In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 24 oktober 2024 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiseres] en [gedaagde] over een vordering tot betaling van een bruidsgave van € 19.000,-. [eiseres] stelde dat deze bruidsgave was overeengekomen in hun huwelijksakte, terwijl [gedaagde] betwistte dat er een dergelijke afspraak was gemaakt. De kantonrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat er onvoldoende bewijs is geleverd dat partijen daadwerkelijk een bruidsgave zijn overeengekomen.
De procedure begon met een tussenvonnis op 28 maart 2024, waarin [eiseres] werd gevraagd om de originele huwelijksakte te overleggen. Na het overleggen van deze akte, bleek uit een verklaring van de IND dat de authenticiteit van de huwelijksakte niet kon worden vastgesteld. [gedaagde] voerde aan dat er onregelmatigheden in de akte stonden en dat hij nooit een bruidsgave had beloofd.
De kantonrechter concludeerde dat de verklaringen van [eiseres] inconsistent waren en dat zij niet voldoende bewijs had geleverd om haar vordering te onderbouwen. De kantonrechter wees de vordering van [eiseres] af en veroordeelde haar in de proceskosten, die zijn begroot op € 1.150,-. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. D. van Dooren.