ECLI:NL:RBROT:2024:10693

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 juli 2024
Publicatiedatum
28 oktober 2024
Zaaknummer
C/10/681313 / FA RK 24-4739
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beschikking over gezag na overlijden van de moeder

Op 2 juli 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam een beschikking uitgesproken over het ouderlijk gezag van vier minderjarigen na het overlijden van hun moeder op 5 juni 2024. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond te belasten met de voorlopige voogdij over de kinderen, omdat er een gezagsvacuüm was ontstaan. De vader van de kinderen, die altijd betrokken is geweest bij hun opvoeding, heeft verweer gevoerd tegen dit verzoek en aangegeven dat hij verantwoordelijk is voor de kinderen, ondanks dat hij formeel geen gezag heeft. Tijdens de mondelinge behandeling op 2 juli 2024 zijn de kinderen gehoord en hebben zij aangegeven dat zij willen dat hun vader met het gezag wordt belast. De kinderrechter heeft overwogen dat, hoewel de Raad zorgvuldig wil zijn, er geen concrete zorgen zijn over de opvoedvaardigheden van de vader. De kinderrechter heeft uiteindelijk besloten om het verzoek van de Raad af te wijzen en de vader met het ouderlijk gezag te belasten, zodat de kinderen in hun vertrouwde omgeving kunnen blijven wonen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/681313 / FA RK 24-4739
Datum uitspraak: 2 juli 2024
Beschikking van de kinderrechter over gezag
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming regio Rotterdam-Dordrecht,
gevestigd te Rotterdam, hierna te noemen: de Raad,
over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2009 in [geboorteplaats 1],
hierna te noemen [minderjarige 1],
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2011 in [geboorteplaats 1],
hierna te noemen [minderjarige 2],
[minderjarige 3], geboren op [geboortedatum 3] 2013 in [geboorteplaats 1],
hierna te noemen [minderjarige 3],
[minderjarige 4], geboren op [geboortedatum 3] 2013 in [geboorteplaats 1],
hierna te noemen [minderjarige 4].
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[naam 1],
verblijvende in [plaatsnaam 1], hierna te noemen de vader.
De kinderrechter merkt als informant aan:
De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, gevestigd te Rotterdam
,hierna te noemen: de GI.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 25 juni 2024;
- de bereidverklaring van de GI, ontvangen op 2 juli 2024;
- het e-mailbericht van de vader met bijlagen, ontvangen op 1 juli 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 2 juli 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de vader;
- een vertegenwoordiger van de Raad, te weten [naam 2];
- een vertegenwoordiger van de GI, te weten [naam 3].
1.3
De kinderrechter heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar hun mening gevraagd. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De moeder was belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1], [minderjarige 2], [minderjarige 3] en [minderjarige 4]. Door het overlijden van de moeder op 5 juni 2024 is er een gezagsvacuüm ontstaan.
2.2.
[minderjarige 1], [minderjarige 2], [minderjarige 3] en [minderjarige 4] wonen met hun vader in de woning van hun moeder.
2.3.
De GI heeft zich op 26 juni 2024 bereid verklaard de voogdij op zich te nemen.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt de kinderrechter de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond te belasten met de voorlopige voogdij over de minderjarigen [minderjarige 1], [minderjarige 2], [minderjarige 3] en [minderjarige 4]. Verzocht wordt de maatregel uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De Raad handhaaft het verzoek ter zitting en licht dit als volgt toe. Het is een verdrietige gebeurtenis dat de moeder is overleden. Het is fijn dat de kinderen bij de vader zijn en het is voor hen belangrijk dat zij liefde ontvangen en dat het gezin bij elkaar is. De Raad vindt dat er nog het één en ander uitgezocht moet worden voordat de vader met het gezag kan worden belast en verzoekt daarom de voorlopige voogdij bij de GI te beleggen. Op het moment dat de moeder overleed, was er niet voorzien in het gezag na overlijden. Het protocol van de Raad is dat dan een verzoek tot voorlopige voogdij wordt ingediend. De Raad heeft op dit moment geen zorgen over de relatie tussen de vader en de kinderen, maar wil zorgvuldig onderzoek doen naar de situatie van de vader, alvorens het gezag bij hem wordt belegd.

4.De standpunten

4.1.
De GI heeft ter zitting kenbaar gemaakt de indruk te hebben dat de vader goed is voor de kinderen, maar te begrijpen dat de Raad eerst onderzoek wil doen voordat de vader met het gezag wordt belast. De GI heeft recent een huisbezoek afgelegd bij de vader. De vader blijkt vanaf het begin betrokken te zijn geweest bij de kinderen. Vanwege schulden is hij ingeschreven in [plaatsnaam 2]. Fysiek was de vader echter altijd aanwezig bij het gezin. Er lijkt niets mis te zijn met de opvoedvaardigheden van de vader of de interactie tussen de vader en de kinderen. De vader heeft het afscheid van de moeder goed aangepakt. Alle kinderen zijn succesvol op school. Daarnaast heeft de vader een goed netwerk om zich heen en is er geen sprake van een belangenverstrengeling. Het enige probleem is dat de vader geen eigen huis heeft. Hij verblijft in de woning van de moeder. De gemeente zal met de vader nagaan of hij hoofdhuurder van die woning kan worden. De GI vindt het belangrijk dat de kinderen kunnen blijven wonen in het huis waar zij nu wonen.
4.2.
De vader heeft ter zitting verweer gevoerd tegen het verzoek van de Raad.
Hij heeft te kennen gegeven dat hij formeel geen gezag heeft, maar wel altijd verantwoordelijk is geweest voor de kinderen. Er wordt een beeld geschetst alsof de moeder alleenstaand was, maar dit is onjuist. Hij is altijd onderdeel van het gezin geweest. De schulden die hij had, zijn afgelost. Hij heeft een vaste baan en is voornemens minder te gaan werken, zodat hij het werk met de opvoeding van de kinderen kan combineren. Als hij het gezag krijgt, kan hij met de kinderen in de huidige woning blijven wonen. De vader wil rust voor de kinderen en dat zij verder kunnen met hun leven.

5.De beoordeling

5.1.
De kinderrechter overweegt het volgende. Op grond van artikel 1:253g van het Burgerlijk Wetboek (BW) moet, als van de ouders diegene overlijdt die het gezag over hun minderjarige kinderen alleen uitoefent, de overlevende ouder of een derde met het gezag over deze minderjarigen worden belast. Op grond van het tweede lid van dit artikel kan de rechter dit doen op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming, de overlevende ouder of ambtshalve. Het verzoek om de overlevende ouder met het gezag te belasten wordt slechts afgewezen als de rechter oordeelt dat het belang van de minderjarige zich tegen inwilliging van dat verzoek verzet, zo bepaalt het derde lid van genoemd artikel.
5.2.
Op 5 juni 2024 is de gezaghebbende moeder na een kort ziekbed overleden. Hierdoor is een gezagsvacüum ontstaan en is de Raad betrokken geraakt. De Raad heeft niet verzocht om de vader met het gezag over de minderjarige kinderen te belasten. In plaats daarvan heeft de Raad, op de voet van artikel 1:241 lid 2 BW, verzocht de GI te belasten met de voorlopige voogdij. Uitgangspunt is echter dat de overlevende ouder met het gezag wordt belast, zo leidt de kinderrechter af uit artikel 1:253g BW. Alleen wanneer het belang van de minderjarigen zich daartegen verzet, moet van dit uitgangspunt worden afgeweken. Niet gebleken is dat die situatie zich voordoet. Uit de stukken en de mondelinge toelichting die partijen daarop hebben gegeven is gebleken dat de vader, ondanks dat hij geen gezag heeft over de kinderen, al hun hele leven betrokken is bij de verzorging en opvoeding van de kinderen. De vader staat niet ingeschreven op het woonadres van de kinderen, maar verbleef (en verblijft) daar wel. De vader heeft na het overlijden van de moeder alle praktische zaken rondom de kinderen en het afscheid van de moeder geregeld. De GI heeft ter zitting aangegeven geen zorgen te hebben over de opvoedvaardigheden van de vader. Zowel de door de kinderrechter gehoorde kinderen ([minderjarige 1] en [minderjarige 2]) als de vader hebben aangeven dat zij willen dat de vader met het gezag wordt belast. Er is dringend behoefte aan rust en het is van belang dat de kinderen hun leven langzaamaan weer kunnen oppakken. Het is daarbij wenselijk dat de kinderen in de woning van de moeder kunnen blijven wonen. Ook de Raad heeft geen concrete zorgen geuit. De kinderrechter begrijpt dat de Raad zorgvuldig wil zijn, maar ziet onvoldoende aanleiding om de GI te belasten met de voorlopige voogdij enkel om de Raad nader onderzoek te kunnen laten doen naar de thuissituatie bij de vader. De Raad heeft, daarnaar gevraagd door de kinderrechter, ook niet specifiek aangegeven waaruit dat onderzoek zou moeten bestaan. Dit betekent dat het verzoek zal worden afgewezen en dat de kinderrechter ambtshalve de vader belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1], [minderjarige 2], [minderjarige 3] en [minderjarige 4].

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
wijst het verzoek van de Raad af;
6.2.
belast de vader [naam 1], geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedatum 4], met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1], [minderjarige 2], [minderjarige 3] en [minderjarige 4];
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.4
verzoekt de griffier om krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een aantekening te maken van deze beslissing in het centraal gezagsregister.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2024 door mr. H. Biemond, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. V. Versteeg als griffier, en op schrift gesteld op 16 juli 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.