt tegen de gang van zaken en de rechtbank verzocht eindvonnis te wijzen. Sarens en Oudkerk stellen dat het aanvullende voorschot niet is betaald en de gevraagde relevante gegevens niet aan de deskundige zijn verstrekt. Sarens stelt daarnaast dat zij dreigt te worden geschaad door de proceshouding van Verzekeraars door oplopende en doorlopende kosten en doordat het leveren van (tegen)bewijs steeds moeilijker wordt door tijdsverloop. Oudkerk stelt daarnaast dat Verzekeraars de gelegenheid hebben verbruikt om bewijs te leveren door middel van het deskundigenbericht.
Verzekeraars hebben in hun akte aangegeven dat het aanvullend voorschot inmiddels betaald is, dat betaling lang geduurd heeft omdat dit over verschillende schijven liep en dat het aanleveren van de gegevens langer duurt omdat de door [bedrijf X] ingeschakelde expert zijn praktijk heeft neergelegd en de technisch manager bij [bedrijf X] met pensioen is. Volgens Verzekeraars worden Sarens en Oudkerk niet in hun belangen geschaad als de deskundige zijn deskundigenrapport afmaakt.
2.8.
Het aanvullende voorschot is op 25 september 2024 door Verzekeraars voldaan.
2.9.
De rechtbank overweegt dat er het nodige valt aan te merken op de handelwijze van Verzekeraars, zoals Sarens en Oudkerk ook in hun akten uiteen hebben gezet. Verzekeraars erkennen dit ook deels en geven aan dat (een bevestiging van) de betaling van het nadere voorschot te lang heeft geduurd. Echter, betaling van het aanvullende voorschot heeft alsnog plaatsgevonden en Sarens en Oudkerk hebben niet gesteld dat zij door het tijdsverloop in hun belangen zijn geschaad. Sarens stelt weliswaar dat zij dreigt te worden geschaad in haar belangen maar maakt niet aannemelijk dat (en op welke wijze) zij - op dit moment - in haar belangen is of wordt geschaad.
2.10.
Onder deze omstandigheden, en mede gelet op de reeds gemaakte kosten door partijen en het reeds door de deskundige verrichte werk, wijst de rechtbank de zaak niet nu reeds naar de rol voor vonnis zoals Oudkerk en Sarens verzoeken.
2.11.
Met Oudkerk en Sarens is de rechtbank van oordeel dat er inmiddels als gevolg van de handelwijze van Verzekeraars of in ieder geval als gevolg van aan hen toe te rekenen omstandigheden veel tijd is verstreken en dit onwenselijk is. Verzekeraars zullen dan ook thans op zeer korte termijn de antwoorden dienen aan te leveren en de stukken dienen te verstrekken die de deskundige wenst te ontvangen - zoals hiervoor onder 2.2 en 2.4 geciteerd.
Gelet op de geruime tijd die Verzekeraars hiervoor al hebben gekregen, acht de rechtbank een termijn van vier weken gerekend vanaf datum vonnis redelijk. Dit betekent dus een termijn tot 27 november 2024.
De deskundige zal op basis van de antwoorden op de vragen en de stukken die hij per die datum heeft ontvangen zijn deskundigenrapport opstellen.
2.12.
De deskundige verzocht eerder om een nader uitstel voor het opstellen van het deskundigenrapport van drie maanden. De rechtbank gaat ervan uit dat hij op dit moment in ieder geval nog deze periode nodig heeft voor het voltooien van het rapport. Zekerheidshalve verruimt de rechtbank deze termijn naar vier maanden nu de deskundige door het verloop van de tijd zich weer opnieuw in de materie zal moeten verdiepen. De rechtbank zal aldus voor het opstellen van het deskundigenrapport te rekenen vanaf 27 november 2024 een termijn hanteren van vier maanden.
2.13.
De rechtbank wijst erop dat partijen wettelijk verplicht zijn om mee te werken aan het onderzoek door de deskundige. Wordt aan deze verplichting, die nader is uitgewerkt in het tussenvonnis van 16 november 2022, niet voldaan dan kan de rechtbank daaruit de gevolgtrekking maken die zij geraden acht, ook in het nadeel van de desbetreffende partij.
2.14.
Dit vonnis zal aan de deskundige worden toegestuurd zodat de deskundige van de inhoud hiervan ook op de hoogte is.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
bepaalt dat Verzekeraars de door de deskundige gevraagde antwoorden en stukken uiterlijk op 27 november 2024 aan de deskundige dienen te verstrekken,
3.2.
draagt de deskundige op om
uiterlijk vier maandenna 27 november 2024 een schriftelijk en ondertekend rapport in drievoud ter griffie van de rechtbank in te leveren, onder bijvoeging van een gespecificeerde declaratie,
3.3.
bepaalt dat de zaak op de parkeerrol zal komen van
woensdag 2 april 2025.
3.4.
draagt de griffier op de zaak op een eerdere rol te plaatsen:
na ontvangst ter griffie van het deskundigenrapport: voor conclusie na deskundigenbericht aan de zijde van Verzekeraars op een termijn van vier weken,
3.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F. Koekebakker en in het openbaar uitgesproken op 30 oktober 2024.
3246/1582