ECLI:NL:RBROT:2024:10630

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 oktober 2024
Publicatiedatum
25 oktober 2024
Zaaknummer
ROT 23/8349
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit Dienst Toeslagen inzake compensatie op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen

Op 24 oktober 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen eiseres en de Dienst Toeslagen. Eiseres, die gedupeerd is in de toeslagenaffaire, had eerder een forfaitair bedrag van € 30.000,- ontvangen. De Dienst Toeslagen had op 28 juli 2021 compensatie van € 24.796,- toegekend voor de jaren 2012 en 2013, maar op 6 november 2023 werd dit bedrag verhoogd naar € 28.194,-. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de Dienst Toeslagen, waarin zij betoogde dat de rentevergoeding onjuist was berekend. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 12 augustus 2024, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren.

De rechtbank overweegt dat de rentevergoeding, zoals bedoeld in artikel 2.2, onder g, van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht), niet moet worden berekend tot de datum van het bestreden besluit. Eiseres had al op 21 mei 2021 het forfaitaire bedrag ontvangen, en het bestreden besluit leidde niet tot een nabetaling. De rechtbank concludeert dat de rentevergoeding niet verder moet worden berekend dan tot de datum van de compensatie, en dat het beroep ongegrond is. De rechtbank wijst erop dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep. De rechtbank heeft de zaak afgesloten met de beslissing dat het beroep ongegrond is.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/8349

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiseres], uit [plaatsnaam], eiseres

(gemachtigde: mr. S. Arakelyan),
en

Dienst Toeslagen

(gemachtigde: mr. W.E. Louwerse en mr. P.P.J. van der Rijt).

Procesverloop

Met het besluit van 28 juli 2021 heeft de Dienst Toeslagen voor het jaar 2012 en 2013 aan eiseres compensatie toegekend van € 24.796,- op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht).
Met het besluit van 30 augustus 2021 heeft de Dienst Toeslagen vastgesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor compensatie voor het jaar 2014.
Met het besluit van 6 november 2023 (het bestreden besluit) heeft de Dienst Toeslagen het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 28 juli 2021 gegrond verklaard, het compensatiebedrag vastgesteld op € 28.194,- en het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 30 augustus 2021 ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De Dienst Toeslagen heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op de zitting van 12 augustus 2024 behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: mr. S. el Kaddouri, een kantoorgenoot van de gemachtigde van eiseres, en de gemachtigden van de Dienst Toeslagen.

Overwegingen

1. Eiseres is gedupeerde in de toeslagenaffaire. Zij heeft op 21 mei 2021 het forfaitaire bedrag van € 30.000,- ontvangen.
2. De Dienst Toeslagen heeft aan eiseres € 28.194,- compensatie toegekend.
3. Eiseres betoogt dat de Dienst Toeslagen de rentevergoeding als bedoeld in artikel 2.2, onder g, van de Wht, onjuist heeft berekend. De Dienst Toeslagen had deze rentevergoeding moeten berekenen tot en met de datum van het bestreden besluit. Subsidiair betoogt eiseres dat de rentevergoeding had moeten worden berekend tot en met 30 augustus 2021.
4. De compensatie bestaat onder meer uit een rentevergoeding voor het niet-uitgekeerde bedrag vanwege het verminderen of niet toekennen van de kinderopvangtoeslag of het beëindigen van de voorschotverlening kinderopvangtoeslag. [1] Dit bedrag wordt berekend met overeenkomstige toepassing van artikel 27 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir). [2] Daarin is bepaald dat de rente wordt berekend over het tijdvak dat eindigt op de dag van de dagtekening van de beschikking tot toekenning of herziening van de tegemoetkoming of herziening van de terugvordering.
5. De rechtbank stelt voorop dat rente de vergoeding is voor de vertraging in de betaling van een geldsom. In de systematiek van de Wht ontvangt een aanvrager die in aanmerking komt voor compensatie in de regel een forfaitair bedrag van € 30.000,- voordat het (primaire) besluit wordt genomen waarmee de compensatie wordt toegekend. [3] Als die compensatie niet hoger is dan het forfaitaire bedrag, heeft de overeenkomstige toepassing van artikel 27 van de Awir een gevolg dat de wetgever waarschijnlijk niet heeft bedoeld: de rentevergoeding ziet dan namelijk deels op een periode waarin het compensatiebedrag al is betaald. Zo ook in dit geval: eiseres heeft op 21 mei 2021 het forfaitaire bedrag van € 30.000,- ontvangen en op 28 juli 2021 is het compensatiebedrag vastgesteld. Toch krijgt eiseres een rentevergoeding voor de periode tussen 21 mei 2021 en 28 juli 2021 op grond van artikel 27, tweede lid, van de Awir.
6. Eiseres betoogt dat de rentevergoeding moet worden berekend tot en met 6 november 2023, althans 30 augustus 2021. De rechtbank oordeelt anders. Weliswaar is met het bestreden besluit het compensatiebedrag verhoogd, maar niet tot meer dan € 30.000,-. Omdat het bestreden besluit niet leidt tot een nabetaling, heeft eiseres reeds op 21 mei 2021 het bedrag ontvangen waar zij recht op had. Het besluit van 30 augustus 2021 is een afwijzend besluit, waarin geen uit te betalen bedrag is vastgesteld. Artikel 27 van de Awir is daarop niet van toepassing. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat de rentevergoeding had moeten worden berekend tot en met 6 november 2023 of 30 augustus 2021. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.P. Ferwerda, rechter, in aanwezigheid van
E.J. van den Doel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2024.
De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Artikel 2.2, onder g, van de Wht.
2.Artikel 2.3, zevende lid, van de Wht.
3.Artikel 2.7 van de Wht.