ECLI:NL:RBROT:2024:10789

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 juli 2024
Publicatiedatum
30 oktober 2024
Zaaknummer
C/10/638400 / FA RK 22-3410
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beschikking inzake hoofdverblijfplaats en zorgregeling van minderjarigen na mislukte mediation

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 3 juli 2024 een beschikking gegeven over de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen en de zorgregeling tussen de ouders. De vrouw verzocht om wijziging van het ouderschapsplan, zodat de kinderen primair bij haar zouden verblijven. De man voerde verweer en stelde dat de huidige regeling in het belang van de kinderen was. De rechtbank oordeelde dat de mediation tussen partijen niet was geslaagd en dat er geen gewijzigde omstandigheden waren die een wijziging van het ouderschapsplan rechtvaardigden. De rechtbank wees het verzoek van de vrouw af en handhaafde de bestaande regeling. Daarnaast verleende de rechtbank vervangende toestemming voor de inschrijving van de kinderen op een nieuwe school, zoals verzocht door de vrouw. De rechtbank stelde ook de zorgregeling vast, waarbij de kinderen in de even weken bij de man en in de oneven weken bij de vrouw verblijven. Tevens werd bepaald dat de man de helft van de kosten van de kickbokslessen van de jongste minderjarige dient te betalen. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/638400 / FA RK 22-3410
Beschikking van 3 juli 2024 over de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen, de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en vervangende toestemming inschrijving school
in de zaak van:
[naam 1], hierna: de vrouw,
wonende te [plaatsnaam 1] ,
advocaat mr. A.J. de Graaf te Papendrecht,
t e g e n
[naam 2], hierna: de man,
wonende te [plaatsnaam 2] ,
advocaat mr. D.C.A. van Wessel te Barendrecht
met betrekking tot de minderjarigen:
[minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2010 te [geboorteplaats] ,
[minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2014 te [geboorteplaats] , en
[minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum 3] 2016 te [geboorteplaats] ,
hierna ook: [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] .

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • de tussenbeschikking van 14 februari 2023;
  • de berichten van de vrouw van 10 mei 2023 en 11 juli 2023;
  • het aanvullend/gewijzigd verzoekschrift van de vrouw van 3 mei 2024.
1.2.
De voortgezette mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op
22 mei 2024. Daarbij zijn verschenen:
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), in zijn adviserende rol, vertegenwoordigd door [naam 3] .

2.De vaststaande feiten

2.1.
Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 14 februari 2023 heeft de rechtbank de onderlinge regeling opgenomen die partijen over de zorgregeling voorlopig hebben getroffen, te weten dat op grond van het 5-wekelijkse schema van optie 1 de minderjarigen in de weekenden bij de man dan wel bij de vrouw verblijven:
  • in het weekend van week 1, 4 en 5 bij de man;
  • en in het weekend van week 2 en 3 bij de vrouw.
Daarnaast is de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 19 oktober 2020 en het daarin opgenomen ouderschapsplan gewijzigd, in die zin dat de tussen partijen overeengekomen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen met ingang van
18 mei 2022 wordt bepaald op € 263,- per maand per kind.
Verder heeft de rechtbank vastgesteld dat partijen gaan deelnemen aan het mediationtraject van de rechtbank. De rechtbank heeft de behandeling van de zaak ten aanzien van de definitieve regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen en de schoolinschrijving van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] wordt aangehouden, in afwachting van de resultaten van de mediation.

3.De verdere beoordeling

3.1.
Verblijfplaats
3.1.1.
De vrouw verzoekt te bepalen dat het ouderschapsplan wordt gewijzigd en aangevuld in die zin dat vastgesteld dan wel wordt bepaald dat de kinderen primair hoofdverblijf bij de vrouw hebben, subsidiair afwisselend bij beide ouders hebben.
3.1.2.
De man voert gemotiveerd verweer.
3.1.3.
Op grond van artikel 1:253a BW kunnen geschillen over de gezamenlijke uitoefening van het gezag, waaronder een geschil over de hoofdverblijfplaats, op verzoek van de ouders of één van hen aan de rechtbank worden voorgelegd.
De rechtbank kan op grond van artikel 1:253a in verbinding met artikel 1:377e BW een beslissing over de hoofdverblijfplaats of een door ouders onderling getroffen regeling over de hoofdverblijfplaats wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De rechtbank neemt een beslissing die haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Bij deze beslissing moeten alle omstandigheden van het geval in acht worden genomen. Dat kan er soms ook toe leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, ook al moet het belang van het kind een overweging van de eerste orde zijn bij de afweging van alle belangen.
3.1.4.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat de mediation tussen partijen niet is geslaagd. Het is partijen niet gelukt om overeenstemming te bereiken over de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen [minderjarige 2] en [minderjarige 3] . De vrouw stelt zich op het standpunt dat de minderjarigen [minderjarige 2] en [minderjarige 3] een groot deel van de week bij haar verblijven waardoor zij het grootste deel van de zorgtaken uitvoert.
3.1.5.
De rechtbank overweegt dat partijen indertijd in het ouderschapsplan een co-ouderschapsregeling hebben afgesproken waarbij de minderjarigen ingeschreven staan op het adres van de man. Weliswaar zijn ten aanzien van de tijden waarop de minderjarigen bij hetzij de vrouw, hetzij de man verblijven, wijzigingen aangebracht, maar dat betekent niet dat er niet langer sprake is van een co-ouderschap. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er geen sprake is van een wijziging van omstandigheden om reden waarvan de afspraken gemaakt in het ouderschapsplan kunnen worden gewijzigd. Het verzoek van de vrouw zal daarom worden afgewezen.
3.2.
Vervangende toestemming inschrijving basisschool
3.2.1.
De vrouw verzoekt te bepalen dat het ouderschapsplan wordt gewijzigd en aangevuld in die zin dat vastgesteld wordt dat de kinderen [minderjarige 2] en [minderjarige 3] zo spoedig mogelijk naar de [naam school] in [plaatsnaam 3] zullen gaan en op deze school worden ingeschreven alsmede op de buitenschoolse opvang verbonden aan deze school zullen worden ingeschreven, waarbij de uitspraak in deze als vervangende toestemming voor de inschrijving hiervoor zal gelden.
3.2.2.
De man voert gemotiveerd verweer.
3.2.3.
Op grond van artikel 1:253a lid 1 BW kunnen geschillen over de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of één van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Bij een dergelijke beslissing moeten alle omstandigheden van het geval in acht worden genomen, wat er soms ook toe kan leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, hoezeer ook dat belang een overweging van de eerste orde moet zijn bij de afweging van belangen.
3.2.4.
Gebleken is dat partijen ook ten aanzien van de schoolinschrijving van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] geen overeenstemming hebben bereikt tijdens mediation. De vrouw stelt dat nu [minderjarige 2] en [minderjarige 3] doordeweeks voornamelijk bij haar verblijven, het passend zou zijn als er rekening wordt gehouden met de afstand tussen de woning en de school. Zij stelt dat het zowel in haar belang als in het belang van de minderjarigen is als de reistijd van en naar school wordt beperkt. De reistijd is op dit moment te belastend voor de minderjarigen. Daarnaast spelen de minderjarigen op dit moment niet buiten, omdat zij in de woonomgeving van de vrouw geen andere kinderen kennen. Indien zij op de nieuwe school worden ingeschreven, zullen zij daar vrienden maken en dus ook vaker buiten spelen. Verder stelt de vrouw dat zij elke dinsdag tot 18:30 uur werkt en dat de buitenschoolse opvang ook om 18:30 uur sluit. Vanwege de afstand tussen haar werk en de buitenschoolse opvang, is het voor de vrouw niet haalbaar om de minderjarigen tijdig op te halen. Omdat zij zelf ook in een kinderopvang werkt, is het ook niet mogelijk dat zij een kwartier eerder van het werk vertrekt. Indien de minderjarigen worden ingeschreven op de buitenschoolse opvang die aan de [naam school] in [plaatsnaam 3] is verbonden, heeft de vrouw meer ruimte en tijd om hen op te halen aangezien deze tot 19:00 uur geopend is. De man stelt zich op het standpunt dat het op dit moment niet goed gaat met [minderjarige 2] op school. De man is bang dat indien [minderjarige 2] op een nieuwe school wordt ingeschreven, hij daar last van zal krijgen. Daarnaast heeft [minderjarige 2] veel vrienden op zijn huidige school. De man vindt het van belang dat de minderjarigen de basisschool op dezelfde plek afmaken. De vrouw verklaart tijdens de mondelinge behandeling dat er de dag voor de mondelinge behandeling een gesprek op school heeft plaatsgevonden, waarbij is besproken dat [minderjarige 2] een andere leerlijn krijgt omdat bij hem dyslexie is vastgesteld. Deze leerlijn kan op elke school worden gevolgd.
3.2.5.
De rechtbank overweegt als volgt. De rechtbank stelt vast dat de onderlinge communicatie tussen partijen nog steeds is verstoord. Het lukt hen niet om – in het belang van de minderjarigen – samen tot een weloverwogen beslissing te komen. Niet is betwist dat de reisafstand van- en naar school vanuit het huis van de vrouw belastend is voor de minderjarigen. Gelet op de leeftijd van de minderjarigen, zullen zij nog enkele jaren op de basisschool zitten. De rechtbank acht het niet in het belang van de minderjarigen dat zij langdurig dagelijks worden belast met een lange reisafstand van- en naar school. Ook is niet betwist dat de vrouw elke dinsdag tegen een praktisch probleem aanloopt met het tijdig ophalen van de minderjarigen van de buitenschoolse opvang. De stelling van de man dat de schoolresultaten van [minderjarige 2] niet goed zijn en dat hij er last van zal krijgen indien hij naar een nieuwe school gaat, acht de rechtbank voldoende betwist door de vrouw. Vast is komen te staan dat [minderjarige 2] een andere leerlijn nodig heeft en dat deze leerlijn op elke school kan worden gevolgd. Verder acht de rechtbank het in belang van de minderjarigen dat zij zich ook op sociaal vlak in de woonomgeving van de vrouw kunnen ontwikkelen en buiten kunnen spelen met andere kinderen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vrouw voldoende onderbouwd dat inschrijving op de [naam school] in [plaatsnaam 3] en de buitenschoolse opvang die daaraan is verbonden, in het belang is van de minderjarigen. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw toewijzen.
3.3.
Zorgregeling
3.3.1.
De vrouw verzoekt de volgende regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) vast te stellen:
  • de minderjarigen verblijven in de oneven weekenden bij de vrouw en in de even weekenden bij de man. De weekenden zijn van vrijdag uit school tot zondag 19:00 uur;
  • de minderjarigen [minderjarige 2] en [minderjarige 3] wisselen maximaal 2 keer per week tussen de ouders. Dit is 1 keer in het weekend en 1 keer doordeweeks. Voor de doordeweekse dagen betekent dit als volgt (rekening houdend met het rooster van de man):
Week 1: geen doordeweekse dag bij de man;
Week 2: van maandag uit school tot dinsdag 19 uur bij de man. De man brengt de kinderen bij de vrouw;
Week 3: van maandag uit school tot donderdag 19 uur bij de man. De man brengt de kinderen bij de vrouw;
Week 4: van woensdag uit school tot vrijdag naar school bij de man;
Week 5: woensdag uit school tot woensdag 19 uur bij de man. De man brengt de kinderen bij de vrouw;
  • [minderjarige 1] verblijft bij de man, maar zal – indien de man ’s avonds geen opvang voor [minderjarige 1] regelt – bij de vrouw verblijven op het moment dat de jongere kinderen tevens bij de vrouw verblijven. De weekendwisseling zijn voor [minderjarige 1] gelijk aan de weekenden voor de andere minderjarigen;
  • de minderjarigen zijn de even jaren in de eerste drie weken van de zomervakantie bij de man en de laatste 3 weken bij de vrouw. In de oneven jaren is dit andersom. De wissel is halverwege de vakantie op vrijdag;
  • de herfstvakantie zijn de minderjarigen bij de vrouw, de voorjaarsvakantie bij de man;
  • de minderjarigen zijn in de even jaren de eerste helft van de meivakantie bij de vrouw en de tweede helft bij de man en in de oneven jaren andersom. De wissel is halverwege de vakantie op vrijdag;
  • de kerstvakantie wordt verdeeld rekening houdend met wie de minderjarigen bij oud en nieuw verblijven. De ouder waar de minderjarigen met oud en nieuw zijn, heeft de minderjarigen die week van de vakantie bij zich.
  • voor alle vakanties geldt dat deze ingaan op de eerste maandag na de start van de vakantie en eindigen op de laatste vrijdag aan het eind van de vakantie. Dit om de weekendverdeling niet in de war te laten komen. Halen en brengen is bij helfte. De wissels in de vakantie zijn om 10:00 uur. Als oud en nieuw op een wisseldag valt, kan wissel om12:00 uur plaatsvinden.
  • De minderjarigen zijn met eerste kerstdag vanaf 11 uur bij de man en de tweede kerstdag vanaf 11 uur bij de vrouw. Oud en nieuw is in de even jaren bij de man en de oneven jaren bij de vrouw.
3.3.2.
De man voert gemotiveerd verweer ten aanzien van de reguliere zorgregeling. De man verweert zich niet tegen het verzoek ten aanzien van de verdeling van de vakanties- en feestdagen.
3.3.3.
De rechtbank kan op verzoek van de gezaghebbende ouders of van een van hen op grond van artikel 1:253a in verbinding met artikel 1:377e BW een beslissing over een zorgregeling of een door ouders onderling getroffen zorgregeling wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
3.3.4.
Gebleken is dat partijen tijdens mediation niet tot overeenstemming zijn gekomen en dat zij het nog steeds oneens zijn over de verdeling van de zorgregeling. De vrouw stelt dat hoewel partijen overeenstemming hadden bereikt over de voorlopige zorgregeling, er bij de uitvoering hiervan toch veel discussies ontstonden en dat dit voor haar tot stress leidde. De vrouw stelt dat de weekenden om en om verdeeld moeten worden, omdat de minderjarigen in het weekend vaker bij haar zijn dan bij de man. Verder stelt de vrouw dat [minderjarige 1] tijdens de avonddiensten van de man bij haar zou moeten verblijven, indien de man geen opvang voor hem heeft. Zij vindt het van belang dat hij tijdens het avondeten aan tafel zit in plaats van dat hij op dat moment buiten speelt met zijn vrienden. In de afgelopen periode is [minderjarige 1] tijdens het buiten spelen beroofd. De vrouw is bang dat dit nog een keer zal gebeuren op het moment dat de man aan het werk is. De man stelt zich op het standpunt dat de zorgregeling die door de vrouw wordt verzocht ten aanzien van de weekenden niet haalbaar is in verband met zijn vijf wekelijkse werkrooster. Ten aanzien van [minderjarige 1] stelt de man dat het niet altijd mogelijk is dat zijn moeder oppast tijdens zijn avonddiensten. Met betrekking tot de verdeling van de vakanties- en feestdagen voert de man geen verweer, met uitzondering dat hij stelt dat de wisseldag ongewijzigd moet blijven en op maandag moet plaatsvinden.
3.3.5.
De rechtbank overweegt als volgt. Vaststaat dat de onderlinge communicatie tussen partijen ernstig is verstoord. De rechtbank stelt vast dat de voorlopige zorgregeling, bekend als optie 1 bij beschikking van 14 februari 2023, ondanks de discussies nog steeds door partijen wordt uitgevoerd. Hoewel de rechtbank begrip heeft voor het standpunt van de vrouw dat zij de jongste minderjarigen meer bij haar zijn dan bij de man, is het – gelet op het vijf wekelijkse werkrooster van de man – niet haalbaar dat de zorgregeling op een andere manier wordt ingevuld. Met betrekking tot [minderjarige 1] is de rechtbank van oordeel dat – indien de man tijdens zijn avonddiensten geen opvang voor [minderjarige 1] heeft – de minderjarige bij de vrouw zal verblijven. De rechtbank acht het in het belang van [minderjarige 1] dat hij niet zonder toezicht van een volwassene alleen thuis blijft op het moment dat de man avonddienst heeft. Daarnaast acht de rechtbank het in het belang van de minderjarigen dat zij bij uitvoering van de zorgregeling in het weekend bij elkaar zijn. De rechtbank zal de voorlopige zorgregeling vaststellen als definitieve zorgregeling. Omdat partijen het eens zijn over de verzochte verdeling van de vakanties- en feestdagen, zal de rechtbank dit toewijzen met dien verstande de wisseldag op maandag zal blijven.
3.4.
Kosten voor kickboks lessen
3.4.1.
De vrouw verzoek vast te stellen dan wel te bepalen dat de man de helft van de kosten van de kickboks lessen van [minderjarige 2] steeds maandelijks dient bij te schrijven op het bij de man bekende bankrekeningnummer van de vrouw en de achterstand binnen 1 week na datum beschikking in deze aan de vrouw dient te voldoen door bijschrijving op haar bankrekeningnummer.
3.4.2.
De man voert gemotiveerd verweer.
3.4.3.
Vast staat dat de man het contract voor de kickbokslessen van [minderjarige 2] heeft afgesloten. De contributie wordt jaarlijks vastgesteld en maandelijks van de bankrekening van de vrouw afgeschreven. Partijen hebben afgesproken dat zij elk de helft van de kosten hiervan betalen. De man weigert automatisch maandelijks het vastgestelde bedrag naar de bankrekening van de vrouw over te maken, omdat hij van mening is dat zij maandelijks een betaalverzoek naar hem moet sturen voor zijn deel van de contributie. De man stelt dat er in het verleden dingen zijn gebeurd, die achteraf niet bleken te kloppen waardoor hij niet zomaar geld naar de vrouw wil overmaken.
3.4.4.
De man heeft niet betwist dat er ten aanzien van de kickbokslessen van [minderjarige 2] een overeenkomst is gesloten met de sportschool. Ook is niet betwist dat de contributie door partijen ieder de helft wordt betaald. Vast staat dat partijen de afspraak hebben gemaakt dat de vrouw de contributie volledig aan de sportschool voldoet, zodat de man de helft hiervan moet overmaken op de bankrekening van de vrouw. Nu de contributie jaarlijks wordt vastgesteld, is er geen enkele reden dat de vrouw de man maandelijks een betaalverzoek hiervoor moet sturen. De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling toegezegd dat zij aan het begin van het jaar het nieuwe maandelijkse bedrag aan de man zal doorgeven. Op grond van de tussen partijen gesloten overeenkomst, dient de man dan ook maandelijks voor de 5e van de maand, het bedrag over te schrijven naar de bankrekening van dan de vrouw. Daarnaast dient hij de achterstand, te weten € 162,50, tot en met mei 2024 binnen een week na de datum van deze beschikking aan de vrouw te voldoen, door overschrijving naar haar bankrekening.
3.5.
Proceskosten
3.5.1.
Gelet op de aard van de procedure bepaalt de rechtbank dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
verleent de vrouw vervangende toestemming voor inschrijving van [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2014 te [geboorteplaats] , en [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum 3] 2016 te [geboorteplaats] op de [naam school] in [plaatsnaam 3] en op de buitenschoolse opvang verbonden aan deze school;
4.2.
stelt vast dat de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken als volgt zal zijn:
  • op grond van het vijf wekelijkse schema van optie 1 verblijven de minderjarigen op de doordeweekse dagen bij de man dan wel bij de vrouw;
  • in het weekend van week 1, 4 en 5 verblijven de minderjarigen bij de man;
  • in het weekend van week 2 en 3 verblijven de minderjarigen bij de vrouw;
  • indien de man geen opvang voor [minderjarige 1] heeft tijdens zijn avonddiensten, verblijft de minderjarige bij de vrouw;
  • de minderjarigen zijn de even jaren in de eerste drie weken van de zomervakantie bij de man en de laatste 3 weken bij de vrouw. In de oneven jaren is dit andersom. De wissel is halverwege de vakantie op maandag;
  • de herfstvakantie zijn de minderjarigen bij de vrouw, de voorjaarsvakantie bij de man;
  • de minderjarigen zijn in de even jaren de eerste helft van de meivakantie bij de vrouw en de tweede helft bij de man en in de oneven jaren andersom. De wissel is halverwege de vakantie op maandag;
  • de kerstvakantie wordt verdeeld rekening houdend met wie de minderjarigen bij oud en nieuw verblijven. De ouder waar de minderjarigen met oud en nieuw zijn, heeft de minderjarigen die week van de vakantie bij zich.
  • voor alle vakanties geldt dat deze ingaan op de eerste maandag na de start van de vakantie en eindigen op de laatste vrijdag aan het eind van de vakantie. Dit om de weekendverdeling niet in de war te laten komen. Halen en brengen is bij helfte. De wissels in de vakantie zijn om 10:00 uur. Als oud en nieuw op een wisseldag valt, kan wissel om12:00 uur plaatsvinden.
  • De minderjarigen zijn met eerste kerstdag vanaf 11 uur bij de man en de tweede kerstdag vanaf 11 uur bij de vrouw. Oud en nieuw is in de even jaren bij de man en de oneven jaren bij de vrouw.
4.3.
bepaalt dat de man maandelijks, voor de 5e van de maand, het maandelijkse bedrag voor de contributie van de kickbokslessen van [minderjarige 2] op de bankrekening van de vrouw dient te voldoen;
4.4.
bepaalt dat de man, binnen een week na datum van deze beschikking, het bedrag van € 162,50, zijnde de achterstand tot en met mei 2024 voor de contributie van de kickbokslessen van [minderjarige 2] , aan de vrouw dient te voldoen, door overschrijving naar haar bankrekening;
4.5.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
4.6.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.7.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.C.A. de Groot, (kinder)rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van S.S. Rigters, griffier, op 3 juli 2024.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt voor het instellen van hoger beroep een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere manier bekend is geworden.