ECLI:NL:RBROT:2024:10586

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 oktober 2024
Publicatiedatum
24 oktober 2024
Zaaknummer
C/10/683112 / JE RK 24-1626
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van gezinsconflicten

Op 8 oktober 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam een beschikking gegeven in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2018. De zaak is aangespannen door de Raad voor de Kinderbescherming regio Rotterdam-Dordrecht, die zich zorgen maakt over de ontwikkeling van de minderjarige, die momenteel bij een derde partij verblijft. De ouders van de minderjarige zijn belast met het ouderlijk gezag, maar er zijn ernstige conflicten tussen hen, wat leidt tot een loyaliteitsconflict voor de minderjarige. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders niet in staat zijn om in het belang van de minderjarige te handelen, wat de noodzaak voor een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing onderstreept.

Tijdens de zitting is gebleken dat de moeder, die de Portugese taal machtig is, bijgestaan werd door een tolk. De kinderrechter heeft de situatie van de minderjarige beoordeeld en geconcludeerd dat er een ontwikkelingsbedreiging is door de voortdurende strijd tussen de ouders. De Raad heeft verzocht om een ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar en een machtiging tot uithuisplaatsing voor negen maanden, wat door de kinderrechter is toegewezen, zij het met een kortere termijn voor de uithuisplaatsing.

De kinderrechter heeft de ouders en de derde partij aangespoord om mee te werken aan hulpverlening en heeft een traject voor Parallel Solo Ouderschap aanbevolen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de ouders zijn geïnformeerd over hun recht om in hoger beroep te gaan tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team jeugd
Zaaknummer: C/10/683112 / JE RK 24-1626
Datum uitspraak: 8 oktober 2024
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming regio Rotterdam-Dordrecht,
Rotterdam,
hierna te noemen: de Raad,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2018 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[naam 1],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat mr. P. Rodrigues de Carvalho te Rotterdam,
[naam 2],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats 2] ,
advocaat mr. N. Aydogan-Kütük te Rotterdam,
[naam 3] ,
hierna te noemen: [naam 3] ,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- de beschikking van 24 september 2024 en de daaraan ten grondslag liggende stukken.
1.2.
Op 8 oktober 2024 heeft de kinderrechter de mondelinge behandeling van de zaak met gesloten deuren voortgezet. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder met haar advocaat en bijgestaan door een tolk;
  • mr. N. Aydogan-Kütük, namens de vader;
  • [naam 3] ;
- een vertegenwoordiger van de Raad, [naam 4] ;
- een vertegenwoordiger van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, hierna te noemen: de GI, [naam 5] .
De vader is niet verschenen. De kinderrechter stelt vast dat de vader wel juist is opgeroepen.
Aangezien de moeder de Nederlandse taal niet of onvoldoende machtig is, maar wel de
Portugese (Kaapverdiaanse) taal, heeft de kinderrechter het verhoor doen plaatsvinden met
bijstand van [naam 6] , tolk in de Portugese (Kaapverdiaanse) taal.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat de tolk is beëdigd overeenkomstig het bepaalde in
artikel 12 van de Wet beëdigde tolken en vertalers.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] verblijft bij [naam 3] .

3.Het aangehouden verzoek

3.1.
De Raad verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van een jaar.
Tevens verzoekt de Raad een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij [naam 3] voor de duur van negen maanden. De Raad verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Bij beschikking van 24 september 2024 is de beslissing op het verzoek aangehouden.

4.De standpunten

4.1.
De Raad handhaaft ter zitting het verzoek en licht dit als volgt toe. In opdracht van het Gerechtshof te Den Haag in een procedure over gezag en omgang is de Raad een onderzoek gestart. Gedurende het onderzoek kwamen er grote zorgen over [minderjarige] naar voren, waarvoor de Raad het onderhavige verzoek noodzakelijk acht. [minderjarige] zit in een loyaliteitsconflict en wordt belast met volwassenzaken. Er is sprake van een hevige strijd tussen de moeder enerzijds en de vader en [naam 3] anderzijds. De Raad ziet signalen van ouderverstoting richting de vader. Hoewel de moeder, de vader en [naam 3] allemaal het beste willen doen voor [minderjarige] , lukt het hen niet in het belang van [minderjarige] te handelen. Er wordt geen emotionele toestemming gegeven om bij de andere ouder te zijn, er worden verwijten over en weer gemaakt over de opvoedomgeving bij de ander en door de moeder, de vader en [naam 3] wordt het eigen aandeel in het geheel niet erkend. Daarnaast is er weinig zicht op de opvoedomgeving bij zowel de moeder als [naam 3] . [minderjarige] verblijft al langere tijd bij de partner van de vader. Zij heeft geen gezag zodat een machtiging tot uithuisplaatsing nodig is. Gelet op de huidige stand van zaken is het noodzakelijk dat het verblijf van [minderjarige] bij [naam 3] wordt voortgezet. Binnen de ondertoezichtstelling moet duidelijkheid komen over het perspectief van [minderjarige] . Hiervoor heeft de Raad bij het Gerechtshof verzocht om de lopende zaak aan te houden voor de duur van zes maanden. Het is noodzakelijk dat de moeder, de vader en [naam 3] individuele hulpverlening ontvangen en zij het traject Parallel Solo Ouderschap aangaan.
4.2.
De GI sluit zich ter zitting aan bij het standpunt van de Raad. De GI erkent de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] en acht hulpverlening in het gedwongen kader voor de moeder, de vader en [naam 3] noodzakelijk. Er is een vast contactpersoon beschikbaar. Gelet op de wachtlijsten acht de GI een ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar noodzakelijk. Ook moet er zicht komen op de betrokkenheid van de vader bij [naam 7] .
4.3.
Door en namens de moeder wordt ter zitting geen verweer gevoerd tegen de ondertoezichtstelling. Ten aanzien van de machtiging tot uithuisplaatsing wordt gerefereerd aan het oordeel van de kinderrechter. De feitelijke situatie zal zowel met als zonder machtiging tot uithuisplaatsing hetzelfde blijven. Wel voert de moeder verweer tegen de duur van de maatregelen. De moeder verzoekt de termijn van de maatregelen zo kort mogelijk te houden en acht een duur van zes maanden voldoende. De procedure betreffende het ouderlijk gezag, de hoofdverblijfplaats en de verdeling van de zorg- en opvoedtaken over [minderjarige] loopt al sinds 2022 en het perspectief voor [minderjarige] is nog steeds onduidelijk. Daarnaast hoort een machtiging tot uithuisplaatsing gericht te zijn op een terugplaatsing van het kind bij één van de gezaghebbende ouders. In tegenstelling tot de vader is de moeder beschikbaar voor [minderjarige] . Hoewel [minderjarige] al langere tijd bij [naam 3] verblijft, heeft [minderjarige] de eerste 3,5 jaar bij de moeder gewoond. De moeder erkent de band tussen [minderjarige] en [naam 3] , maar er is ook sprake van een sterke band tussen [minderjarige] en de moeder. De moeder wil de kans krijgen om voor [minderjarige] te zorgen. De moeder staat open voor de hulpverlening en de verbetering in de communicatie met de vader en [naam 3] . De moeder wil de omgang uitbreiden, zodat [minderjarige] ook een nachtje bij haar kan slapen. In de toekomst wil de moeder dat [minderjarige] weer bij haar komt wonen.
4.4.
Namens de vader wordt ter zitting ingestemd met het verzoek van de Raad. De vader en ook [naam 3] staan open voor de hulpverlening en het verbeteren van het vertrouwen. De feitelijke situatie is dat [minderjarige] bij [naam 3] verblijft. De machtiging tot uithuisplaatsing is nodig zodat er rust komt.
4.5.
[naam 3] brengt ter zitting naar voren dat zij zich niet gehoord voelt. [naam 3] is onnodig aan het lijntje gehouden. Hoewel het belang van [minderjarige] voorop staat, is er geen aandacht voor de consequenties hiervan voor de andere kinderen in het gezin. [naam 3] en de vader staan open voor het traject Parallel Solo Ouderschap.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
5.2.
[minderjarige] wordt ernstig in zijn ontwikkeling bedreigd. De ontwikkelingsbedreiging is met name gelegen in de langdurige strijd tussen de moeder enerzijds en de vader en [naam 3] anderzijds. Ook ter zitting is deze strijd duidelijk geworden. Over en weer worden verwijten gemaakt en het lukt de moeder, de vader en [naam 3] niet om de strijd los te laten en in het belang van [minderjarige] te handelen. Als gevolg hiervan zit [minderjarige] in een loyaliteitsconflict en zit hij klem. Het risico bestaat, zoals door de Raad gesteld, dat er symptomen van ouderverstoting ontstaan. Dit is heel zorgelijk. Daarnaast is onduidelijk wat de rol van de vader is in de opvoeding van [minderjarige] . De kinderrechter acht hulpverlening in een gedwongen kader, door middel van een ondertoezichtstelling van [minderjarige] , noodzakelijk om [minderjarige] , de moeder, de vader en [naam 3] noodzakelijke en passende hulp en ondersteuning te bieden, duidelijkheid te krijgen over het perspectief van [minderjarige] en zijn ontwikkeling te blijven volgen. In tegenstelling tot de moeder acht de kinderrechter hiervoor een duur van een jaar noodzakelijk. Het is van belang dat de moeder, de vader en [naam 3] gaan meewerken aan de hulpverlening en er door middel van het traject Parallel Solo Ouderschap stappen worden gezet in de onderlinge relatie. Gelet op de langdurige strijd zal dit tijd kosten en is een ondertoezichtstelling voor een lange periode noodzakelijk.
5.3.
De kinderrechter zal daarom [minderjarige] onder toezicht stellen voor de duur van een jaar.
5.4.
Ook is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265b, eerste lid, BW).
5.5.
[minderjarige] verblijft al langere tijd bij [naam 3] . [naam 3] heeft een relatie met de gezaghebbende vader van [minderjarige] , maar zij wonen niet bij elkaar waardoor [naam 3] de hoofdverzorger is van [minderjarige] . Om de huidige situatie te kunnen voortzetten, is een machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk. Naast dat [minderjarige] een sterke band heeft met [naam 3] , heeft de moeder de eerste jaren voor [minderjarige] gezorgd en is er sprake van een sterke band tussen [minderjarige] en de moeder. [minderjarige] heeft momenteel vaste omgangsmomenten met de moeder. De kinderrechter geeft de GI mee dat het wenselijk is dat de omgang tussen [minderjarige] en de moeder wordt uitgebreid en [minderjarige] in ieder geval één keer per week bij de moeder blijft slapen.
5.6.
Gelet op het feit dat het lopende verzoek betreffende het ouderlijk gezag, de hoofdverblijfplaats en de verdeling van de zorg- en opvoedtaken over [minderjarige] bij het Gerechtshof te Den Haag is aangehouden en het Gerechtshof over ongeveer een half jaar een verdere beslissing zal nemen op dit verzoek, zal de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij [naam 3] verlenen voor de duur van acht maanden. De resterende maand van het verzoek wordt afgewezen.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige] onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, met ingang van 8 oktober 2024 tot 8 oktober 2025;
6.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij [naam 3] , met ingang van 8 oktober 2024 tot 8 juni 2025;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 8 oktober 2024 door mr. M.A. van der Laan-Kuijt, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. L.N. van Geest als griffier, en op schrift gesteld op 17 oktober 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.