ECLI:NL:RBROT:2024:10728

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 oktober 2024
Publicatiedatum
29 oktober 2024
Zaaknummer
10-200272-24 vordering TUL VV: 10-326242-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Pseudokoop van een vuurwapen met afpersing en diefstal met bedreiging

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 10 oktober 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een pseudokoop van een vuurwapen. De verdachte, geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum], zonder vaste woon- of verblijfplaats, was ten tijde van het onderzoek preventief gedetineerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 18 juni 2024 samen met een medeverdachte twee undercoveragenten heeft afgeperst en beroofd tijdens een vuurwapentransactie. De undercoveragenten waren gedwongen het door hen aangekochte vuurwapen terug te geven onder bedreiging met een tweede vuurwapen, en de verdachte heeft hen ook beroofd van een geldbedrag van € 50,-. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar voor het medeplegen van afpersing, diefstal met bedreiging van geweld, het overdragen van een vuurwapen en het voorhanden hebben van vuurwapens. Daarnaast zijn de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte € 2.500,- aan immateriële schadevergoeding moet betalen aan elk van de benadeelde agenten, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft ook de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf gelast, omdat de verdachte nieuwe strafbare feiten heeft gepleegd tijdens de proeftijd.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10-200272-24
Parketnummer vordering TUL VV: 10-326242-21
Datum uitspraak: 10 oktober 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier ter lande,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in [detentieadres],
raadsman mr. G.R. Stolk, advocaat te Schiedam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 26 september 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. H.H. Balk heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar met aftrek van voorarrest;
  • tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaak met parketnummer 10-326242-21.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte vrijspraak bepleit van feit 1. Hij heeft daarnaast (/subsidiair) partiële vrijspraak bepleit van de onder 1 en 2 ten laste gelegde dreigende bewoordingen en van het onderdeel ‘in vereniging’ onder feit 4. Daartoe is onder meer aangevoerd dat de verdachte volgens zijn verklaring het vuurwapen heeft teruggepakt nadat hem het geld was overhandigd, maar dat hij daarbij geen vuurwapen op de aangevers heeft gericht en hen ook niet verbaal heeft bedreigd.
4.1.2.
Beoordeling
Inleiding
Op 18 juni 2024 waren in Rotterdam twee undercoveragenten van de politie, verbalisant [verbalisant 1] (hierna: [verbalisant 1]) en verbalisant [verbalisant 2] (hierna: [verbalisant 2]), betrokken bij een pseudokoop van een vuurwapen. Na betaling en levering van het vuurwapen, waarbij namens de verkoper eveneens twee mannen betrokken waren, zijn de verbalisanten volgens hun verklaringen onder bedreiging van een tweede vuurwapen gedwongen het door hen aangekochte vuurwapen terug te geven en zijn zij vervolgens beroofd van een geldbedrag van € 50,-. Kort hierna is de verdachte samen met de medeverdachte [medeverdachte] aangehouden op verdenking van betrokkenheid bij deze ‘ripdeal’.
Handelingen van de verdachte ter plaatse
De verdachte heeft bekend dat hij op 18 juni 2024 aanwezig is geweest bij de hem ten laste gelegde ripdeal. Voorafgaand aan de deal hebben de pseudokopers via Telegram een afspraak gemaakt met een persoon genaamd ‘[naam]’ om een vuurwapen te kopen. De verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] verschenen, na enig onderhandelen en na een korte verkennende ontmoeting, vervolgens op de afgesproken plaats voor de transactie. Daar stapten de verdachte en de medeverdachte in de auto van de pseudokopers. Na betaling van het afgesproken geldbedrag aan de verdachte (€5.500,-) nam [verbalisant 1] het vuurwapen over van de verdachte en legde hij dit tussen zijn voeten op de grond. Toen de verdachte het geld had geteld en de medeverdachte had gecheckt of alles klopte, haalde deze een tweede vuurwapen uit zijn jas en laadde dit door. Onder het uiten van de ten laste gelegde verbale bedreigingen richtte de medeverdachte het vuurwapen op de beide aangevers [verbalisant 1] en [verbalisant 2], waarbij de verdachte verbalisant [verbalisant 1] sommeerde om het eerder aangekochte vuurwapen op te pakken en aan hem terug te geven. De verdachte pakte vervolgens een patroonhouder uit zijn jas en laadde het teruggekregen vuurwapen door. Hij richtte het wapen op zeer korte afstand op de borst van [verbalisant 1], hem de vraag toeschreeuwend ‘wat hij nog meer bij zich had’ en nam vervolgens uit de tas van de pseudokoper een bankbiljet van € 50,- weg. De beide verdachten stapten vervolgens uit de auto en renden weg.
Nauwe en bewuste samenwerking
De rechtbank is op grond van de hiervoor vastgestelde feiten van oordeel dat de verdachte en de medeverdachte de verbalisanten hebben afgeperst door hen onder bedreiging met een vuurwapen te dwingen het door hen zojuist aangekochte, geleverde en betaalde vuurwapen weer terug te geven. De verbalisanten zijn daarnaast door beide verdachten onder bedreiging met twee doorgeladen vuurwapens beroofd van een geldbedrag van € 50,-. Hoewel de verdachte ontkent te hebben gedreigd, ziet de rechtbank geen enkele reden om aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van de verbalisanten te twijfelen. Deze verklaringen ondersteunen elkaar niet alleen onderling, maar vinden ook steun in het onderzoek naar de telefoon van de verdachte. In een groepsgesprek op Snapchat onder de naam ‘Glock Missie’, waar de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] aan deelnamen, wordt voorafgaand aan de afspraak met de pseudokopers al gesproken over het plan de kopers te ‘persen’. De verdachte en de medeverdachte hebben de ripdeal vooraf besproken, onderling afgestemd en vervolgens gezamenlijk uitgevoerd. Dat de verdachte, zoals hij heeft verklaard, niet heeft gezien dat de medeverdachte een vuurwapen op de aangevers richtte en dat hij zonder enige dwang het door hem overhandigde vuurwapen weer kon terugpakken, acht de rechtbank in het licht van de bewijsmiddelen niet aannemelijk.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat bij de ripdeal sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de beide verdachten, zodat sprake is van medeplegen van alle hen ten laste gelegde feiten. Dat betekent dat over en weer ook handelingen of uitspraken die gedaan zijn door de medeverdachte, aan de verdachte kunnen worden toegerekend.
Door de verdediging is nog aangevoerd dat de in de rechtspraak gehanteerde Tallon-criteria in deze zaak niet controleerbaar zijn, omdat geen opnames van de door de verbalisanten gebruikte meeluisterapparatuur beschikbaar zijn. De rechtbank ziet in dit verweer geen aanleiding om de betrouwbaarheid van het bewijs in twijfel te trekken, nu niets is aangevoerd waaruit ook maar een begin van aannemelijkheid van enige onrechtmatigheid kan volgen.
4.1.3.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich als medepleger schuldig heeft gemaakt aan afpersing, diefstal met bedreiging van geweld, het overdragen van een vuurwapen en het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
Feit 1
hij op 18 juni 2024 te Rotterdam, op de openbare weg, te weten de parkeerplaats Entrepot, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door bedreiging met geweld de opsporingsambtenaar [verbalisant 1] heeft gedwongen tot afgifte van een vuurwapen dat geheel aan die opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] toebehoorde door
- een vuurwapen op korte afstand door te laden en vervolgens te richten op die opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] en gericht te houden, en
- daarbij dreigend tegen die opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] te zeggen: “Luister of ik schiet jullie kankerdood.”, en “Hij is geladen, ik heb net drie jaar gezeten en ik ga zo weer zitten.” en “Geef me het vuurwapen dat tussen je benen ligt”, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
Feit 2
hij op 18 juni 2024 te Rotterdam, op de openbare weg, te weten de parkeerplaats Entrepot, tezamen en in vereniging met een andereen geldbedrag van 50 EUR, dat
geheel aan opsporingsambtenaar [verbalisant 1] , toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl deze diefstal werd voorafgegaan
door envergezeld
gingvan bedreiging met geweld tegen die opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, , door
- een vuurwapen op korte afstand door te laden en vervolgens te richten op die opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] en gericht te houden,
- daarbij dreigend tegen die opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] te zeggen: “Geef dat ding terug” en “Luister of ik schiet jullie kankerdood”, en “Hij is geladen, ik heb net drie jaar gezeten en ik ga zo weer zitten” en “Wat heb je nog meer? Laat geld zien”, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking, en
- vervolgens een geldbedrag van 50 EUR uit de tas van die opsporingsambtenaar [verbalisant 1] te pakken;
Feit 3
hij op 18 juni 2024 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een andereen wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk Glock, model 19 Gen 5, kaliber 9 mm, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool, heeft overgedragen;
Feit 4
hij op 18 juni 2024 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander, vuurwapens in de zin van artikel 2, lid 1 categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten vuurwapens in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet,
- van het merk Glock, model 19 Gen 5, kaliber 9 mm,
- van het merk Glock, model 45, kaliber 9 mm,
- daarbij voor die vuurwapens geschikte munitie, en
- een verlengde patroonhouder,
voorhanden heeft gehad;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Feit 1:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
Feit 2:
medeplegen van diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken;
Feit 3:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 31, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
Feit 4:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich als medepleger schuldig gemaakt aan afpersing en aan diefstal met bedreiging met geweld, een zogenaamde ‘ripdeal’, waarbij twee undercoveragenten van de politie zijn bedreigd met twee doorgeladen vuurwapens. De verdachte heeft met zijn handelen een zeer groot risico genomen, wat een fatale afloop had kunnen hebben. De verdachte heeft aan deze beroving een belangrijke bijdrage geleverd. Hij heeft kennelijk alleen nagedacht over de mogelijkheid om snel geld te verdienen, heeft zich niet bekommerd om de gevolgen van zijn handelen en heeft hiervoor geen enkele verantwoordelijkheid genomen. De rechtbank rekent hem dit aan. Het is daarnaast een feit van algemene bekendheid dat bedreiging met een vuurwapen een grote impact kan hebben op de slachtoffers. Dit geldt te meer nu het doorgeladen vuurwapens betrof en de verbalisanten in de auto geen kant op konden.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 3 september 2024, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Dit werkt verzwarend mee in de op te leggen straf.
Rapportage
Reclassering Nederland, heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 19 september 2024. Dit rapport houdt het volgende in.
De reclassering beschouwt het gebrek aan een stabiele dagbesteding recidiveverhogend. De verdachte kan impulsief handelen, wat kan leiden tot delictgedrag; daarom schat de reclassering in dat de verdachte baat kan hebben bij een cognitieve vaardigheidstraining. De reclassering vindt het zorgelijk dat de verdachte zijn delictgedrag en de impact op de slachtoffers lijkt te bagatelliseren.
Indien de verdachte wordt veroordeeld, adviseert de reclassering om een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarden: een meldplicht bij de reclassering, deelname aan een gedragsinterventie cognitieve vaardigheden, meewerken aan het vinden en behouden van een passende dagbesteding, inzake geven in financiën en een contactverbod met de medeverdachte.
De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan daarop kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van aanmerkelijke duur. Bij de bepaling van de duur van deze straf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf van vijf jaar passend en geboden. Gelet op de duur van deze gevangenisstraf is een voorwaardelijk strafdeel niet aan de orde. Indien het Openbaar Ministerie (OM) bij een eventueel besluit tot voorwaardelijke invrijheidstelling van de verdachte aanleiding ziet tot het stellen van voorwaarden, zal daarover te zijner tijd door het OM een beslissing worden genomen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

8.Vorderingen benadeelde partijen/schadevergoedingsmaatregelen

Als benadeelde partijen hebben verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zich ieder afzonderlijk als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. Zij vorderen beiden een schadevergoeding van € 2.500,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 juni 2024. Tevens hebben zij verzocht om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen tot schadevergoeding voldoende zijn onderbouwd en daarom kunnen worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 juni 2024. Verder heeft de officier van justitie oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
8.2.
Standpunt verdediging
De raadsman verzoekt de rechtbank primair om de vorderingen van de benadeelde partijen af te wijzen vanwege het ontbreken van een onderbouwing van hun geestelijk letsel. Subsidiair wordt verzocht het toe te wijzen bedrag te matigen.
8.3.
Beoordeling
Het is een feit van algemene bekendheid dat een bedreiging met een vuurwapen een grote impact heeft op de slachtoffers, ook als die slachtoffers politieagenten zijn.
De rechtbank is van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat aan de benadeelde partijen door de bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De verdachte en de medeverdachten hebben de benadeelde partijen in een zeer kleine ruimte met twee doorgeladen vuurwapens afgeperst en beroofd, en de benadeelde partijen hebben daarbij voor hun leven gevreesd. De aard en de ernst van deze normschending brengt mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon, in de zin van artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek kan worden aangenomen zonder nadere concrete onderbouwing. Die schade zal naar maatstaven van billijkheid voor beide benadeelde partijen worden vastgesteld op € 2.500,-, zodat de vorderingen zullen worden toegewezen.
Omdat de verdachte de strafbare feiten ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededader de benadeelde partijen betaalt, is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partijen van deze betalingsverplichting bevrijd.
De benadeelde partijen hebben gevorderd de te vergoeden bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 18 juni 2024.
Omdat de vorderingen van de benadeelde partijen zullen worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet zowel benadeelde partij [verbalisant 1] als de benadeelde partij [verbalisant 2] een schadevergoeding betalen van € 2.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 juni 2024.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Vordering tenuitvoerlegging

9.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 14 juli 2022 van de politierechter van deze rechtbank is de verdachte ter zake van het overtreden van de Opiumwet veroordeeld – voor zover van belang – tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
De proeftijd is ingegaan op 13 maart 2023.
9.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft afwijzing van de vordering bepleit.
9.3.
Beoordeling
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
Daarom zal de tenuitvoerlegging worden gelast van het voorwaardelijk gedeelte van de bij dat vonnis aan de verdachte opgelegde voorwaardelijke straf.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 47, 57, 63, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 26, 31 en 55 van de Wet Wapens en Munitie.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaar;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededader, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [verbalisant 1], te betalen een bedrag van
€ 2.500,- (zegge: tweeduizendvijfhonderd euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 18 juni 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [verbalisant 1] te betalen
€ 2.500,-(hoofdsom,
zegge: tweeduizendvijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 juni 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 2.500,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
35 (vijfendertig) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededader, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededader, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [verbalisant 2], te betalen een bedrag van
€ 2.500,- (zegge: tweeduizendvijfhonderd euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 18 juni 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [verbalisant 2] te betalen
€ 2.500,-(hoofdsom,
zegge: tweeduizendvijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 juni 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 2.500,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
35 (vijfendertig) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededader, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
gelast de
tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van 14 juli 2022 van de politierechter van deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van
5 (vijf) maanden.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. Stevens, voorzitter,
en mrs. J.M.L. van Mulbregt en M.M. Dolman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.C. Suiker, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 18 juni 2024 te Rotterdam, op de openbare weg, te weten de parkeerplaats Entrepot, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door geweld en/of bedreiging met geweld de opsporingsambtena(a)r(en) [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] heeft gedwongen tot afgifte van een vuurwapen, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan die opsporingsambtena(a)r(en) [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] en/of een derde toebehoorde(n) door
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op korte afstand door te laden en/of (vervolgens) te richten op die opsporingsambtena(ar(en) [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] en/of gericht te houden, en/of
- ( daarbij) dreigend tegen die opsporingsambtena(a)r(en) [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] te zeggen: “Luister of ik schiet jullie kankerdood.”, en/of “Hij is geladen, ik heb net drie jaar gezeten en ik ga zo weer zitten.” en/of “Geef me het vuurwapen dat tussen je benen ligt”, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
( art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 317 lid 3 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 18 juni 2024 te Rotterdam, op de openbare weg, te weten de parkeerplaats Entrepot, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een geldbedrag van 50 EUR, althans enig geldbedrag, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan opsporingsambtena(ar)en) [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2], in elk geval aan
een ander dan aan verdachte en/of zijn mededaders toebehoorde(n) heeftweggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die opsporingsambtena(a)r(en) [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op korte afstand door te laden en/of (vervolgens) te richten op die opsporingsambtena(ar(en) [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] en/of gericht te houden,
- ( daarbij) dreigend tegen die opsporingsambtena(a)r(en) [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] te zeggen: “Geef dat ding terug” en/of “Luister of ik schiet jullie kankerdood”, en/of “Hij is geladen, ik heb net drie jaar gezeten en ik ga zo weer zitten” en/of “Wat heb je nog meer? Laat geld zien”, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking, en/of
- ( vervolgens) een geldbedrag van 50 EUR uit de tas van die opsporingsambtena(e)r(en) [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] te pakken;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht )
3
hij op of omstreeks 18 juni 2024 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk Glock, model 19 Gen 5, kaliber 9 mm, zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool, heeft overgedragen;
( art 31 lid 1 Wet wapens en munitie )
4
hij op of omstreeks 18 juni 2024 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een of meerdere vuurwapens in de zin van artikel 2, lid 1 categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten (een) vuurwapen(s) in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet,
- van het merk Glock, model 19 Gen 5, kaliber 9 mm,
- van het merk Glock, model 45, kaliber 9 mm,
- daarbij voor dat/die vuurwapen(s) geschikte munitie, en/of
- een verlengde patroonhouder,
voorhanden heeft gehad;
( art 26 lid 1 Wet wapens en munitie )