Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.De procedure
- de dagvaarding van 26 januari 2024, met producties;
- de conclusie van antwoord, met producties.
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak vordert de vrouw, eiseres, dat de man, gedaagde, wordt veroordeeld tot de afgifte van een bruidsgave van 514 Bahar Azadi gouden munten, ter waarde van € 260.443,80. De partijen zijn op 24 augustus 2001 in Iran getrouwd en hebben sinds 2002 in Nederland gewoond. De vrouw heeft in mei/juni 2023 een verzoek tot echtscheiding ingediend, waarop nog niet is beslist. De man betwist de vordering en stelt dat de bruidsgave niet kan worden opgeëist, onder andere omdat de vrouw zelf het initiatief tot echtscheiding heeft genomen en de vordering zou zijn verjaard.
De rechtbank heeft beoordeeld of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en welk recht van toepassing is. Gezien het internationale karakter van de zaak, waarbij beide partijen de Iraanse en Nederlandse nationaliteit hebben, heeft de rechtbank vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is. De rechtbank heeft vervolgens het toepasselijke recht beoordeeld. De vrouw stelt dat Iraans recht van toepassing is, terwijl de man zich op het Nederlandse recht beroept. De rechtbank heeft geoordeeld dat de overeenkomst met betrekking tot de bruidsgave nauwer verbonden is met de Nederlandse rechtsorde dan met de Iraanse rechtsorde, en heeft daarom het Iraanse recht buiten toepassing gelaten.
De rechtbank heeft vervolgens de vordering van de vrouw afgewezen op grond van de redelijkheid en billijkheid. De rechtbank oordeelt dat het onaanvaardbaar is dat de vrouw haar aanspraak op de bruidsgave kan geldend maken, gezien de omstandigheden waarin partijen zich bevinden en de voorzieningen die in Nederland voor de vrouw beschikbaar zijn. De vordering wordt afgewezen en de proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.