ECLI:NL:RBROT:2024:1055

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 februari 2024
Publicatiedatum
16 februari 2024
Zaaknummer
10/754505-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen invoer heroïne met gevangenisstraf

Op 15 februari 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het medeplegen van de invoer van heroïne. De verdachte, geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01], werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. K. Blonk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen opzettelijk een hoeveelheid heroïne heeft ingevoerd, waarbij in een container met zout een hoeveelheid van ruim 1574 kilogram heroïne werd aangetroffen. De verdachte had een actieve rol in het transport en de invoer van de heroïne, waaronder het inspecteren van de loods en het betalen van de transporteur. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, hoewel hij dacht dat het om cocaïne ging, bewust de kans heeft aanvaard dat de lading uit een ander soort verdovende middelen bestond. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de invoer van heroïne. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 42 maanden geëist, maar de rechtbank legde een straf op van 30 maanden, rekening houdend met de rol van de verdachte en de omstandigheden van de zaak. De voorlopige hechtenis van de verdachte is geschorst tot de einduitspraak, en de rechtbank heeft geen aanleiding gezien om deze opnieuw te schorsen. De uitspraak is gedaan op basis van de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/754505-21
Datum uitspraak: 15 februari 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] , [postcode01] te [plaats01] ,
raadsvrouw mr. K. Blonk, advocaat te Spijkenisse.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 22 januari 2024 en 15 februari 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. N. Coenen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden, met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat niet kan worden bewezen dat de verdachte opzet heeft gehad om heroïne in te voeren. De verdachte dacht namelijk dat het om cocaïne ging.
4.1.2.
Beoordeling
Invoer heroïne
Op 31 december 2020 vertrok het zeeschip [naam schip01] vanuit de haven in Karachi (Pakistan) met aan boord vijf containers met big bags gevuld met zoutbrokken. Deze lading was bestemd voor het bedrijf [bedrijf01] te [plaats02] . Losbestemming van de vijf containers was de haven van Antwerpen.
Op 28 januari 2021 kwam het zeeschip aan in de haven van Rotterdam. In één van de vijf containers, met nummer [containernummer01] , werd aldaar ruim 1574 kilogram heroïne aangetroffen. De douane heeft de heroïne uit de container gehaald en in beslag genomen. Een kleine hoeveelheid van 10 gram heroïne is teruggeplaatst in de container, samen met audio- en plaatsbepalingsapparatuur.
De container werd weer in de oorspronkelijke staat teruggebracht en aan boord gebracht van de [naam schip01], waarna het zijn weg vervolgde naar de haven van Antwerpen. Daar werd het schip op 4 februari 2021 gelost.
Op 8 februari 2021 werd de container uit de haven van Antwerpen opgehaald door transportbedrijf [bedrijf02] en vervoerd naar een loods gelegen aan de [straatnaam01] te [plaats03] .
Betrokkenheid verdachten bij (verlengde) invoer container [containernummer01]
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank het volgende af met betrekking tot de betrokkenheid van de verdachten bij container [containernummer01] .
[bedrijf02] gevestigd te [plaats03] werd op 2 februari 2021 benaderd door het bedrijf [bedrijf01] om het transport van de vijf containers met zout, waaronder container [containernummer01] , op zich te nemen. [medeverdachte01] is directeur en enig aandeelhouder van dit transportbedrijf.
Op 8 februari 2021 reed [medeverdachte01] , samen met zijn broer [naam01] , met twee vrachtwagencombinaties naar de haven van Antwerpen. [naam01] haalde daar container [containernummer01] op en vervoerde deze naar Nederland. [medeverdachte01] haalde één van de andere containers op, die echter moest achterblijven bij de scan in Antwerpen.
Laat in de avond van 8 februari 2021 kwam [naam01] aan in [plaats03] en bracht hij de bewuste container naar een loods in gebruik bij [bedrijf02], gelegen aan de [straatnaam01] . Niet lang na aankomst van [naam01] bij de loods verschenen daar kort na middernacht [medeverdachte01] , [naam02] en [medeverdachte02] . Nadat de container in de loods was geplaatst, vertrokken alle vier de mannen. Vroeg in de morgen van 9 februari 2021 kwamen [medeverdachte01] , [naam02] en [medeverdachte02] terug bij de loods. Ook de verdachte voegde zich toen bij het gezelschap.
[naam02] en [medeverdachte01] verlieten op enig moment de loods. [naam02] bleef in de directe omgeving van de loods in zijn auto zitten. De verdachte en [medeverdachte02] bleven achter in de loods en startten met lossen van de lading big bags met zoutbrokken. Ongeveer een uur later stopten ze daarmee. Ze verlieten direct daarop de loods en werden opgepikt door [naam02] . Kort daarna, rond 08.15 uur, werden [naam02] , de verdachte en [medeverdachte02] aangehouden door de politie. Ook [medeverdachte01] is diezelfde ochtend aangehouden.
Bij het betreden van de loods troffen de opsporingsambtenaren de door het onderzoeksteam geplaatste technische hulpmiddelen aan op de grond.
Tussenconclusie
Uit bovenstaande stelt de rechtbank vast dat de verdachte, [medeverdachte01] en [medeverdachte02] feitelijk betrokken zijn geweest bij de (verlengde) invoer van de container [containernummer01] met daarin een hoeveelheid heroïne. [medeverdachte01] verzorgde met zijn bedrijf het vervoer van de container, de opslag en faciliteerde het uit de container halen van de heroïne. De verdachte en [medeverdachte02] hebben de container deels gelost.
Wetenschap inhoud container
De volgende vraag die rijst is of de verdachte ook wetenschap heeft gehad van de heroïne in de container en daarmee opzet heeft gehad op de invoer van heroïne.
Uit de bewijsmiddelen valt af te leiden dat de verdachte, naast het feit dat hij op 9 februari 2021 de container heeft gelost, ook al eerder betrokkenheid had bij het transport. Zo heeft hij op 3 februari 2021, samen met [medeverdachte02] , een bezoek gebracht aan [plaats03] om een loods van [bedrijf02] te inspecteren. Bij die gelegenheid heeft hij tevens een bedrag van € 15.000,-- betaald aan [medeverdachte01] voor het transport en zijn er afspraken gemaakt over het lossen van de container. Via een PGP-telefoon stond de verdachte in contact met zijn opdrachtgever. Uit de inhoud van die berichten valt de betrokkenheid van de verdachte bij de (verlengde) invoer van de bewuste container af te leiden.
De verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij inderdaad betrokken was bij de (verlengde) invoer van de bewuste container en dat hij ook wist dat er verdovende middelen in de container zouden zitten, meer specifiek: blokken cocaïne. Dat de verdachte in de veronderstelling verkeerde dat het hier om cocaïne in plaats van heroïne ging, disculpeert hem echter niet. Door te handelen zoals hij heeft gedaan heeft de verdachte namelijk bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de illegale lading in de container bestond uit een ander soort verdovende middelen dan waar de verdachte van uitging. De rechtbank acht dan ook bewezen dat de verdachte - minst genomen - voorwaardelijk opzet heeft gehad op de invoer van heroïne. Uiteindelijk is een monster van 10 gram heroïne teruggeplaatst en daadwerkelijk ingevoerd. Enkel de (verlengde) invoer van deze hoeveelheid zal worden bewezenverklaard. De hoeveelheid van 1574 kilogram speelt wel een rol in de strafmaat.
4.1.3.
Conclusie
Het voorgaande voert de rechtbank tot de slotsom dat de verdachte samen met anderen opzettelijk een hoeveelheid heroïne heeft ingevoerd.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij in de periode van 27 januari 2021 tot en met 9 februari 2021 in Nederland en België
,tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, waaronder zoals bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de (verlengde) invoer van heroïne. In Rotterdam is in een container met zout een hoeveelheid van ruim 1574 kilo heroïne aangetroffen en inbeslaggenomen. Deze container is vervolgens verder vervoerd naar Antwerpen. Daarna is de container, met daarin een kleine hoeveelheid teruggeplaatste heroïne, door een chauffeur van het bedrijf van een medeverdachte naar Nederland vervoerd. De verdachte heeft een belangrijke rol gespeeld bij de invoer, welke onder meer bestond uit het vooraf inspecteren en fotograferen van de loods waar de container naartoe zou gaan, het betalen van de transporteur en het lossen van de container.
Hoewel het medeplegen van de invoer van alleen de teruggeplaatste heroïne (‘een hoeveelheid’) wettig en overtuigend bewezen kan worden, wordt bij de strafoplegging rekening gehouden met het feit dat de verdachte er, gelet op de aangetroffen hoeveelheid heroïne, vanuit moet zijn gegaan dat het om een veel grotere hoeveelheid drugs ging. Enigszins in het voordeel van de verdachte houdt de rechtbank ook rekening met het feit dat niet kan worden vastgesteld dat hij wist van de precieze omvang van de partij heroïne.
De handel in harddrugs leidt tot veel maatschappelijke problemen en gaat vaak gepaard met diverse vormen van zware en georganiseerde criminaliteit. Daarnaast is algemeen bekend dat de lichamelijke en psychische gezondheidsrisico’s voor gebruikers van heroïne groot zijn.
7.3.
Strafblad
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het strafblad van de verdachte van 15 november 2023, waaruit volgt dat hij eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op wat de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Hoewel kijkend naar soortgelijke zaken een hogere gevangenisstraf dan de door de officier van justitie geëiste tweeënveertig maanden in beginsel passend zou zijn, zal de rechtbank desondanks een lagere gevangenisstraf opleggen. Dit komt omdat zij, anders dan door de officier van justitie is gesteld, de rol van de verdachte niet groter of zwaarder acht dan die van de medeverdachten. Weliswaar vervulden de verdachten (deels) verschillende rollen, maar deze waren gelijkwaardig: ieder had zijn eigen aandeel in de gezamenlijke uitvoering van de invoer. Bovendien heeft de verdachte tijdens de zitting onderkend dat hij doorhad dat het verkeerd was wat hij deed, dat hij dit niet had moeten doen, dat hij verantwoordelijkheid daarvoor wil nemen en dat hij vastbesloten is dit niet opnieuw te doen. In de zaken van de medeverdachten heeft de rechtbank de eis van de officier van justitie van dertig maanden gevangenisstraf gevolgd. Daarbij heeft de rechtbank omstandigheden betrokken die ook in de zaak van de verdachte een rol spelen, namelijk dat er sprake is van fors tijdsverloop in de zaak en dat de officier van justitie met haar strafeis rekening heeft willen houden met eerder met de verdediging besproken procesafspraken, die buiten hun beider bedoeling uiteindelijk geen doorgang hebben kunnen vinden. Dit alles maakt dat de rechtbank geen aanleiding ziet om aan de verdachte een hogere straf op te leggen dan aan de medeverdachten.
Alles afwegend vindt de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden met aftrek van voorarrest passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.Voorlopige hechtenis

De verdediging heeft primair verzocht om de voorlopige hechtenis op te heffen, subsidiair om deze opnieuw te schorsen voor onbepaalde tijd. Meer subsidiair is verzocht om de voorlopige hechtenis te schorsen tot 1 april 2024, zodat de verdachte een werkproject kan afronden. De officier van justitie heeft zich niet verzet tegen opheffing van de voorlopige hechtenis bij einduitspraak.
De voorlopige hechtenis van de verdachte is met ingang van 20 mei 2021 geschorst tot de dag waarop de rechtbank de einduitspraak in deze zaak zal doen. Dat betekent dat de schorsing van de voorlopige hechtenis op dit moment van rechtswege eindigt. De rechtbank ziet in hetgeen de verdediging heeft aangevoerd geen aanleiding om te bepalen dat de voorlopige hechtenis zal worden opgeheven of dat de verdachte opnieuw zal worden geschorst. De eerder door de rechtbank aangenomen ernstige bezwaren en gronden zijn nog altijd aanwezig. Daarnaast is de eerder gemaakte afweging tussen de persoonlijke belangen van de verdachte en de belangen van strafvordering door de beslissingen in dit vonnis een andere geworden. Deze afweging valt nu in het nadeel van de verdachte uit.
De verzoeken worden afgewezen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.V. Scheffers, voorzitter,
en mrs. J.J. Klomp en E. IJspeerd, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.C. Suiker, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 15 februari 2024.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij in of omstreeks de periode van 27 januari 2021 tot en met 9 februari 2021 te Roosendaal en/of Rotterdam en/of [plaats03] , althans in Nederland en/of België
,tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, waaronder zoals bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 1574,41 kilogram heroïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
(art. 2 ahf/A Opiumwet)
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 27 januari 2021 tot en met 9 februari 2021 te Antwerpen en/of Roosendaal en/of Rotterdam en/of [plaats03] , althans in België en/of Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van ongeveer 1574,41 kilogram heroïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
-een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen en/of daarbij behulpzaam te zijn, en/of
-zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen, en/of
-voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven bedoelde feit
hebbende/is verdachte en/of (een of meer van) zijn, verdachtes, mededader(s),
-met één of meer mededader(s) ontmoetingen gehad en/of telefonisch en/of via WhatsApp contact onderhouden en/of informatie uitgewisseld en/of afspraken gemaakt over het invoeren en/of afleveren en/of uithalen en/of verstrekken en/of vervoeren van de heroïne, en/of
- telefonisch contact onderhouden met [bedrijf03] over het vrijgeven en/of het vervoer van de container, en/of
- telefonisch contact onderhouden met TIP Trailer aan de [adres02] voor de opslag en/of het vervoer van de container, en/of
- de container opgehaald en/of laten ophalen bij TIP Trailer aan de [adres03], en/of
- de container naar het terrein van een loods aan de [adres04] gebracht en/of laten brengen, en/of
- een vrachtwagen ter beschikking gesteld voor het ophalen en/of brengen van de container, en/of
- de loods aan de [adres05] ter beschikking gesteld voor de opslag en/of het lossen van die container, en/of
- de container naar een loods aan de [adres05] gebracht en/of laten brengen, en/of
- opdracht gegeven en/of gekregen om de container in de loods te zetten en het alarm van die loods aan te zetten, en/of
- de container voorafgaand aan het lossen gecontroleerd en/of laten controleren, en/of
- de container geopend en/of laten openen en de inhoud hebben gelost en/of laten lossen, en/of
- ( een) kamer(s) in het Fletcher hotel te [plaats03] geboekt en/of laten boeken, en/of
- de avond en/of nacht voorafgaand aan het lossen in het Fletcher hotel te [plaats03] overnacht, en/of
- ( tijdens het lossen) langzaam rondom de loods gereden in een auto, te weten een BMW type X5 met kenteken [kenteken01] ;
(art. 10a lid 1 ah£/sub 1 jo. sub 2 jo. sub 3 Opiumwet jo. art. 47 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
art 10a lid 1 ahf/sub 1 alinea Opiumwet
art 10 lid 4 Opiumwet
art 10 lid 5 Opiumwet