ECLI:NL:RBROT:2024:10659

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 oktober 2024
Publicatiedatum
25 oktober 2024
Zaaknummer
ROT 24/8924
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. Goossens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake woningsluiting op basis van artikel 13b Opiumwet

Op 15 oktober 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen verzoeker en de burgemeester van Rotterdam, met zaaknummer ROT 24/8924. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen de sluiting van zijn woning voor drie maanden, opgelegd door de burgemeester op basis van de Opiumwet. De burgemeester had deze maatregel genomen naar aanleiding van een politie-inval op 29 mei 2024, waarbij goederen werden aangetroffen die mogelijk gerelateerd waren aan de handel in harddrugs. Verzoeker heeft een voorlopige voorziening aangevraagd om in zijn woning te kunnen blijven wonen tijdens de procedure.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek toegewezen, omdat niet zonder meer vaststaat dat de aangetroffen goederen gerelateerd kunnen worden aan de handel in harddrugs. De rechter oordeelde dat de burgemeester onvoldoende bewijs had geleverd om de sluiting van de woning te rechtvaardigen. De burgemeester had niet aangetoond dat de aangetroffen stoffen daadwerkelijk bestemd waren voor de productie of verkoop van drugs. Bovendien was er geen proces-verbaal van bevindingen over de eerdere inval in december 2022 overgelegd, wat de zaak verder compliceerde.

De voorzieningenrechter concludeerde dat er onvoldoende grond was voor de sluiting van de woning en schorste het bestreden besluit tot twee weken na de uitspraak op het beroep. Tevens werd de burgemeester veroordeeld tot betaling van het griffierecht en de proceskosten van verzoeker. Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid en bewijsvoering in bestuursrechtelijke procedures, vooral in zaken die de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen raken.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/8924

uitspraak van de voorzieningenrechter van 15 oktober 2024 in de zaak tussen

[verzoeker], uit [plaatsnaam 1], verzoeker

(gemachtigde: mr. R. Moghni),
en

de burgemeester van Rotterdam

(gemachtigden: mr. L.T. Krabbenborg en mr. R. Aghabalazadeh).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [derde-partij] uit [plaatsnaam 2].

Inleiding

1.1.
Met het besluit van 17 juli 2024 heeft de burgemeester de woning van verzoeker gesloten voor drie maanden vanwege een overtreding van de Opiumwet. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Ook heeft hij de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter heeft dat verzoek toegewezen (ROT 24/7081).
1.2.
De burgemeester heeft met het bestreden besluit van 24 september 2024 wederom besloten dat de woning van verzoeker gesloten moet worden voor de duur van drie maanden. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 7 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigden van de burgemeester.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Wat is er gebeurd?
2. Verzoeker woont op het adres [adres]. Hij huurt deze woning van [derde-partij].
3. De politie heeft op 29 mei 2024 rond 02:15 uur een melding ontvangen over een brand of explosie bij de woning van verzoeker. Op het moment dat de politie ter plaatse kwam, werd gezien dat verzoeker goederen vanaf het balkon naar beneden aan het gooien was. Deze goederen stonden deels in brand. De goederen die naar beneden werden gegooid, waren een plastic zak met daarin bruin poeder, diverse zeven, een 50-tal doorzichtige plastic zakken, een spatel met een bruine substantie, meerdere teiltjes met daarin een bruine substantie en een (keuken)weegschaal. De plastic zak met bruin poeder bleek na onderzoek paracetamol en cafeïne te bevatten (netto 250 gram). Dit blijkt uit een bestuurlijke rapportage van de politie van 13 juni 2024.
Waar gaat het in deze zaak om?
4.1.
Naar aanleiding van de politierapportage heeft de burgemeester besloten om verzoekers woning te sluiten voor drie maanden. De voorzieningenrechter heeft gedurende de bezwaarfase in de zaak ROT 24/7081 geoordeeld dat aanvullende informatie nodig is omdat niet zonder meer vaststaat dat de aangetroffen goederen (anders dan de plastic zak met paracetamol en cafeïne, waarvan de voorzieningenrechter er met de burgemeester vanuit gaat dat het versnijdingsmiddel betreft) gerelateerd kunnen worden aan de handel in harddrugs. De voorzieningenrechter heeft van belang geacht dat de bruine substantie in de teiltjes en op de spatels niet is onderzocht en dat geen navraag is gedaan bij [derde-partij] of verzoekers stelling ten aanzien van het verrichten van reparaties klopt. Ook heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat de burgemeester zijn stelling dat de politie in december 2022 bij een inval in verzoekers woning goederen heeft aangetroffen die bestemd zijn voor het versnijden van verdovende middelen (stalen drukpers, verschillende zeven en teiltjes met een bruine substantie) onvoldoende heeft onderbouwd. In de beslissing op bezwaar is de burgemeester vervolgens met nadere onderbouwing bij zijn primaire besluit gebleven.
4.2.
Verzoeker is het hier niet mee eens en wil met het verzoek om een voorlopige voorziening bereiken dat hij voorlopig in zijn woning kan blijven wonen. De burgemeester heeft toegezegd dat de woning open mag blijven tot de uitspraak van de voorzieningenrechter.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe
5. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Heeft verzoeker een spoedeisend belang?
6.1.
Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Een voorlopige voorziening kan alleen worden getroffen als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaar- of beroepschrift. De voorzieningenrechter dient eerst te bepalen of er sprake is van een spoedeisend belang, voordat de zaak inhoudelijk kan worden beoordeeld.
6.2.
De voorzieningenrechter vindt dat het spoedeisend belang voldoende aannemelijk is. Als er geen voorlopige voorziening wordt getroffen, heeft verzoeker immers gedurende de komende drie maanden geen toegang tot zijn woning.
Beoordelingskader
7. Op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen voorwerpen of stoffen voorhanden zijn, waarvan de betrokkene weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat deze bestemd zijn voor onder meer het bereiden, bewerken of vervaardigen van harddrugs. De situatie moet zodanig zijn dat redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de voorhanden voorwerpen gebruikt zullen worden om strafbare voorbereidingshandelingen te plegen.
8. De burgemeester voert beleid om de handel in drugs in Rotterdam tegen te gaan. Dit beleid staat in de Beleidslijn bestuurlijke handhaving artikel 13b Opiumwet Rotterdam 2022. In dit beleid staat in welke gevallen de burgemeester in principe overgaat tot sluiting van een woning.
Waarom wijst de voorzieningenrechter het verzoek toe?
9. Volgens verzoeker is de burgemeester niet bevoegd om de woning te sluiten. Hij blijft bij zijn eerdere standpunt dat de bruine substantie in de teil cementresten bevat. De burgemeester heeft dit niet nader onderzocht. Daarnaast wordt het standpunt van verzoeker dat hij aan het verbouwen was ondersteund door de verklaring van [derde-partij] waaruit volgt dat er meldingen van lekkage zijn binnengekomen bij de stichting. Ook is er geen proces-verbaal van bevindingen van de inval in 2022 overgelegd en heeft de burgemeester ook nagelaten dit verder te onderzoeken. Daar komt bij dat er geen drugs zijn gevonden in de woning en dat verzoeker niet strafrechtelijk wordt vervolgd.
10. De burgemeester is bevoegd een woning te sluiten indien hij op basis van de feitelijke situatie aannemelijk maakt dat er in de woning stoffen aanwezig waren waarvan kan worden geweten of ernstig worden vermoed dat deze bestemd waren tot het vervaardigen of verkopen van drugs. Op de burgemeester rust niet de bewijslast van een strafbare voorbereidingshandeling. Dat betekent dat de burgemeester niet hoeft aan te tonen dat verzoeker de intentie had om met de stoffen daadwerkelijk drugs te vervaardigen. Hij dient te onderbouwen dat het aannemelijk is dat de stoffen voorhanden waren met dat doel.
11. Uit de bestuurlijke rapportage van 13 juni 2024 blijkt dat de politie ervan uitgaat dat de aangetroffen voorwerpen, zoals omschreven in overweging 3, bestemd zijn voor de productie van en handel in harddrugs. Volgens de burgemeester is van paracetamol en cafeïne bekend dat deze stoffen worden gebruikt als versnijdingsmiddel voor harddrugs. Het gaat bovendien om een hoeveelheid van 250 gram in poedervorm. Daarnaast acht de burgemeester het van belang de verzoeker op verschillende momenten tijdens de procedure een andere verklaring heeft afgelegd. Zo heeft hij bij het verhoor op 29 mei 2024 niet gezegd dat de teilen en de spatels waren voor een verbouwing in de woning, terwijl het wel in de rede had gelegen dat te verklaren. Ook blijkt uit de aanvullende bestuurlijke rapportage van 15 augustus 2024 dat wel degelijk een instap in de woning van verzoeker heeft plaatsgevonden waarbij verschillende voorwerpen gevonden zijn die aan drugs te relateren zijn, zoals een drukpers. De burgemeester komt daarom tot de conclusie dat de stoffen en voorwerpen bestemd waren tot het vervaardigen of het verkopen van drugs.
12.1.
De voorzieningenrechter sluit aan bij de eerdere voorlopige voorziening uitspraak en gaat er samen met de burgemeester vanuit dat het hier gaat om 250 gram versnijdingsmiddel. De omstandigheid dat er versnijdingsmiddel is aangetroffen, maakt dat de overige goederen (teil, spatel, diverse zeven, grote hoeveelheid plastic zakken en een keukenweegschaal) in een ander daglicht geplaatst kunnen worden. In combinatie met het versnijdingsmiddel kunnen deze ‘gewone’ gebruiksgoederen worden gerelateerd aan de handel in harddrugs. Het is dan aan verzoeker om het tegendeel aannemelijk te maken.
12.2.
In de eerdere voorlopige voorziening uitspraak is overwogen dat de burgemeester de bruine substantie kan onderzoeken en navraag kan doen bij [derde-partij] over de bekendheid met een eventuele verbouwing in de woning. Inmiddels is gebleken dat de bruine substantie niet onderzocht kan worden omdat deze is vernietigd. De burgemeester heeft wel navraag gedaan bij [derde-partij]. Die heeft verklaard dat inderdaad meerdere reparatieverzoeken zijn gedaan voor de afvoer van de woning. De reparaties zijn door vakspecialisten namens [derde-partij] uitgevoerd. Tijdens de hoorzitting met de algemene bezwaarschriftencommissie heeft [derde-partij] daarnaast verklaard dat kleine verbouwingen niet hoeven te worden gemeld, alleen als bijvoorbeeld deuren en muren worden weggehaald. De voorzieningenrechter overweegt dat wat [derde-partij] heeft verklaard een onderschrijving is van de verklaring van verzoeker dat hij werkzaamheden uitvoerde om vochtplekken die het gevolg waren van de lekkages te herstellen. Het is daardoor niet uit te sluiten dat de voorwerpen wel degelijk zijn gebruikt voor het uitvoeren van reparaties/verbouwingen in de woning. Aangezien [derde-partij] de verklaring van verzoeker heeft bevestigd, hecht de voorzieningenrechter minder waarde aan het standpunt van de burgemeester dat het op de weg van verzoeker had gelegen eerder te verklaren dat hij bezig was met bouwwerkzaamheden.
12.3.
Daar komt bij dat de burgemeester er in de eerdere uitspraak op is gewezen dat er een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte verklaring van de politie kan komen over de inval in verzoeker woning in december 2022 en wat daar toen is aangetroffen. Tegen de achtergrond dat de politie in december 2022 zowel de woning van verzoeker als die van een buurman op huisnummer [huisnummer] zou zijn binnengetreden, heeft de voorzieningenrechter in de eerdere uitspraak daarnaast overwogen dat er geen proces-verbaal
van bevindingen is aangetroffen waarin staat vermeld welke goederen in welke woning zijn
aangetroffen. De burgemeester heeft een aanvullende bestuurlijke rapportage overgelegd van 15 augustus 2024 waaruit blijkt in december 2022 een instap in de woning heeft plaatsgevonden waarbij diverse zeven en teiltjes gezien zijn met lichtbruine poederige aanslag en een grote stalen pers. De voorzieningenrechter constateert echter dat geen proces-verbaal van bevindingen is overgelegd. Dit had wel in de rede gelegen gelet op de eerdere uitspraak en de ontstane verwarring over op welk adres in december 2022 een instap heeft plaatsgevonden. De voorzieningenrechter neemt daarbij mee dat verzoeker terecht heeft aangegeven dat in meerdere woningen een instap heeft plaatsgevonden die dag en dat zijn buurman die woont op nummer [huisnummer] is aangehouden. De burgemeester heeft bovendien op de zitting bevestigd dat de politie naar aanleiding van de instap in december 2022 geen informatie aan hem heeft verstrekt over de woning van verzoeker, waardoor niet tot (handhavend) optreden is overgegaan en verzoeker – naar de voorzieningenrechter begrijpt – geen terugkoppeling heeft ontvangen over de instap en de aangetroffen goederen. Gelet op deze omstandigheden, had het op de weg van de burgemeester gelegen om zijn standpunt te onderbouwen met het proces-verbaal van bevindingen van de instap van december 2022. De stelling van de burgemeester dat in dit soort zaken volstaan kan worden met het overleggen van een bestuurlijke rapportage, kan gelet op de betwisting van verzoeker en de ontstane onduidelijkheid over welke goederen in welke woning zijn aangetroffen in dit geval niet slagen.
12.4.
De voorzieningenrechter komt gelet op het bovenstaande tot de conclusie dat nog altijd niet zonder meer vaststaat dat de aangetroffen goederen (anders dan het versnijdingsmiddel) gerelateerd kunnen worden aan de handel in harddrugs. Hoewel een sepotbeslissing niet betekent dat de burgemeester van de sluiting had moeten afzien, betrekt de voorzieningenrechter daarnaast ook bij haar oordeel dat de officier van justitie heeft afgezien van de vervolging van verzoeker ten aanzien van het treffen van strafbare voorbereidingshandelingen op 29 mei 2024. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter ligt er vooralsnog onvoldoende om de woningsluiting op te baseren. De voorzieningenrechter zal daarom een voorlopige voorziening treffen. Zij ziet onvoldoende aanleiding om met toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht gelijk in beroep uitspraak te doen, omdat nader onderzoek naar voorlopig oordeel nog kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak.

Conclusie en gevolgen

13. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het bestreden besluit geschorst is tot twee weken na de uitspraak op het beroep. Dat betekent dat de burgemeester vooralsnog de woning niet mag sluiten.
14. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, moet de burgemeester het griffierecht aan verzoeker vergoeden. Verzoeker krijgt ook een vergoeding van zijn proceskosten. De burgemeester moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoeker een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend en heeft aan de zitting deelgenomen. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 875,-. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.750,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst het bestreden besluit tot twee weken na de uitspraak op het beroep;
- bepaalt dat de burgemeester het griffierecht van € 187,- aan verzoeker moet vergoeden;
- veroordeelt de burgemeester tot betaling van € 1.750 aan proceskosten van verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Goossens, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. W.D.F. Oskam, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.