In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 24 oktober 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Dienst Toeslagen. Eiseres, die van 2012 tot en met 2014 kinderopvangtoeslag heeft ontvangen, heeft een aanvraag ingediend voor compensatie op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). De Dienst Toeslagen heeft in een besluit van 10 maart 2022 vastgesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor een forfaitair bedrag van € 30.000,-. Dit besluit is door eiseres bestreden, maar de Dienst Toeslagen heeft het bezwaar ongegrond verklaard in een besluit van 1 november 2023.
De rechtbank heeft het beroep van eiseres behandeld op 12 augustus 2024, waarbij eiseres niet aanwezig was. De rechtbank overweegt dat de Dienst Toeslagen terecht heeft vastgesteld dat eiseres op het eerste gezicht niet in aanmerking komt voor een herstelmaatregel. De rechtbank concludeert dat de wijzigingen in het recht op kinderopvangtoeslag voortvloeien uit reguliere wijzigingen van het toetsingsinkomen en dat eiseres geen recht heeft op het forfaitaire bedrag. De rechtbank oordeelt dat eiseres procesbelang heeft bij het beroep, maar dat het beroep ongegrond is verklaard.
De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de Dienst Toeslagen het zorgvuldigheidsbeginsel niet heeft geschonden en dat eiseres niet kan stellen dat zij niet over een volledig dossier beschikt. De rechtbank heeft de relevante stukken in het dossier beoordeeld en vastgesteld dat de Dienst Toeslagen de aanvraag van eiseres op de juiste wijze heeft behandeld. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de uitspraak openbaar gedaan.