ECLI:NL:RBROT:2024:10563

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 september 2024
Publicatiedatum
24 oktober 2024
Zaaknummer
C/10/684186 / JE RK 24-1786
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in een pleeggezin

In deze beschikking van de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 24 september 2024, wordt de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2022, verlengd. De zaak betreft de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West, die het verzoek indient om de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling. De moeder van de minderjarige, die belast is met het ouderlijk gezag, heeft moeite met het bieden van een veilige en stabiele opvoedsituatie. Ondanks haar betrokkenheid bij de minderjarige, blijkt uit de procedure dat zij onvoldoende leerbaar is en dat er ernstige zorgen zijn over haar fysieke en emotionele beschikbaarheid. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder niet openstaat voor de noodzakelijke hulpverlening en diagnostiek, wat de terugplaatsing van de minderjarige in de weg staat. De minderjarige verblijft sinds januari 2023 in een pleeggezin en ontwikkelt zich goed. De kinderrechter oordeelt dat het in het belang van de minderjarige is om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen, zodat hij de stabiliteit en zorg kan blijven ontvangen die hij nodig heeft. De machtiging wordt verlengd tot 27 maart 2025, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team jeugd
Zaaknummer: C/10/684186 / JE RK 24-1786
Datum uitspraak: 24 september 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West, gevestigd te Dordrecht,
hierna te noemen: de GI,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2022 in [geboorteplaats],
hierna te noemen: [minderjarige].
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[naam 1],
hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. W. de Deugd te Dordrecht,
[naam 2] en [naam 3],
hierna te noemen: de pleegouders,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 12 augustus 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 24 september 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder met haar advocaat;
  • de pleegouders;
  • twee vertegenwoordigers van de GI, [naam 4] en [naam 5].
Aangezien de moeder de Nederlandse taal niet of onvoldoende machtig is, maar wel de Poolse taal, heeft de kinderrechter het verhoor doen plaatsvinden met bijstand van [naam 6], tolk in de Poolse taal. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de tolk is beëdigd overeenkomstig het bepaalde in artikel 12 van de Wet beëdigde tolken en vertalers.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige].
2.2.
[minderjarige] verblijft in een pleeggezin.
2.3.
Bij beschikking van 12 maart 2024 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 27 maart 2025. Tevens is bij deze beschikking de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 27 september 2024.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.De standpunten

4.1.
De GI handhaaft ter zitting het verzoek en licht dit als volgt toe. [minderjarige] en de moeder hebben momenteel twee keer in de week anderhalf uur begeleide omgang met elkaar, waarbij zij nu ook samen naar buiten gaan. Hoewel de moeder betrokken is en [minderjarige] blij is om de moeder te zien, beklijven de tips en adviezen niet bij de moeder. De moeder is onvoldoende leerbaar gebleken en er is geen verbetering zichtbaar in de persoonlijke problematiek van de moeder. De moeder heeft 24 uur per dag begeleiding nodig om de zorg voor [minderjarige] op zich te kunnen nemen. De GI heeft gekeken naar een moeder-kindopname met 24-uurs begeleiding. Gebleken is dat Yulius dit niet kan bieden bij een volledige opname. Yulius kan wel een dagopname verzorgen, maar de moeder beschikt over onvoldoende vaardigheden om daaraan deel te nemen. De benodigde 24-uurs begeleiding kan wel geboden worden bij een opname in Beilen, maar de moeder vindt Beilen te ver weg. De GI en De Hoop zien dat de moeder ambivalent is over individuele hulpverlening. De moeder staat enkel open voor hulpverlening voor praktische zaken. Het lukt de moeder niet om in te zien dat hulpverlening voor haar psychische toestand noodzakelijk is. De moeder heeft een sterke eigen visie en stelt dan bijvoorbeeld als eis dat zij geholpen zal worden door iemand die hetzelfde is als zij. De GI komt vanwege de persoonlijke problematiek van de moeder niet verder en [minderjarige] verblijft nu al lange tijd bij het pleeggezin. Het perspectief van [minderjarige] ligt bij de pleegouders. De moeder zal altijd de moeder blijven van [minderjarige] en het blijft belangrijk dat er door middel van diagnostiek en behandeling duidelijkheid komt over de persoonlijkheid van de moeder en haar mogelijkheden om opvoedvaardigheden aan te leren.
4.2.
Door en namens de moeder wordt ter zitting geen verweer gevoerd tegen het verzoek tot een verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van de GI. De moeder heeft wel moeite met het perspectiefbesluit. De moeder staat ervoor open dat [minderjarige] bij de pleegouders opgroeit, indien het niet anders kan. De moeder heeft echter het gevoel dat de GI tegen haar is en is van mening dat zij met het volgen van therapie ook zelf de nodige zorg kan bieden aan [minderjarige]. De moeder geeft ter zitting aan dat zij er klaar voor is om onderzocht te worden. Ze wil meewerken aan de nodige therapie en hulpverlening, ook indien dat in Beilen zal zijn. De moeder wil dan wel concreet weten wat er van haar verwacht wordt. De moeder ziet in dat zij begeleiding en adviezen nodig heeft, zodat zij [minderjarige] kan begrenzen. De moeder wil graag duidelijkheid.
4.3.
Door de pleegouders wordt ter zitting naar voren gebracht dat het goed gaat met [minderjarige] in het pleeggezin. De pleegouders vinden het moeilijk dat zij niet zeker weten of [minderjarige] bij hen mag opgroeien.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, Burgerlijk Wetboek).
5.2.
[minderjarige] verblijft sinds 9 januari 2023 – hij was toen vier maanden oud – in het huidige pleeggezin. [minderjarige] verbleef daarvoor met zijn moeder in het Babyhuis in Dordrecht. Al sinds de geboorte van [minderjarige] bestonden er ernstige zorgen over de veiligheid van [minderjarige] bij de moeder vanwege de beperkte fysieke en emotionele beschikbaarheid van moeder en het gebrek aan leerbaarheid. De GI heeft na de uithuisplaatsing vele malen met de moeder besproken welke zorgen er waren en wat er moest gebeuren om deze weg te nemen, met als doel een terugplaatsing van [minderjarige]. Er zijn verschillende vormen van hulpverlening voor de moeder ingezet. De omgang met [minderjarige] is begeleid door Coachpoint, waarbij steeds werd gezien dat de moeder sturing en begeleiding nodig heeft om voor [minderjarige] te kunnen zorgen en slechts zeer beperkt voortuitgang werd gezien bij de moeder. Centrum voor Poolse gezinnen is ingezet om de moeder ambulant te begeleiden. In november 2023 is door MutatioZorg een intelligentie onderzoek afgenomen bij de moeder dat zij in februari 2024 met de jeugdbeschermer heeft gedeeld. Hieruit komt naar voren dat er sprake is van een licht verstandelijke beperking en wordt het advies gegeven nader diagnostisch onderzoek te doen vanwege vermoedens van een borderline persoonlijkheidsstoornis. De hulpverlening heeft diverse keren met de moeder besproken dat een individueel behandeltraject binnen de GGZ nodig is, omdat er onduidelijkheid bestaat over de leerbaarheid van de moeder en er signalen zijn van trauma en psychiatrische problematiek. De moeder stond echter niet open voor verdere diagnostiek. De moeder is in maart 2024 vanuit de maatschappelijke opvang van het Leger des Heils verhuisd naar een beschermde woonvorm van De Hoop. Bij de intake bij De Hoop heeft de moeder opnieuw aangegeven dat zij alleen praktische hulp wenst, waardoor er geen therapie voor de moeder is opgestart.
5.3.
De GI heeft lange tijd getracht om de moeder aan te melden voor een gezinsopname bij Yulius of Beilen. Hier stond de moeder eerst niet voor open, zo bleek nog op de zitting van 12 maart 2024. Later heeft de moeder tegenover de GI aangegeven dat zij Beilen te ver weg vond, maar zich wel wilde aanmelden bij Yulius. De intake bij Yulius heeft in mei 2024 plaatsgevonden, waarbij is gebleken dat Yulius niet de mate van begeleiding kan bieden die de moeder bij een volledige opname nodig heeft en een dagopname is niet passend bevonden bij de huidige opvoedvaardigheden van de moeder. Gelet op al het voorgaande is het voor de GI nog altijd niet inzichtelijk welke problematiek er al dan niet speelt bij de moeder, en wat er nog moet gebeuren op het gebied van haar opvoedvaardigheden. Zolang dit onduidelijk blijft, is het niet mogelijk om toe te werken naar een thuisplaatsing, nog daargelaten dat de moeder nog steeds niet over een woning beschikt waar zij met [minderjarige] zou kunnen wonen.
5.4.
De kinderrechter is van oordeel dat de ambivalente houding van de moeder ertoe heeft geleid dat de hulpverlening de afgelopen twee jaar onvoldoende van de grond is gekomen. De kinderrechter is van oordeel dat de moeder voldoende kansen heeft gehad om inzicht te geven in haar problematiek en om te laten onderzoeken of zij [minderjarige] (op termijn) een voldoende veilige en stabiele opvoedsituatie kan bieden. De moeder heeft deze kansen echter niet of onvoldoende gepakt. Eerst op deze zitting heeft de moeder naar voren gebracht dat zij toch openstaat voor diagnostiek en een gezinsopname bij Beilen. Zoals ook door de diverse hulpverleners is opgemerkt, is de moeder erg betrokken bij [minderjarige] en lijkt de moeder van goede wil te zijn. Er lijkt echter sprake van onmacht bij de moeder voortkomend uit haar persoonlijke problematiek, die ervoor zorgt dat de moeder vast blijft zitten in patronen en verbetering uitblijft. De zorgen rondom de fysieke en emotionele beschikbaarheid van de moeder blijven hierdoor onverminderd aanwezig. Gelet hierop valt niet te verwachten dat [minderjarige] op korte termijn bij de moeder kan worden teruggeplaatst.
5.5.
De kinderrechter zal dan ook de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] voor de verzochte duur verlengen. [minderjarige] verblijft nu al bijna twee jaar in het pleeggezin. Hij is hier gehecht geraakt en ontwikkelt zich goed. Het is in zijn belang noodzakelijk dat zijn verblijf in het pleeggezin voortgezet wordt. De aanvaardbare termijn waarbinnen [minderjarige] in onzekerheid kan verkeren over zijn opgroeiperspectief, is verstreken. Het is belangrijk dat [minderjarige] duidelijkheid wordt geboden over de plaats waar hij mag opgroeien. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, onderschrijft de kinderrechter het standpunt van de GI dat het perspectief van [minderjarige] niet meer bij de moeder ligt, maar in het huidige pleeggezin. Dit neemt niet weg dat de moeder altijd de moeder van [minderjarige] zal blijven en dat het contact tussen [minderjarige] en de moeder belangrijk is. Het blijft daarom van belang dat de moeder zich openstelt voor diagnostiek, zodat de moeder beter ondersteund kan worden in haar rol als ouder op afstand voor [minderjarige].
5.6.
De kinderrechter zal de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling, te weten tot 27 maart 2025.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg tot 27 maart 2025;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 24 september 2024 door mr. S. Riege, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. L.N. van Geest als griffier, en op schrift gesteld op 16 oktober 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.