ECLI:NL:RBROT:2024:10649

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 september 2024
Publicatiedatum
25 oktober 2024
Zaaknummer
C/10/685131 / JE RK 24-1905
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolg spoeduithuisplaatsing van minderjarigen na zorgen over opvoedingssituatie

In deze beschikking van de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 6 september 2024, wordt een vervolg op de spoeduithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], besproken. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij de moeder, de vader en vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond aanwezig waren. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er ernstige zorgen zijn over de opvoedsituatie bij de moeder, die onvoldoende in staat lijkt om aan de behoeften van de kinderen te voldoen. De moeder heeft in het verleden geweld gebruikt, wat door de kinderen is bevestigd. Ondanks eerdere hulpverlening is er geen duurzame verbetering in de situatie van de moeder waargenomen.

De kinderrechter heeft besloten de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen bij de vader te verlengen voor de duur van vijf maanden. Dit besluit is genomen in het belang van de verzorging en opvoeding van de kinderen, die zich veilig en rustig voelen bij de vader. De kinderrechter benadrukt dat het van belang is dat de moeder leert om zonder geweld om te gaan met het gedrag van de kinderen en dat zij meewerkt aan de noodzakelijke hulpverlening. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad en kan door belanghebbenden worden aangevochten binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/685131 / JE RK 24-1905
Datum uitspraak: 6 september 2024
Beschikking van de kinderrechter over een vervolg spoeduithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,
gevestigd te Rotterdam, hierna te noemen: de GI,
over
[minderjarige 1],
geboren op [geboortedatum 1] 2012 in [geboorteplaats 1] , hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2],
geboren op [geboortedatum 2] 2017 in [geboorteplaats 2] , hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[naam 1],
hierna te noemen: de moeder, wonende in [plaatsnaam 1] ,
advocaat: mr. C.C.J.L. Huurman-Ip Vai Ching, kantoorhoudende te Rotterdam,
[naam 2],
hierna te noemen: de vader, wonende in [plaatsnaam 2] .

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
  • de beschikking van de kinderrechter van 30 augustus 2024 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
  • de brief van de vader, overgelegd ter zitting.
1.2.
Op 6 september 2024 heeft de kinderrechter de mondelinge behandeling van de zaak met gesloten deuren behandeld. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat en door een tolk in de Indonesische taal, [naam 3] ;
  • de vader;
- twee vertegenwoordigers van de GI, [naam 4] en [naam 5] .
1.3.
Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter gesproken met [minderjarige 1] , op verzoek van [minderjarige 1] was [naam 4] daarbij aanwezig.

2.De feiten

2.1.
De moeder en de vader zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen bij de vader.
2.3.
Bij beschikking van 5 juni 2024 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd tot 1 juli 2025.
2.4.
Bij beschikking van 30 augustus 2024 is een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de ouder met gezag verleend voor de duur van vier weken. Een beslissing op het verzoek voor het overige is aanhouden.

3.Het aangehouden verzoek

De GI verzoekt met spoed een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de ouder met gezag voor de duur van vier weken. Dit verzoek is reeds verleend. Thans dienen de partijen nog te worden gehoord. Aansluitend verzoekt de GI een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de ouder met gezag voor de duur van vijf maanden.

4.Het standpunt van de GI

De GI handhaaft ter zitting het (spoed)verzoek en licht het volgende toe. [minderjarige 1] voelt zich onveilig in de thuissituatie bij de moeder. [minderjarige 1] heeft verteld dat zij wekelijks door de moeder wordt geslagen en dat de moeder negatief over haar praat. [minderjarige 2] bevestigt het verhaal van [minderjarige 1] en hij geeft aan ook soms geslagen te worden door de moeder. De moeder erkent dat zij de kinderen wel eens heeft geslagen, maar het is zorgelijk dat zij hierover aangeeft dat het nooit dusdanig hard is geweest dat de kinderen blauwe plekken hebben gekregen. Daar komt bij dat de moeder heeft aangegeven dat zij zich door [minderjarige 1] verraden voelt en dat [minderjarige 1] niet meer welkom is thuis. Het veiligheidsplan en de inzet van hulpverlening heeft niet tot een verandering van de situatie geleid. Voor een thuisplaatsing van de kinderen is het noodzakelijk dat de moeder leert omgaan met het gedrag van de kinderen zonder gebruik te maken van geweld. De resultaten van het KCSD-onderzoek zijn nodig om inzicht te krijgen in welke (individuele) hulpverlening passend is. Dat kost tijd.

5.Het standpunt van de moeder

Door en namens de moeder wordt primair verzocht om een afwijzing van het verzoek van de GI. Subsidiair verzoekt de moeder de uithuisplaatsing te verlenen voor een kortere duur dan verzocht. De moeder heeft in het verleden wel eens een corrigerende tik gegeven, maar er is geen sprake van een structurele mishandeling. De moeder ervaart soms onmacht bij het gedrag van de kinderen. Het is niet haar intentie om boos te worden of [minderjarige 1] een slecht gevoel te geven. De moeder beseft dat zij hulp nodig heeft om te leren hoe zijn kan omgaan met het gedrag van de kinderen. Zij is gemotiveerd en staat open voor iedere vorm van (individuele) hulpverlening. Ook is de moeder in staat zich te houden aan het veiligheidsplan. Een uithuisplaatsing van de kinderen, met name van [minderjarige 2] , is derhalve niet noodzakelijk. Bovendien is een uithuisplaatsing bij de vader niet in het belang van de kinderen. Bij de ouders is sprake van echtscheidingsproblematiek, waardoor de kinderen zich in een loyaliteitsconflict bevinden. Op dit moment heeft de moeder onvoldoende contact met de kinderen. Het is noodzakelijk dat er zo snel als mogelijk hulpverlening van de grond komt om verergering van de situatie te voorkomen.

6.Het standpunt van de vader

De vader stemt in met het verzoek en verwijst naar de inhoud van zijn brief. De vader ziet onvoldoende vooruitgang in de (thuis)situatie van de moeder.

7.De beoordeling

7.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek). De kinderrechter overweegt daartoe het volgende.
7.2.
Er bestaan ernstige zorgen over de (onveilige) opvoedituatie en de opvoedvaardigheden van de moeder. Dit komt mede doordat de moeder onvoldoende in staat is gebleken om aan te sluiten bij de behoeften van de kinderen. Er is in voorgaande jaren voor een langere periode hulpverlening vanuit Enver bij de moeder betrokken geweest en er zijn veiligheidsafspraken gemaakt. Dit heeft echter onvoldoende geleid tot een bestendige verandering van de situatie. Dat de moeder bij nog steeds haar toevlucht neemt tot slaan van de kinderen is tekenend hiervoor. De omstandigheid dat de moeder zelf de ernst hiervan niet inziet omdat zij de kinderen geen blauwe plekken bezorgt is dat eveneens. Het is daarom van belang dat het aangevraagde KSCD-onderzoek spoedig wordt afgerond, zodat duidelijk kan worden of en in hoeverre de moeder nog leerbaar is. Daarnaast heeft de moeder recent nog bij de GI aangegeven niet langer open te staan voor hulpverlening. Haar advocaat heeft ter zitting weliswaar aangegeven dat de moeder openstaat voor meer intensieve vormen van hulpverlening als MST-CAN, maar eerst moet duidelijk worden of dergelijke vormen van hulp bij de moeder zullen beklijven. Vandaar het KSCD-onderzoek.
7.3.
Op dit moment zijn de zorgen over de fysieke en emotionele veiligheid van de kinderen bij de moeder nog onverminderd aanwezig. Terugplaatsing van de kinderen – of, zoals de moeder wenst, van [minderjarige 2] alleen – is daarom nu niet in het belang van de kinderen. De moeder wordt op dit moment onvoldoende in staat geacht om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] de veilige, stabiele en voorspelbare opvoedsituatie te bieden die zij nodig hebben. De kinderrechter verlengt daarom de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de ouder met gezag, te weten bij de vader, voor de duur van vijf maanden. Het gaat goed met de kinderen bij de vader. Zij voelen zich daar veilig en ervaren rust. Deze periode kan worden gebruikt om, mede op grond van de bevindingen van het KSCD, een plan voor de toekomst te maken. Dat neemt niet weg dat de vader en de GI dienen te bewaken dat de kinderen niet (nog) verder worden betrokken in de problematiek die tussen de ouders speelt doordat zij nu alleen bij de vader wonen.
7.4.
Voor de komende periode is het belangrijk dat de moeder leert om aan te sluiten bij de behoeften van de kinderen en dat zij leert om te gaan met hun gedrag zonder te slaan. De kinderrechter verwacht daarom van de moeder dat zij in het belang van de kinderen zal meewerken aan de (individuele) hulpverlening die daartoe noodzakelijk wordt geacht. Zij dient zelf de nodige stappen te zetten om de situatie te verbeteren. In de tussentijd dient er aandacht te zijn voor de omgang tussen de kinderen en de moeder. Het tempo en het welzijn van allebei de kinderen behoort daarbij leidend te zijn.

8.De beslissing

De kinderrechter:
8.1.
houdt de beschikking van de kinderrechter van 30 augustus 2024 over de spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de ouder met gezag tot 27 september 2024 in stand;
8.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de ouder met gezag, te weten bij de vader, met ingang van 27 september 2024 tot 27 februari 2025;
8.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 6 september 2024 door mr. A.M.I. van der Does, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. V. Lankhaar als griffier, en op schrift gesteld op 16 september 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.