ECLI:NL:RBROT:2024:10495

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 oktober 2024
Publicatiedatum
23 oktober 2024
Zaaknummer
FT RK 24/859
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een verzoek tot gedwongen schuldregeling in het kader van de Faillissementswet

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 9 oktober 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot gedwongen schuldregeling van een verzoeker die in financiële problemen verkeert. De verzoeker had op 28 juni 2024 een verzoek ingediend om een schuldregeling aan te bieden aan zijn schuldeisers, waaronder ABN AMRO en Kolpa VVS Beheer B.V. Het aangeboden akkoord hield in dat de verzoeker 3,08% aan de preferente schuldeisers en 1,54% aan de concurrente schuldeisers zou betalen, tegen finale kwijting. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verzoeker onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij het maximale heeft aangeboden aan zijn schuldeisers. De rechtbank overwoog dat de vorderingen van Kolpa en ABN AMRO een aanzienlijk deel van de totale schuldenlast uitmaken en dat het voorstel van de verzoeker niet het uiterste is waartoe hij in staat moet worden geacht. De rechtbank concludeerde dat de belangen van de weigerende schuldeisers zwaarder wegen dan die van de verzoeker en heeft het verzoek om hen te bevelen in te stemmen met de schuldregeling afgewezen. De rechtbank zal in een afzonderlijke beslissing op het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling beslissen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 9 oktober 2024
afwijzen gedwongen schuldregeling
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats] ,
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 28 juni 2024, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a lid 1 Faillissementswet ingediend om een tweetal schuldeisers, te weten:
  • Kolpa VVS Beheer B.V., hierna te noemen: Kolpa;
  • ABN AMRO Hypotheken Groep B.V., hierna te noemen: ABN AMRO;
die weigeren mee te werken aan een door verzoeker aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
ABN AMRO heeft voorafgaand aan de zitting op 26 september 2024 een verweerschrift ingediend.
Ter zitting van 2 oktober 2024 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • de heer [persoon A] , werkzaam bij de Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlener);
  • mevrouw C.M. Doornweerd, werkzaam bij RA Bewindvoering Nederland B.V. (hierna: beschermingsbewindvoerder);
  • mevrouw mr. E.E.W. Danen, werkzaam bij Domini Advocaten, namens ABN AMRO.
De overige weigerende schuldeiser (Kolpa) is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoeker heeft volgens het ingediende verzoekschrift tien schuldeisers, waarvan twee preferente en acht concurrente schuldeisers. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 59.960,27 van verzoeker te vorderen. Verzoeker heeft bij brief van 28 november 2023 een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, inhoudende een betaling van 3,08% aan de preferente schuldeisers en 1,54% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoeker is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van zijn PW-uitkering. Verzoeker ontvangt deze uitkering feitelijk sinds 2014. De uitkering is meerdere malen opgeschort geweest vanwege periodes dat verzoeker in detentie zat. Op dit moment is verzoeker door de gemeente Rotterdam niet ontheven van zijn sollicitatieverplichting. In de periode voordat verzoeker een PW-uitkering ontving werkte hij als loodgieter. Volgens de aangeboden schuldregeling wordt het aangeboden percentage – door middel van een door schuldhulpverlening ter beschikking gesteld saneringskrediet – in één keer aan de schuldeisers uitgekeerd. Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat hij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan zijn schuldeisers aan te bieden. Verzoeker heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en zijn vaste lasten worden inmiddels door zijn beschermingsbewindvoerder voldaan.
Acht schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. Kolpa en ABN AMRO stemmen hier niet mee in. Zij hebben een vordering van € 47.244,07 op verzoeker.

3.Het verweer

ABN AMRO
In haar verweerschrift en ter zitting heeft ABN AMRO zich – kort samengevat – op de volgende standpunten gesteld. De vordering van ABN AMRO betreft een hypothecaire lening uit 2003. Sinds 2014 zijn achterstanden ontstaan in de betaling van de hypotheektermijnen als gevolg van terugval in inkomsten van verzoeker. Op 16 december 2015 heeft ABN AMRO de woning verkocht via een veiling. De vordering betreft een restschuld die is ontstaan na verkoop van de woning. ABN AMRO kan verlangen dat haar volledige vordering wordt voldaan. Ook is het voorstel van verzoeker niet goed en betrouwbaar gedocumenteerd. Er wordt door verzoeker niet voldaan aan de inspanningsverplichting om een zo hoog mogelijk inkomen te genereren en daarmee de afloscapaciteit te vergroten. Verzoeker ontvangt een PW-uitkering, maar is niet ontheven van zijn sollicitatieverplichting. In de ogen van ABN AMRO is het voorstel dan ook niet het maximaal haalbare.
Kolpa
Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft Kolpa geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunten schriftelijk dan wel ter zitting toe te lichten.

4.De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van Kolpa en ABN AMRO bij hun weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of Kolpa en ABN AMRO in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling hebben kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij hebben bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoeker of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt.
Vooropgesteld wordt dat de vorderingen van Kolpa en ABN AMRO een aanzienlijk aandeel vormen in de totale schuldenlast (te weten 78,8% daarvan). Gelet daarop zal niet snel kunnen worden geoordeeld dat Kolpa en ABN AMRO in redelijkheid niet konden weigeren om met de schuldregeling in te stemmen.
De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoeker in staat moet worden geacht. Het aanbod betreft een saneringskrediet gebaseerd op de huidige inkomsten uit hoofde van de PW-uitkering van verzoeker. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is onvoldoende duidelijk geworden dat verzoeker niet in staat zou zijn om (minimaal) 36 uur per week te werken of hierna te solliciteren. Ook heeft verzoeker geen medische stukken overgelegd, waaruit blijkt dat hij arbeidsongeschikt is. De rechtbank kan dus niet zonder meer vaststellen dat de huidige afloscapaciteit van verzoeker blijvend is. Hierdoor kan de rechtbank ook niet zonder meer vaststellen dat voldoende gewaarborgd is dat verzoeker het maximale ten behoeve van zijn schuldeisers zal afdragen.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de belangen van Kolpa en ABN AMRO als weigerende schuldeisers zwaarder wegen dan die van verzoeker of de overige schuldeisers. Het verzoek om Kolpa en ABN AMRO te bevelen in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling wordt daarom afgewezen.
De rechtbank zal bij afzonderlijke beslissing op het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling beslissen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek om een gedwongen schuldregeling te bevelen.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J. Tideman, rechter, en in aanwezigheid van
S.R.L.T. Peek, griffier, in het openbaar uitgesproken op 9 oktober 2024.