ECLI:NL:RBROT:2024:10707

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 oktober 2024
Publicatiedatum
28 oktober 2024
Zaaknummer
C/10/686864 / HA RK 24-918
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in civiele procedure met betrekking tot rechterlijke onpartijdigheid

Op 28 oktober 2024 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Rotterdam een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoeker, woonachtig in Rotterdam, had de wraking ingediend tegen mr. C.A. Hage, de rechter in een bestuurszaak met zaaknummer ROT AWB 23/6171 WPG R. De aanleiding voor het wrakingsverzoek was de sluiting van het onderzoek door de rechter, terwijl verzoeker nog niet had kunnen reageren op het verweerschrift dat hem na de zitting was toegestuurd. Verzoeker stelde dat deze gang van zaken de schijn van partijdigheid wekte en dat hij daardoor geen eerlijk proces had gehad.

De wrakingskamer oordeelde dat een rechter alleen gewraakt kan worden als er objectieve omstandigheden zijn die de onpartijdigheid van de rechter in gevaar brengen. De kamer benadrukte dat de beslissing tot het sluiten van het onderzoek een procesbeslissing is en dat deze beslissing op zich geen grond kan vormen voor wraking. De aangevoerde gronden van verzoeker werden niet als voldoende beschouwd om aan te nemen dat er sprake was van vooringenomenheid. De wrakingskamer concludeerde dat de rechter niet onpartijdig had gehandeld en dat de schijn van partijdigheid niet was aangetoond.

De rechtbank heeft het verzoek tot wraking afgewezen, en deze beslissing is openbaar uitgesproken. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Wrakingskamer
zaaknummer: C/10/686864 / HA RK 24-918
Beslissing van 28 oktober 2024
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker],
woonplaats: Rotterdam,
hierna te noemen: verzoeker,
gemachtigde [naam 1],
strekkende tot de wraking van
mr. C.A. Hage,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

1.1.
Het verzoek van verzoeker strekt tot wraking van de rechter in de bestuurszaak met zaaknummer ROT AWB 23/6171 WPG R (‘de hoofdzaak’). De hoofdzaak betreft een geschil tussen verzoeker aan de ene kant en de korpschef van politie, de politiechef van de regionale eenheid Rotterdam aan de andere kant. Het dossier van de hoofdzaak is ter beschikking gesteld aan de wrakingskamer.
1.2.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het schriftelijke wrakingsverzoek van verzoeker van 1 oktober 2024;
  • de schriftelijke reactie van de rechter van 3 oktober 2024;
  • de e-mail van 9 oktober 2024 van verzoeker, met bijlagen; en
  • de e-mail van 15 oktober 2024 van verzoeker, met bijlagen.
1.3.
Bij de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek is de gemachtigde van verzoeker verschenen, vergezeld van [naam 2]. De rechter had voorafgaand aan de mondelinge behandeling laten weten wegens persoonlijke omstandigheden verhinderd te zijn om op de zitting te verschijnen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Verzoeker heeft het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd. Tijdens de zitting in de hoofdzaak werd duidelijk dat het verweerschrift in de hoofdzaak niet naar verzoeker was gestuurd. Het verweerschrift is na de zitting alsnog naar verzoeker gestuurd. Na het bestuderen van het verweerschrift ontstond bij verzoeker de noodzaak om bepaalde stukken nogmaals te mogen bekijken, alvorens te kunnen reageren op de inhoud van het verweerschrift. Verzoeker heeft de rechter verzocht om hem de gelegenheid te bieden tot nadere inzage in die stukken. Verzoeker heeft daarbij verschillende mogelijkheden voorgesteld om die nadere inzage te bewerkstelligen. Toch besloot de rechter het onderzoek te sluiten, terwijl het onderzoek duidelijk nog niet gesloten kon worden. Op deze manier heeft verzoeker geen eerlijk proces gehad. Door zo rücksichtslos het onderzoek te sluiten, is de schijn van partijdigheid ontstaan.
2.2.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter tegenover een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid.
3.2.
Verzoeker is na de mondelinge behandeling in de hoofdzaak in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken op het verweerschrift in de hoofdzaak te reageren. In plaats van op het verweerschrift te reageren, heeft verzoeker de rechter gevraagd om stukken (die geen onderdeel uitmaken van het dossier) bij de griffie ter inzage te leggen. Daarop heeft de rechter aan verzoeker nogmaals een termijn van een week gegeven om op het verweerschrift te reageren en daarbij opgemerkt dat als verzoeker toch een nieuwe zitting wilde, hij dat direct in zijn reactie moest aangeven. Verzoeker heeft de rechter vervolgens bericht dat er vooralsnog geen aanleiding is tot een zitting. Wel verzoekt hij de rechter om te beslissen dat verzoeker de gelegenheid wordt geboden tot nadere inzage in bepaalde stukken. De rechter heeft het onderzoek vervolgens gesloten. “De gehele gang van zaken na de zitting” was voor verzoeker aanleiding om dit wrakingsverzoek te doen. Volgens hem is daardoor de schijn van partijdigheid ontstaan.
3.3.
De beslissing tot het sluiten van het onderzoek is een procesbeslissing. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt mee dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nooit grond kan vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Het is niet aan de wrakingskamer om een oordeel te geven over de juistheid van de (tussen)beslissing of over een verzuim te beslissen. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak. Verzoeker heeft dit ook erkend.
3.4.
Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen verzet zich er ook tegen dat de motivering van de (tussen)beslissing grond kan vormen voor wraking, ook als het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders als de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven.
3.5.
De aangevoerde grond haalt naar het oordeel van de wrakingskamer deze hoge drempel niet. Uit de brief van de griffier van de rechtbank van 1 oktober 2024 blijkt dat de rechter het onderzoek heeft gesloten, omdat geen van partijen had aangegeven dat zij op een zitting wil worden gehoord. Verzoeker erkent ook dat hij te kennen heeft gegeven een zitting niet nodig te vinden.
3.6.
Aan de motivering van de beslissing tot het sluiten van het onderzoek door de rechter kan ook niet de waarde worden toegekend die verzoeker daaraan toekent. Verzoeker miskent dat het sluiten van het onderzoek niets meer is dan een wettelijk voorgeschreven formaliteit voorafgaande aan het te geven oordeel in een zaak. De rechter moet nog een beslissing nemen op het inzageverzoek van verzoeker. Zoals de rechter in zijn schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek heeft geschreven, volgt die beslissing in de door hem te nemen beslissing in de hoofdzaak. De rechter heeft door het enkele sluiten van het onderzoek wegens het ontbreken van de behoefte van partijen aan een (nadere) zitting, geen voorschot genomen op de door hem te nemen (tussen)beslissing in de hoofdzaak. Hoe dan ook is geen sprake van een situatie waarin de motivering van de beslissing om het onderzoek te sluiten in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter.
3.7.
Omdat de gemachtigde van verzoeker in het wrakingsverzoek had vermeld dat door de gehele gang van zaken na de zitting de schijn van partijdigheid moet worden aangenomen, is hij tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek in de gelegenheid gesteld te verwoorden welke andere gedragingen van de rechter dan de beslissing tot het sluiten van het onderzoek, maken dat hij de schijn van partijdigheid heeft gewekt. Hierop heeft de gemachtigde gezegd dat (1) het volstrekt onlogisch is om na het sluiten van het onderzoek nog op het inzageverzoek te beslissen, (2) hij dat ook nog nooit heeft meegemaakt, (3) dit echt zo’n verzoek is waarop moet worden besloten vóór het sluiten van het onderzoek, (4) dat anders artikel 6 EVRM is geschonden en (5) dat verzoeker sterk de indruk had dat de rechter geen zin had in de hoofdzaak. De punten (1) tot en met (4) zien opnieuw op de beslissing om het onderzoek te sluiten en daarom verwijst de wrakingskamer voor die punten naar wat hiervoor in overweging 3.6. is overwogen. Punt 5 betreft de beleving van verzoeker, waarvoor iedere feitelijke grondslag ontbreekt. Tot een geslaagd wrakingsverzoek kan dat niet leiden.
3.8.
Het verzoek wordt afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door mr. S.C.C. Hes-Bakkeren, voorzitter, mr. K.A. Baggerman en mr. F.P.J. Schoonen, rechters, in aanwezigheid van mr. R.W.H. van Rijkom, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 28 oktober 2024.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.