In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 9 oktober 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van een schuldregeling, ingediend door verzoekster, die te maken heeft met een aantal schuldeisers. Verzoekster heeft op 21 mei 2024 een verzoek ingediend op basis van artikel 287a van de Faillissementswet, waarin zij een schuldregeling heeft aangeboden aan haar negentien schuldeisers. De aangeboden regeling voorziet in een betaling van 4,70% aan de preferente schuldeisers en 2,35% aan de concurrente schuldeisers. De rechtbank heeft vastgesteld dat achttien van de negentien schuldeisers akkoord zijn gegaan met de regeling, maar één schuldeiser heeft geweigerd in te stemmen.
Tijdens de zitting op 2 oktober 2024 is de weigerende schuldeiser niet verschenen, ondanks een behoorlijke oproeping. De rechtbank heeft vervolgens de belangen van de weigerende schuldeiser afgewogen tegen die van verzoekster en de overige schuldeisers. De rechtbank concludeert dat de aangeboden regeling het uiterste is wat verzoekster kan bieden, gezien haar financiële situatie en het feit dat zij momenteel een PW-uitkering ontvangt. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de aangeboden regeling is getoetst door de Kredietbank Rotterdam en goed gedocumenteerd is.
Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om het verzoek van verzoekster toe te wijzen en de weigerende schuldeiser te bevelen in te stemmen met de schuldregeling. De rechtbank heeft de kosten van de procedure aan de weigerende schuldeiser opgelegd, maar deze zijn begroot op nihil, aangezien verzoekster niet door een advocaat is bijgestaan. De rechtbank heeft ook het subsidiaire verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat de gedwongen schuldregeling in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers.