ECLI:NL:RBROT:2024:10720

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 oktober 2024
Publicatiedatum
28 oktober 2024
Zaaknummer
ROT 23/3662
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing compensatie kinderopvangtoeslag op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om compensatie voor de jaren 2011 tot en met 2016 op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). De Dienst Toeslagen had deze aanvraag afgewezen met het besluit van 23 november 2021, en het bestreden besluit van 13 april 2023 bevestigde deze afwijzing. Eiseres, die in het verleden kinderopvangtoeslag ontving, stelde dat zij recht had op compensatie vanwege institutionele vooringenomenheid en de hardheid van het wettelijk systeem. De rechtbank oordeelde dat eiseres in de jaren 2011 tot en met 2016 geen kinderopvangtoeslag had aangevraagd en dat er geen uitvoeringshandelingen waren verricht door de Dienst Toeslagen. Hierdoor was er geen recht op compensatie. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag door de Dienst Toeslagen terecht was en dat er geen sprake was van etnisch profileren of onzorgvuldige besluitvorming. Eiseres kreeg geen gelijk en het griffierecht werd niet teruggegeven.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Zittingsplaats Dordrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/3662

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiseres], uit [plaatsnaam], eiseres

(gemachtigde: mr. N. Rachid),
en

Dienst Toeslagen

(gemachtigden: mr. W.E. Louwerse en mr. P.P.J. van der Rijt).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de aanvraag van eiseres om compensatie voor de jaren 2011 tot en met 2016 op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht).
1.1.
De Dienst Toeslagen heeft deze aanvraag met het besluit van 23 november 2021 met kenmerk [kenmerk] afgewezen. Met het bestreden besluit van 13 april 2023 op het bezwaar van eiseres is de Dienst Toeslagen bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De Dienst Toeslagen heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
Met een brief van 4 juli 2024 heeft de rechtbank vragen aan eiseres gesteld. Hierop is gereageerd met een brief van 25 juli 2024 met aanvullende stukken.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 8 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, mr. P.E. Epping, kantoorgenoot van de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van de Dienst Toeslagen.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres was zelfstandig ondernemer en heeft voor de jaren 2007 tot en met 2009 voor twee van haar vier kinderen (geboren op [datum 1] en [datum 2]) kinderopvangtoeslag ontvangen. Opvang werd afgenomen via [naam bureau] ([naam bureau]). Nadat er een korte periode gebruik was gemaakt van buitenschoolse opvang, maakte eiseres gebruik van een oppas aan huis. De betaling aan de oppas ging via [naam bureau]. Omdat [naam bureau] de oppas na een jaar niet meer betaalde, betaalde eiseres de oppas zelf waarvoor ze leningen afsloot en waardoor er schulden ontstonden. Voor het jaar 2010 was aan eiseres een voorschot toegekend. De kinderopvangtoeslag is op 22 januari 2010 stopgezet per 1 januari 2010.
3. Op 11 juni 2020 heeft eiseres een aanvraag gedaan om compensatie voor schade door institutionele vooringenomenheid van de Dienst Toeslagen of hardheid van de toepassing van het wettelijke systeem van de kinderopvangtoeslag op grond van artikel 2.1 van de Wht. [naam bureau] is in het verleden onderdeel geweest van een onderzoek van het Combiteam Aanpak Facilitators (CAF) of een onderzoek dat daarop lijkt. Omdat in dit onderzoek fouten zijn gemaakt die gevolgen hebben gehad voor de kinderopvangtoeslag van eiseres is met het besluit van 16 februari 2022 aan eiseres een definitief compensatiebedrag toegekend van € 75.433,- voor de jaren 2007 tot en met 2010. Voor de jaren 2007 tot en met 2009 omdat sprake was van institutionele vooringenomenheid en voor het jaar 2010 op grond van de hardheidsregeling.
4. Aan het bestreden besluit heeft de Dienst Toeslagen ten grondslag gelegd dat eiseres voor de jaren 2011 tot en met 2016 geen kinderopvangtoeslag heeft aangevraagd en dat er geen gekwalificeerde kinderopvang is geweest, omdat de oppas aan huis kwam, zonder tussenkomst van een gastouderbureau.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank beoordeelt het besluit van de Dienst Toeslagen dat eiseres niet in aanmerking komt voor compensatie voor de jaren 2011 tot en met 2016. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
6. Het beroep is ongegrond. De Dienst Toeslagen heeft de aanvraag van eiseres om compensatie wat betreft de jaren 2011 tot en met 2016 terecht afgewezen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
7. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
8. Eiseres vindt dat ze door de Dienst Toeslagen niet serieus wordt genomen. De terugvorderingen van kinderopvangtoeslag waarmee eiseres werd geconfronteerd zijn van grote invloed geweest op haar leven en het contact met haar kinderen. Eiseres ontkent dat ze de kinderopvangtoeslag per 1 januari 2010 heeft stopgezet en stelt dat ze het slachtoffer is van een derde, namelijk [naam bureau], dat betrokken was bij een CAF-onderzoek, die de kinderopvangtoeslag moet hebben stopgezet. Volgens eiseres is een en ander reden om aan te nemen dat er bij het stopzetten van de kinderopvangtoeslag sprake was van etnisch profileren. Ze stelt dat ze over de jaren 2011 tot en met 2016 recht op automatische continuering van de kinderopvangtoeslag had en recht op een compensatieregeling vanwege hardheid van het stelsel of vanwege vooringenomenheid. Eiseres heeft bij de Dienst Toeslagen verklaard dat ze na 2010 geen kinderopvangtoeslag meer heeft aangevraagd omdat ze bang was dat er nog meer terugvorderingen zouden plaatsvinden. Op de zitting heeft eiseres gemeld dat dat niet zo was, maar dat ze haar DigiD-gegevens aan [naam bureau] had gegeven en dat [naam bureau] alles regelde en de kinderopvangtoeslag ontving. Ze had daardoor niet in de gaten dat de kinderopvangtoeslag per 1 januari 2010 was stopgezet en dat [naam bureau] geen kinderopvangtoeslag meer ontving, omdat ze zelf de oppas betaalde.
8.1.
De Dienst Toeslagen kent op aanvraag compensatie toe aan een aanvrager van kinderopvangtoeslag, die schade heeft geleden, doordat ten aanzien van haar bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid van de Dienst Toeslagen of een te harde toepassing van het wettelijk systeem van de kinderopvangtoeslag. [1]
8.2.
In de jaren 2011 tot en met 2016 heeft eiseres geen kinderopvangtoeslag aangevraagd. De Dienst Toeslagen heeft voor deze periode geen voorschot toegekend en er kon dan ook niets worden teruggevorderd. Niet is gebleken dat in deze periode andere uitvoeringshandelingen zijn verricht. Omdat in deze periode geen uitvoering is gegeven aan de kinderopvangtoeslag, was ook geen sprake institutioneel vooringenomen handelen of te harde toepassing van het wettelijk systeem. Eiseres heeft daarom voor deze periode geen recht op compensatie op grond van artikel 2.1, eerste lid, van de Wht.
8.3
Het voorgaande wordt niet anders, als niet eiseres, maar [naam bureau] de kinderopvangtoeslag zou hebben stopgezet. Ook dan geldt immers dat niet is gebleken dat in de periode 2011 tot en met 2016 uitvoeringshandelingen met betrekking tot de kinderopvangtoeslag zijn verricht. De Dienst Toeslagen heeft de toeslag stopgezet naar aanleiding van een verzoek daartoe dat was ingediend met de DigiD-gegevens van eiseres. Dat is op zichzelf geen institutioneel vooringenomen handelen of een te harde toepassing van het wettelijk systeem, ook niet als [naam bureau] het verzoek zou hebben ingediend tegen de wil van eiseres. Eiseres had immers zelf alsnog een aanvraag kunnen indienen. Het moet eiseres op enig moment in de periode 2011 tot en met 2016 duidelijk zijn geworden dat [naam bureau] haar belangen niet goed behartigde, omdat zij de oppas steeds zelf betaalde. Toch heeft eiseres kennelijk geen reden gezien zelf navraag te doen bij de Dienst Toeslagen over een eventueel recht op kinderopvangtoeslag. Niet valt in te zien waarom deze gang van zaken alsnog zou moeten leiden tot compensatie van eiseres voor deze periode; voor de periode waarin zij wel kinderopvangtoeslag heeft ontvangen, heeft eiseres wel compensatie ontvangen, tot een bedrag van € 75.433,-. Dat de Dienst Toeslagen na de stopzetting niet ambtshalve alsnog kinderopvangtoeslag heeft toegekend, valt ook niet als vooringenomen handelen of een te harde toepassing van het wettelijk systeem aan te merken. De Dienst Toeslagen was daartoe immers niet verplicht.
9. Eiseres verzoekt de rechtbank om te bepalen dat het volledige dossier over het onderzoek bij [naam bureau] over de jaren 2007 tot en met 2016 door de Dienst Toeslagen moet worden overgelegd, omdat zij het vermoeden heeft dat er bij het stopzetten van de kinderopvangtoeslag sprake is geweest van etnisch profileren.
9.1
De rechtbank ziet geen aanleiding om op dit verzoek in te gaan. Eiseres heeft in het beroepschrift aangegeven dat het [naam bureau] en niet de Dienst Toeslagen moet zijn geweest die de kinderopvangtoeslag heeft stopgezet. Van etnisch profileren door de Dienst Toeslagen bij de stopzetting van de kinderopvangtoeslag was daarom geen sprake. Verder heeft eiseres niet concreet gemaakt dat in haar dossier stukken ontbreken die bij het bestreden besluit zijn betrokken of van belang zijn voor de beoordeling van het bestreden besluit.
10. Wat eiseres verder nog heeft aangevoerd ten aanzien van schending van algemene beginselen van behoorlijk bestuur leidt, gelet op wat hiervoor is overwogen, niet tot het oordeel dat sprake is van onzorgvuldige besluitvorming.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.P. Ferwerda, rechter, in aanwezigheid van
mr. J. Nieuwstraten, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
30 oktober 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Met ingang van 5 november 2022 is de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) van kracht. De compensatieregelingen zijn met ingang van die datum ondergebracht in de Wht. Op grond van het overgangsrecht worden compensatiebeschikkingen die in het kader van de hersteloperatie toeslagen zijn genomen vóór de inwerkingtreding van de Wht, aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens de Wht. Daarom beoordeelt de rechtbank het beroep met toepassing van de Wht.
Artikel 2.1. van de Wht, voor zover hier van belang, luidt:
1. De Dienst Toeslagen kent op aanvraag compensatie toe aan een aanvrager van een kinderopvangtoeslag, die schade heeft geleden, doordat ten aanzien van hem:
a .voor 23 oktober 2019 bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid van de Dienst Toeslagen; of
b. de toepassing van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, de Wet kinderopvang of de op die wetten berustende bepalingen bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag heeft geleid tot onbillijkheden van overwegende aard die voortkomen uit de hardheid van de toepassing die voor 23 oktober 2019 werd gegeven aan het wettelijke systeem.
4. Een aanvrager van een kinderopvangtoeslag als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel b, komt niet in aanmerking voor compensatie van schade met betrekking tot een berekeningsjaar waarover minder dan € 1.500.- aan kinderopvangtoeslag is teruggevorderd of het recht op kinderopvangtoeslag met minder dan € 1.500,- is verlaagd.
Artikel 2.2. van de Wht, voor zover hier van belang, luidt:
De compensatie bestaat uit:
a. een bedrag vanwege een beschikking tot het verminderen of niet toekennen van een kinderopvangtoeslag of het beëindigen van voorschotverlening voor een kinderopvangtoeslag die een direct gevolg is van institutionele vooringenomenheid als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel a, of de hardheid, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel b, vermeerderd met een bedrag voor de rente die is begrepen in een beschikking tot terugvordering;
Artikel 2.6. van de Wht, voor zover hier van belang luidt:
1. De Dienst Toeslagen kent aan een aanvrager van een kinderopvangtoeslag op aanvraag een O/GS-tegemoetkoming toe indien de toepassing van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, de daarop berustende bepalingen of de Wet kinderopvang bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag heeft geleid tot onbillijkheden van overwegende aard, omdat aan hem geen persoonlijke betalingsregeling is toegekend of een buitengerechtelijke schuldregeling is geweigerd vanwege de onterechte kwalificatie van opzet of grove schuld van hemzelf of zijn partner ten aanzien van het ontstaan van de terugvordering van de kinderopvangtoeslag.
Op grond van artikel 9.1, eerste lid, van de Wht, voor zover hier van belang, kan de Dienst Toeslagen bij een besluit over toekenning van compensatie of een tegemoetkoming afwijken van 2.6 voor zover toepassing van het desbetreffende artikel gelet op doel of strekking ervan zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard voor degene die aanspraak wil maken op de toekenning.

Voetnoten

1.Artikel 2.1, eerste lid, van de Wht.