In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 17 oktober 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen ZBI Fondsmanagement GmbH, eiseres, en een gedaagde die niet is verschenen. De eiseres vorderde betaling van een huurachterstand van € 1.758,41, die volgens haar was ontstaan door niet-betaalde huur door de gedaagde. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde een huurachterstand van € 1.733,41 moet betalen, maar heeft een deel van de vordering afgewezen omdat de huurprijswijzigingsbepaling in de huurovereenkomst als oneerlijk werd beoordeeld. De kantonrechter oordeelde dat de huurprijs jaarlijks mag worden verhoogd met de consumentenprijsindex (CPI) en daarnaast met maximaal 5%. Deze combinatie werd als oneerlijk beschouwd, wat leidde tot de vernietiging van de huurprijswijzigingsbepaling. Hierdoor vervielen alle huurverhogingen en bleef de oorspronkelijke huurprijs gelden. De kantonrechter heeft de wettelijke rente over het verschuldigde bedrag toegewezen en ook de incassokosten van € 319,15. De totale proceskosten die de gedaagde aan ZBI moet betalen, zijn begroot op € 814,71. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat ZBI het vonnis onmiddellijk kan uitvoeren, ook als de gedaagde in hoger beroep gaat.