4.1.2.Beoordeling
Invoer heroïne
Op 31 december 2020 vertrok het zeeschip [naam schip01] vanuit de haven in Karachi (Pakistan) met aan boord vijf containers met big bags gevuld met zoutbrokken. Deze lading was bestemd voor het bedrijf [bedrijf01] te [plaats01] . Losbestemming van de vijf containers was de haven van Antwerpen.
Op 28 januari 2021 kwam het zeeschip aan in de haven van Rotterdam. In één van de vijf containers, met nummer [containernummer01] , werd aldaar ruim 1574 kilogram heroïne aangetroffen. De douane heeft de heroïne uit de container gehaald en in beslag genomen. Een kleine hoeveelheid van 10 gram heroïne is teruggeplaatst in de container, samen met audio- en plaatsbepalingsapparatuur.
De container werd weer in de oorspronkelijke staat teruggebracht en aan boord gebracht van de [naam schip01], waarna het zijn weg vervolgde naar de haven van Antwerpen. Daar werd het schip op 4 februari 2021 gelost.
Op 8 februari 2021 werd de container uit de haven van Antwerpen opgehaald door transportbedrijf [bedrijf02] en vervoerd naar een loods gelegen aan de [straatnaam01] te [plaats02] .
Betrokkenheid verdachten bij (verlengde) invoer container [containernummer01]
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank het volgende af met betrekking tot de betrokkenheid van de verdachten bij container [containernummer01] .
[bedrijf02] gevestigd te [plaats02] werd op 2 februari 2021 benaderd door het bedrijf Geoda om het transport van de vijf containers met zout, waaronder container [containernummer01] , op zich te nemen. [medeverdachte01] is directeur en enig aandeelhouder van dit transportbedrijf.
Op 8 februari 2021 reed [medeverdachte01] , samen met zijn broer [naam02] , met twee vrachtwagencombinaties naar de haven van Antwerpen. [naam02] haalde daar container [containernummer01] op en vervoerde deze naar Nederland. [medeverdachte01] haalde één van de andere containers op, die echter moest achterblijven bij de scan in Antwerpen.
Laat in de avond van 8 februari 2021 kwam [naam02] aan in [plaats02] en bracht hij de bewuste container naar een loods in gebruik bij [bedrijf02], gelegen aan de [straatnaam01] . Niet lang na aankomst van [naam02] bij de loods verschenen daar kort na middernacht [medeverdachte01] , [naam03] en de verdachte. Nadat de container in de loods was geplaatst, vertrokken alle vier de mannen. Vroeg in de morgen van 9 februari 2021 kwamen [medeverdachte01] , [naam03] en de verdachte terug bij de loods. Ook [medeverdachte02] voegde zich toen bij het gezelschap.
[naam03] en [medeverdachte01] verlieten op enig moment de loods. [naam03] bleef in de directe omgeving van de loods in zijn auto zitten. [medeverdachte02] en de verdachte bleven achter in de loods en startten met lossen van de lading big bags met zoutbrokken. Ongeveer een uur later stopten ze daarmee. Ze verlieten direct daarop de loods en werden opgepikt door [naam03] . Kort daarna, rond 08.15 uur, werden [naam03] , [medeverdachte02] en de verdachte aangehouden door de politie. Ook [medeverdachte01] is diezelfde ochtend aangehouden.
Bij het betreden van de loods troffen de opsporingsambtenaren de door het onderzoeksteam geplaatste technische hulpmiddelen aan op de grond.
Tussenconclusie
Uit bovenstaande stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte01] , [medeverdachte02] en de verdachte feitelijk betrokken zijn geweest bij de (verlengde) invoer van de container [containernummer01] met daarin een hoeveelheid heroïne. [medeverdachte01] verzorgde met zijn bedrijf het vervoer van de container, de opslag en faciliteerde het uit de container halen van de heroïne. [medeverdachte02] en de verdachte hebben de container deels gelost.
Wetenschap inhoud container
De volgende vraag die rijst is of de verdachte ook wetenschap heeft gehad van de heroïne in de container en daarmee opzet heeft gehad op de invoer van heroïne.
De verdachte betwist dat hij wist dat er verdovende middelen in de container zaten. Hij heeft naar eigen zeggen slechts als chauffeur voor [naam03] gefungeerd, omdat [naam03] niet zelf kon autorijden in verband met rugklachten. Het lossen van de container was een vriendendienst voor [naam03] , aldus de verdachte.
De rechtbank oordeelt dat wel degelijk bewezen kan worden dat de verdachte wetenschap had van de heroïne in de container. Hierbij stelt de rechtbank voorop dat, buiten de opsporingsautoriteiten, niemand op de hoogte was van het feit dat de heroïne uit de container was verwijderd voordat deze het haventerrein in Rotterdam verliet. De rechtbank acht het zeer onwaarschijnlijk dat importeurs van een partij verdovende middelen van 1574 kilogram heroïne, met een straatwaarde van 45 miljoen euro, het risico willen lopen dat die verdovende middelen in handen komen van of gezien worden door onwetende personen.
Verder betrekt de rechtbank bij haar beoordeling de omstandigheden rondom de aankomst van de container in de nacht van 8 op 9 februari 2021. Midden in de nacht stonden daar twee personen uit Friesland ( [naam03] en de verdachte) een container met zoutblokken op te wachten, zonder dat het dossier daarvoor een logische – onschuldige – verklaring biedt. Uit niets blijkt dat de verdachte en/of [naam03] rechthebbende waren op de inhoud van de container of professioneel betrokken waren bij de logistieke keten rond het vervoer van de container.
Dat verdachte geen onwetend persoon was, leidt de rechtbank verder af uit het feit dat de verdachte op cruciale momenten directe betrokkenheid had bij het transport. Dit blijkt uit het volgende.
- Op 3 februari 2021 bracht de verdachte samen met [medeverdachte02] een bezoek aan een loods van [medeverdachte01] te [plaats02] . Het doel van dit bezoek, zo blijkt uit een chat op een inbeslaggenomen PGP-telefoon, was het inspecteren van die loods en het maken van afspraken over het lossen van de container. Ook is toen door [medeverdachte02] in bijzijn van de verdachte een contant bedrag van € 15.000,-- overhandigd aan [medeverdachte01] voor het transport van de container. De wijze van betaling en de hoogte van dit bedrag passen niet bij een regulier legaal vervoer.
- Op 5 februari 2021 is de verdachte wederom in [plaats02] op bezoek geweest bij [medeverdachte01] , ditmaal samen met [naam03] . Volgens de verdachte zijn [naam03] en [medeverdachte01] toen bezig geweest met pincodes en de papieren van de container.
- Op 7 februari 2021 stuurde de verdachte een whatsapp bericht aan [medeverdachte01] inhoudende: ‘Er is bericht op de telefoon’.
- Op 7 februari 2021 stuurde [naam03] een bericht naar Sky ID [SKY-ID01] (identiteit onbekend) waarin [naam03] laat weten dat hij tegen ‘ [naam04] ’ (de verdachte) heeft gezegd dat er blokken in zitten.
In de avond van 8 februari 2021, toen de container [containernummer01] onderweg was naar [plaats02] , heeft de verdachte, gebruikmakend van de telefoon van [naam03] , meermalen telefonisch contact gehad met [medeverdachte01] over de vorderingen van het transport van de container. Ook vroeg de verdachte aan [medeverdachte01] om een foto te maken van het zegel van de container. Bovenstaande feiten en omstandigheden wijzen op een actieve rol van de verdachte bij het transport van de container. Met name de telefonische contacten tussen de verdachte en [medeverdachte01] (deels voorafgaand aan 8 februari 2021) en het bezoek aan [plaats02] op 3 februari 2021 verhouden zich niet met de verklaring van de verdachte, dat hij een onwetende derde was die slechts als chauffeur [naam03] fungeerde.
Dit beeld wordt nog versterkt door de omstandigheden rondom het lossen van de container in de ochtend van 9 februari 2021. Met dit lossen hielden de verdachte en [medeverdachte02] namelijk halverwege op, waarna zij direct de loods verlieten. Het feit dat later de door de douane geplaatste technische hulpmiddelen op de grond van de loods werden aangetroffen, houdt daar onmiskenbaar verband mee. Blijkbaar is die apparatuur gevonden tijdens het lossen en namen de verdachte en [medeverdachte02] de benen toen bij hen het besef indaalde, dat dit er op duidde dat de partij verdovende middelen was ontdekt door de douane.
Niet uit te sluiten valt dat de verdachte niet van alle details van de lading, bijvoorbeeld de precieze omvang van de partij heroïne, volledig op de hoogte is geweest of gebracht. Maar gelet op bovengenoemde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien en naar hun uiterlijke verschijningsvorm beoordeeld, kan worden vastgesteld dat de verdachte minst genomen voorwaardelijk opzet heeft gehad op de invoer van een partij verdovende middelen. Uiteindelijk is een monster van 10 gram heroïne teruggeplaatst en daadwerkelijk ingevoerd. Enkel de (verlengde) invoer van deze hoeveelheid zal worden bewezenverklaard. De hoeveelheid van 1574 kilogram speelt wel een rol in de strafmaat.