ECLI:NL:RBROT:2024:10631

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 oktober 2024
Publicatiedatum
25 oktober 2024
Zaaknummer
ROT 23/8148
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toekenning van herstelmaatregelen op basis van de Wet hersteloperatie toeslagen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 24 oktober 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Dienst Toeslagen. Eiseres, die van 2012 tot en met 2014 kinderopvangtoeslag heeft ontvangen, heeft een aanvraag ingediend voor compensatie op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). De Dienst Toeslagen heeft in een besluit van 10 maart 2022 vastgesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor een forfaitair bedrag van € 30.000,-. Dit besluit is door eiseres bestreden, maar de Dienst Toeslagen heeft het bezwaar ongegrond verklaard in een besluit van 1 november 2023.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres behandeld op 12 augustus 2024, waarbij eiseres niet aanwezig was. De rechtbank overweegt dat de Dienst Toeslagen terecht heeft vastgesteld dat eiseres op het eerste gezicht niet in aanmerking komt voor een herstelmaatregel. De rechtbank concludeert dat de wijzigingen in het recht op kinderopvangtoeslag voortvloeien uit reguliere wijzigingen van het toetsingsinkomen en dat eiseres geen recht heeft op het forfaitaire bedrag. De rechtbank oordeelt dat eiseres procesbelang heeft bij het beroep, maar dat het beroep ongegrond is verklaard.

De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de Dienst Toeslagen het zorgvuldigheidsbeginsel niet heeft geschonden en dat eiseres niet kan stellen dat zij niet over een volledig dossier beschikt. De rechtbank heeft de relevante stukken in het dossier beoordeeld en vastgesteld dat de Dienst Toeslagen de aanvraag van eiseres op de juiste wijze heeft behandeld. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de uitspraak openbaar gedaan.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/8148

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiseres], uit [plaatsnaam], eiseres

(gemachtigde: mr. S.C. Scheermeijer),
en

Dienst Toeslagen

(gemachtigde: mr. R. Poyraz en mr. Y. Özdemir).

Procesverloop

Met het besluit van 10 maart 2022 heeft de Dienst Toeslagen vastgesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor het forfaitaire bedrag van € 30.000,- op grond van artikel 2.7 van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht).
Met het besluit van 1 november 2023 (het bestreden besluit) heeft de Dienst Toeslagen het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 10 maart 2022 ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De Dienst Toeslagen heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Eiseres heeft nadere stukken ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op de zitting van 12 augustus 2024 behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van de Dienst Toeslagen. Eiseres is zonder bericht van verhindering niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiseres heeft van 2012 tot en met 2014 kinderopvangtoeslag ontvangen. Zij heeft op 16 juli 2021 een aanvraag gedaan om compensatie op grond van de Wht.
2. De Dienst Toeslagen heeft vastgesteld dat de wijzigingen van het recht op kinderopvangtoeslag voortvloeien uit wijzigingen van het toetsingsinkomen, het aantal uren kinderopvang of de periode waarin kinderopvang is genoten. Omdat dit op het eerste gezicht reguliere wijzigingen zijn van het recht op kinderopvangtoeslag, komt eiseres in het kader van de zogenoemde lichte toets volgens de Dienst Toeslagen niet in aanmerking voor een herstelmaatregel en dus ook niet voor de toekenning van een forfaitair bedrag.
3. Met het besluit van 31 juli 2024 heeft de Dienst Toeslagen aan eiseres compensatie toegekend van € 14.615,- en dit bedrag aangevuld tot € 30.000,- op grond van artikel 2.7, eerste lid, van de Wht. De Dienst Toeslagen heeft vastgesteld dat in 2013 en 2014 het recht op kinderopvangtoeslag is gewijzigd op grond van informatie van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) over het aantal gewerkte uren, zonder dat bij eiseres daarover navraag is gedaan. Daarom is volgens de Dienst Toeslagen (toch) sprake van vooringenomen handelen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wht.
Procesbelang
4. Eiseres betoogt dat zij procesbelang heeft bij het onderhavige beroep, omdat zij het forfaitaire bedrag eerder had moeten ontvangen en aanspraak maakt op de vergoeding van rente voor de periode waarin zij ten onrechte niet over het forfaitaire bedrag beschikte. De Dienst Toeslagen heeft het procesbelang van eiseres niet betwist.
5. Het forfaitaire bedrag als bedoeld in artikel 2.7, eerste lid, van de Wht, moet binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag om compensatie worden betaald. [1] In het geval van eiseres bedraagt het forfaitaire bedrag € 15.385,-, omdat aan haar compensatie is toegekend van € 14.615,-. Als de Dienst Toeslagen in het kader van de lichte toets had geoordeeld dat eiseres wel in aanmerking kwam voor een herstelmaatregel, zou het forfaitaire bedrag € 30.000,- zijn geweest, omdat aan eiseres op dat moment nog geen compensatiebedrag was toegekend.
6. Uit het voorgaande volgt dat eiseres procesbelang heeft bij het beroep, omdat zij bij een gegrond beroep € 14.615,- eerder had moeten ontvangen. De Dienst Toeslagen zou daarover op grond van artikel 4:102, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, rente verschuldigd zijn. [2] Het beroep is dus ontvankelijk.
Inhoudelijke beoordeling
7. Eiseres betoogt dat zij niet over een volledig dossier beschikt. Zij wordt daarmee geschaad in haar verweer en kan niet beoordelen of zij in aanmerking komt voor een (aanvullende) tegemoetkoming. De Dienst Toeslagen heeft in strijd gehandeld met het zorgvuldigheidsbeginsel door niet na te gaan wat zich indertijd precies heeft afgespeeld. De Dienst Toeslagen heeft niet gemotiveerd waarom eiseres niet in aanmerking komt voor de herstelmaatregelen als bedoeld in artikel 2.7, vierde lid, onder d tot en met g, van de Wht.
8. De Dienst Toeslagen kent ambtshalve een forfaitair bedrag van € 30.000,- toe aan een aanvrager van kinderopvangtoeslag die in aanmerking komt voor toepassing van een herstelmaatregel. [3] Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat toekenning van het forfaitaire bedrag plaatsvindt na een zogenoemde eerste zorgvuldige toets door de Dienst Toeslagen, waarbij niet alle op de zaak betrekking hebbende feiten en omstandigheden worden getoetst, omdat anders een snelle toekenning van het forfaitaire bedrag zou worden belemmerd. De informatie op grond waarvan de Dienst Toeslagen heeft vastgesteld of een aanvrager in aanmerking komt voor het forfaitaire bedrag, maakt onderdeel uit van de op de zaak betrekking hebbende stukken, die voorafgaand aan de hoorzitting aan de belanghebbende ter beschikking moeten worden gesteld. De heroverweging van het besluit over het forfaitaire bedrag kan betrekking hebben op alle in artikel 2.7, vierde lid, van de Wht genoemde herstelmaatregelen. Voor zover het bezwaar daartoe aanleiding geeft, moet de Dienst Toeslagen ten aanzien van iedere in dat artikel genoemde herstelmaatregel motiveren of de aanvrager daarvoor in aanmerking komt. [4]
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de Dienst Toeslagen met het bestreden besluit terecht vastgesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor het forfaitaire bedrag van € 30.000,-. De rechtbank licht dit hierna toe.
9.1.
De Dienst Toeslagen heeft het zorgvuldigheidsbeginsel niet geschonden. Uit het dossier blijkt dat de wijzigingen van het recht op kinderopvangtoeslag voortvloeien uit wijzigingen van het toetsingsinkomen, het aantal uren kinderopvang of de periode waarin kinderopvang is genoten. Dergelijke reguliere wijzigingen zijn op het eerste gezicht geen aanleiding voor de toepassing van een herstelmaatregel. Pas bij de integrale beoordeling heeft de Dienst Toeslagen vastgesteld dat de wijziging van het toetsingsinkomen het gevolg is geweest van informatie van het UWV en dat daarover bij eiseres geen navraag is gedaan. Deze gang van zaken is in lijn met de het systeem van de Wht en de bedoeling van de wetgever, waarbij in het kader van de eerste zorgvuldige toets door de Dienst Toeslagen niet alle op de zaak betrekking hebbende feiten en omstandigheden worden getoetst.
9.2.
De Dienst Toeslagen heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd. Dat op het eerste gezicht sprake was van reguliere wijzigingen van het recht op kinderopvangtoeslag, heeft de Dienst Toeslagen onderbouwd met de relevante stukken. Eiseres heeft niet gespecificeerd welke stukken zouden ontbreken. Dat eiseres niet zou kunnen beoordelen of zij in aanmerking komt voor een (aanvullende) tegemoetkoming, maakt het voorgaande niet anders. Als eiseres meent dat zij aanspraak maakt op een andere regeling, kan zij daarvoor een aanvraag indienen en in het kader van een eventuele bezwaarprocedure de op die zaak betrekking hebbende stukken ontvangen.
9.3.
Het bezwaarschrift is in deze zaak door eiseres zelf ingediend. Zij maakt daarin aanspraak op “
compensatie”. Uit het bezwaarschrift blijkt niet dat eiseres heeft bedoeld aanspraak te maken op de herstelmaatregelen genoemd in artikel 2.7, vierde lid, onder d tot en met g, van de Wht. De Dienst Toeslagen hoefde daarom in het bestreden besluit niet uitdrukkelijk te motiveren waarom eiseres niet voor die herstelmaatregelen in aanmerking kwam.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.P. Ferwerda, rechter, in aanwezigheid van
E.J. van den Doel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2024.
De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Artikel 6.9, derde lid, van de Wht.
2.Vgl. Rb. Rotterdam 16 april 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:3342, r.o. 16-19.
3.Artikel 2.7, eerste lid, van de Wht.
4.Rb. Rotterdam 16 april 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:3342, r.o. 5-9.