ECLI:NL:RBROT:2024:10493

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 september 2024
Publicatiedatum
23 oktober 2024
Zaaknummer
11282017 VV EXPL 24-420
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over bevoegdheden en onderhoudsverplichtingen binnen een Vereniging van Eigenaren

In deze zaak, die zich afspeelt in Rotterdam, betreft het een kort geding tussen twee leden van een Vereniging van Eigenaren (VvE) die al geruime tijd in conflict zijn over de besluitvorming en noodzakelijke onderhoudswerkzaamheden aan hun pand. De eiser, eigenaar van een appartement op de eerste verdieping, heeft een geschil met de gedaagde, die tevens bestuurder van de VvE is en eigenaar van een appartement op de begane grond. De gedaagde heeft in het verleden verzocht om vervangende machtigingen voor het uitvoeren van onderhoudswerkzaamheden, maar de eiser heeft toegang tot zijn appartement geweigerd. De kantonrechter heeft in een eerdere beschikking geoordeeld dat de gedaagde zonder redelijke grond toegang tot het appartement van de eiser heeft geweigerd, wat heeft geleid tot een vervangende machtiging voor de VvE om het noodzakelijke onderhoud uit te voeren.

In het kort geding vordert de eiser onder andere een verbod voor de gedaagde om het slot van zijn appartement te vervangen en een dwangsom voor elke overtreding van deze verplichting. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de gedaagde de verleende bevoegdheden van de VvE misbruikt heeft door zonder overleg het slot van een kamer in het appartement van de eiser te vervangen. De rechter heeft de vordering van de eiser om het vervangen van de sloten te verbieden toegewezen, maar andere vorderingen, zoals het verbod op het betreden van het appartement zonder toestemming, zijn afgewezen. De rechter heeft de proceskosten gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat inhoudt dat het onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook als een van de partijen in hoger beroep gaat.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11282017 VV EXPL 24-420
datum uitspraak: 27 september 2024
Vonnis in kort geding van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser],
woonplaats: Capelle aan den IJssel,
eiser,
gemachtigde: mr. D.A. Evertsz,
tegen
1. de vereniging
VERENIGING VAN EIGENAARS [naam VvE] TE ROTTERDAM,
vestigingsplaats: Rotterdam,
2.
[gedaagde sub 2],
woonplaats: Rotterdam,
gedaagden,
die zelf procederen:
  • gedaagde sub 1vertegenwoordigd door haar bestuurder: gedaagde sub 2,
  • gedaagde sub 2 in haar hoedanigheid van bestuurder van gedaagde sub 1 en voor zich.
Eiser wordt hierna ‘ [eiser] ’ genoemd. Gedaagden worden hierna samen als zodanig aangeduid en afzonderlijk als ‘de VvE’ en ‘ [gedaagde sub 2] ’.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 5 september 2024, met producties 1 tot en met 27;
  • producties 28 tot en met 88 van [eiser] ;
  • de conclusie van antwoord van gedaagden met producties 1 tot en met 19;
  • de pleitnota tevens houdende eiswijziging van [eiser] ;
  • de pleitnota van gedaagden.
1.2.
Op 18 september 2024 is de zaak tijdens een zitting besproken. Daarbij waren aanwezig: [eiser] , mr. Evertsz en [gedaagde sub 2] .
1.3.
Gedaagden hebben in de conclusie van antwoord primair verzocht de zitting te verplaatsen en subsidiair gelegenheid gevraagd voor re- en dupliek. Voor beide verzoeken is geen plaats. Daartoe is het volgende redengevend. Gedaagden zijn ter zitting verschenen. Partijen hebben over en weer in voldoende mate op de stellingen en producties van de ander kunnen reageren en de relevante producties waren ook niet nieuw voor gedaagden. Voor het subsidiaire verzoek is in een kortgedingprocedure slechts bij hoge uitzondering plaats; in dit geval bestaat voor toewijzing op grond van de overweging hiervoor geen aanleiding.
1.4.
[eiser] heeft bij e-mail van 17 september 2024 aan de kantonrechter, in kopie aan [gedaagde sub 2] , productie 88 ingediend. Tegen de indiening van die productie hebben gedaagden bezwaar gemaakt. Dat bezwaar wordt niet gehonoreerd. Hoewel rijkelijk laat heeft [eiser] de productie nog net binnen de daarvoor gestelde termijn van 24 uur voor de mondelinge behandeling ingediend. Omdat gedaagden hebben aangegeven dat zij de inhoud van de qua omvang overzichtelijke productie ook kennen, valt niet in te zien dat zij in hun procesbelang worden geschaad bij toelating van deze productie.
1.5.
[eiser] heeft in de pleitnota zijn eis gewijzigd. De eerste wijziging behelst een vermindering van het gevorderde onder 2 in de zin dat in het slot weggestreept moet worden de zinssnede ‘
of zich binnen één meter van de voordeur van de woning te begeven’. De tweede wijziging van het gevorderde onder 5 behelst strikt genomen een uitbreiding van de eis, in die zin dat [eiser] voor ‘bestaande uit’ wenst toe te voegen de zinssnede: ‘
en/of al het redelijke te doen teneinde dat doel te bereiken’. Omdat een vermindering van eis altijd is toegestaan en de voorgestane uitbreiding van de eis zo in lijn is met wat [eiser] reeds in het petitum had gevraagd, zal de kantonrechter beslissen op de eis met in achtneming van de hiervoor weergegeven wijzigingen. Bovendien hebben gedaagden geen bezwaar gemaakt tegen de eiswijzigingen.
1.6.
Op de zitting lieten gedaagden weten dat zij naast hun pleitnota ook de producties 20 tot en met 27 wensten over te leggen. [eiser] heeft daartegen bezwaar gemaakt vanwege het late tijdstip van indienen. De kantonrechter volgt [eiser] in zijn bezwaar. Het geldende procesreglement schrijft voor dat producties uiterlijk binnen 24 uur (één werkdag) vóór de mondelinge behandeling moeten worden ingediend. Met het pas ter zitting overleggen van deze producties hebben gedaagden aan dat vereiste niet voldaan. Omdat, gelet op de geschetste aard van de producties, [eiser] bij toelating geacht kan worden in zijn procesbelang te worden geschaad, worden de producties 20 tot en met 27 van gedaagden buiten beschouwing gelaten. Hetzelfde geldt voor de door gedaagden na de zitting per e-mail aan de kantonrechter toegestuurde producties, waaronder een usb stick. Deze producties heeft de kantonrechter geweigerd (en hiervan dus ook geen kennis genomen).

2.De feiten

2.1.
[gedaagde sub 2] is sinds 2017 eigenaar van het appartement op de begane grond aan de [adres 1] te [postcode] te Rotterdam (hierna: 6a). [eiser] is sinds eind 2020 eigenaar van het appartement op de eerste verdieping aan de [adres 2] te [postcode] Rotterdam (hierna: 6b) (samen: het pand).
2.2.
Het pand is bij notariële akte in 1977 gesplitst in twee appartementsrechten, te weten 6a en 6b (hierna: de akte). Daarbij is de VvE opgericht en is het 'Modelreglement van splitsing van eigendom februari 1973’ (hierna: Reglement) van toepassing verklaard.
2.3.
In artikel 4 van de akte staat, voor zover van belang: het maximum aantal stemmen in de vergadering bedraagt twee.
2.4.
Artikel 32 lid 4 Reglement luidt: Indien een door eigenaars verlangde vergadering niet door de administrateur wordt bijeengeroepen op een zodanige termijn, dat de verlangde vergadering binnen 1 maand na binnenkomen van het verzoek wordt gehouden, zijn de verzoekers bevoegd zelf een vergadering bijeen te roepen met inachtneming van dit reglement.
Artikel 36 lid 4 Reglement luidt, voor zover van belang: In een vergadering, waarin minder dan de helft van het in artikel 33 lid 3 bedoelde maximum aantal stemmen kan worden uitgebracht, kan geen geldig besluit worden genomen.
Artikel 33 lid 3 Reglement luidt: Het maximum aantal stemmen in de vergadering en de verdeling van de stemmen worden in de akte bepaald.
In de akte is dat maximum bepaald op twee.
2.5.
De VvE kent thans twee leden, [gedaagde sub 2] en [eiser] . [gedaagde sub 2] is tevens bestuurder van de VvE.
2.6.
[eiser] heeft 6b verhuurd aan meerdere zelfstandige bewoners. [eiser] beschikt daartoe over een vergunning kamerbewoning.
2.7.
Tussen partijen bestaat al langere tijd geschil over de besluitvorming in de VvE en het op last van de gemeente Rotterdam noodzakelijk te verrichten onderhoud aan het pand. In dat kader zijn tussen partijen en derden meerdere procedures gevoerd, waaronder het hoger beroep van gedaagden tegen de verstekbeschikking van de kantonrechter van deze rechtbank van 6 mei 2022. De beschikking van 6 mei 2022 is gewezen tussen gedaagden en twee huurders van 6b, het hoger beroep richt zich tegen gemelde huurders en [eiser] . In hoger beroep is op 21 november 2023 beschikking gewezen. In de procedure stond centraal dat [gedaagde sub 2] namens de VvE onderhoudswerkzaamheden aan gemeenschappelijke gedeelten van het pand wilde laten uitvoeren, waarvoor toegang nodig was tot 6b. [eiser] weigerde die toegang. Gedaagden hebben toen verzocht om een vervangende machtiging te verlenen. Het hof heeft vervolgens geoordeeld dat [eiser] zonder redelijke grond toegang tot zijn appartement weigert voor de uitvoering van bepaalde werkzaamheden. Het hof heeft daarom een vervangende machtiging tot toegang aan de VvE verleend. maar onder diverse voorwaarden.
2.8.
In de uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking van 21 november 2023 is, voor zover van belang, het volgende beslist:

[ Afbeelding beschikking met hierin adresgegevens van partijen ]

In 6.21 van de beschikking staat:

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, na wijziging van eis, om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
gedaagden te verbieden het slot van de voordeur van of de sloten van de kamers in 6b te (laten) vervangen;
[gedaagde sub 2] te verbieden zonder toestemming van [eiser] en degenen die zich daar bevinden 6b te betreden;
[gedaagde sub 2] te verbieden om namens de VvE nieuwe procedures, zowel bestuursrechtelijk als civielrechtelijk, te starten, tenzij [eiser] daarmee instemt, voor de duur van vijftien maanden na het wijzen van het vonnis;
de beschikking van [20, de kantonrechter gaat uit van een verschrijving en leest:] 21 november 2023 van het hof Den Haag op te schorten totdat [gedaagde sub 2] geen bestuurder meer is en geen enkele functie binnen de VvE bekleedt;
gedaagden te veroordelen om binnen tien werkdagen na betekening van het te dezen te wijzen vonnis uitvoering te geven aan de besluiten 2, 3 en 8 van de notulen van de VvE-vergadering van 10 juli 2024, en/of al het redelijke te doen teneinde dat doel te bereiken, bestaande uit:
a. alle correspondentie tussen de VvE en haar leden per e-mail te voeren;
b. de administratie van de VvE te digitaliseren en toegankelijk te maken voor de leden via een online portaal, zoals TwinQ of een ander vergelijkbaar platform, uiterlijk per 1 oktober 2024;
c. opdracht te geven aan een notaris kantoorhoudende te Rotterdam om de splitsingsakte te wijzigen, volgens punt 8 vermeld in de notulen van 10 juli 2024 van de VvE;
6. te bepalen dat [gedaagde sub 2] een dwangsom van € 500,00 verbeurt voor elke overtreding van de bovengenoemde verplichtingen, voor elke dag, inclusief gedeelten van een dag, dat zij hiermee in gebreke blijft, met een maximum van € 50.000,00;
7. te bepalen dat, indien [gedaagde sub 2] binnen 30 werkdagen na betekening van het vonnis namens de VvE geen uitvoering heeft gegeven aan hetgeen onder 5 sub c is gevorderd, dit vonnis op grond van artikel 3:300 lid 2 BW in de plaats treedt van de benodigde wilsverklaring van [gedaagde sub 2] en de VvE om de oprichtingsakte van de VvE te wijzigen;
8. althans een zodanige voorziening te treffen als de kantonrechter in goede justitie noodzakelijk acht;
9. gedaagden hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
Gedaagden zijn het niet eens met de eis. Zij concluderen tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.

4.De beoordeling

4.1.
Een eis in kort geding kan worden toegewezen als de partij die de voorziening vraagt hierbij zoveel spoed heeft dat die partij de uitkomst van een gewone procedure niet hoeft af te wachten. Bij die beoordeling is van belang hoe aannemelijk het is dat de eis in een gewone procedure wordt toegewezen. Verder moet het belang dat [eiser] heeft bij toewijzing van de eis worden meegewogen en de gevolgen hiervan voor gedaagden als deze uitspraak later wordt teruggedraaid.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat op meerdere punten onderhoud aan het pand moet worden verricht en dat op last van de gemeente Rotterdam onderhoudswerkzaamheden moe(s)ten plaatsvinden. Partijen zijn het er ook over eens dat het meest spoedeisende onderhoud inmiddels is verricht, behoudens de onderhoudswerkzaamheden aan/voor de (vervanging van de) ketel in 6a en de daarmee kennelijk samenhangende werkzaamheden aan de gemeenschappelijke schoorsteen van het pand. Dat die laatste werkzaamheden ook dringend noodzakelijk zijn, blijkt wel uit de niet weersproken omstandigheid dat [gedaagde sub 2] , die in 6a woont, al langere tijd zonder verwarming en warm water zit. In het kader van de staat van het pand is er tussen [eiser] en [gedaagde sub 2] , in hun hoedanigheden van eigenaren en VvE-(bestuurs-)leden, veelvuldig contact geweest. Die contacten verliepen vaak moeizaam en hebben niet geleid tot de benodigde constructieve actie. Dit werd anders nadat [gedaagde sub 2] als bestuurder van de VvE in de beschikking van het hof van 21 november 2023 voor de duur van achttien maanden na de datum van de uitspraak een aantal vervangende machtigingen heeft gekregen met daarbij passende bevoegdheden om in het pand het tot dan toe uitgebleven noodzakelijke onderhoud te doen uitvoeren. De beschikking van het hof dient in de beoordeling in dit kort geding als uitgangspunt. [gedaagde sub 2] meent dat zij de daarin aan de VvE verleende bevoegdheden rechtens gegrond heeft gebruikt, [eiser] is van mening dat [gedaagde sub 2] /de VvE die bevoegdheden heeft misbruikt.
4.3.
De kantonrechter stelt voorop dat er in de processtukken en op de zitting kwesties aan de orde zijn gekomen 1) waaraan geen (zelfstandige) vorderingen zijn verbonden en/of 2) ten aanzien waarvan een oordeel van de kantonrechter niet vereist is in het kader van de beoordeling van de wel ingestelde vorderingen. Deze kwesties betreffen:
  • de wijziging van de splitsingsakte, waarover tussen partijen een schaduwdebat wordt gevoerd;
  • het door [eiser] al dan niet voldaan zijn aan de voorwaarden waaronder de huurvergunning voor 6b is verleend;
  • het belang van [eiser] bij het behalen van zo hoog mogelijke huurinkomsten in verhouding tot de uitgaven aan het (bewerkstelligen van) onderhoud van het pand en het aangenomen tegenovergestelde belang van de VvE op dit punt;
  • de uitvoering van de bestuurstaak van [gedaagde sub 2] , meer in het bijzonder gelet op de gefaseerde wijze van uitvoering van het onderhoud en de daarmee gemoeide (nodeloze) kosten;
  • het al dan niet ontbreken van een periodieke onderbouwde rekening en verantwoording van het bestuur aan [eiser] ;
  • de onduidelijkheid over de realiteit van de onderhoudskosten en boetes verbonden aan de onderhoudswerkzaamheden;
  • de mededeling ter zitting van [gedaagde sub 2] dat zij niet van plan is 6a te verkopen, maar dat zij wel bereid is 6b over te nemen als [eiser] ‘
Partijen, die voorlopig tot elkaar veroordeeld zijn als de twee enige leden van deze VvE, wordt in overweging gegeven omtrent (sommige van) deze kwesties onder begeleiding van een derde afspraken te maken. De kantonrechter gaat in dit kort geding op deze kwesties niet nader inhoudelijk in.
4.4.
Nu komt de kantonrechter toe aan de inhoudelijke bespreking van de eerste vordering. Partijen zijn het erover eens dat [gedaagde sub 2] op of omstreeks 25 juni 2024 6b heeft betreden in het kader van een inspectie voor de te verrichten onderhoudswerkzaamheden. In dat verband behoeft het beroep op het zwijgrecht van [gedaagde sub 2] dus geen bespreking. Omdat één van de kamers van de huurders van 6b niet open was, is zij ertoe overgegaan het slot van die kamer zonder overleg te laten vervangen om de kamer te kunnen betreden. Ook in de situatie dat de VvE/ [gedaagde sub 2] heeft aangekondigd en toestemming heeft gevraagd (en vermoedelijk gekregen) om de desbetreffende kamer te betreden, had het voor de hand gelegen dat [gedaagde sub 2] , toen de deur op slot bleek, de bewoner van de kamer had proberen te bereiken om de deur alsnog te openen of in ieder geval te overleggen over een oplossing. Dat heeft zij niet gedaan en dat dat niet mogelijk was is niet aannemelijk geworden. Met het onmiddellijk laten verwijderen en vervangen van het slot en binnentreden van de kamer heeft zij de betekenis van privacy volstrekt miskend. Er is ook geen enkele aanwijzing dat de huurders zich verzetten tegen of om voortdurende wijziging vragen van door de VvE/ [gedaagde sub 2] vooraf aangekondigde redelijke verzoeken. Het lijkt er veeleer op dat de VvE/ [gedaagde sub 2] veel te ruime bevoegdheden heeft aangenomen; [gedaagde sub 2] heeft niet alleen gehandeld alsof 6b haar eigendom was en de huurders haar huurders, maar ook zonder zich rekenschap te geven van de inbreuk op hun privacy. Dat is in het kader van een inspectie disproportioneel en ontoelaatbaar; in zoverre heeft zij haar rechten uit hoofde van de beschikking van het hof misbruikt. Onder deze omstandigheden en omdat dit incident zich redelijk recent heeft voorgedaan, wordt het spoedeisend belang van [eiser] bij deze vordering aangenomen en wordt de vordering onder 1, die ertoe strekt herhaling te voorkomen, toegewezen. De gevorderde dwangsom wordt beperkt en gemaximeerd toegewezen.
4.5.
Het gevorderde onder 2 - dat strekt tot het geven van een algemeen verbod om 6b zonder toestemming te betreden - wordt afgewezen. Toewijzing zou op dit moment te ver strekken, in het licht van de beschikking van het hof op grond waarvan de verleende machtiging overigens een beperkte en overzichtelijke resterende geldigheidsduur kent tot de zomer van 2025.
4.6.
De vordering onder 3 wordt ook afgewezen, omdat deze een inbreuk vormt op het recht van [gedaagde sub 2] , als bestuurder van de VvE, op toegang tot de rechter dat wordt gewaarborgd door artikel 6 EVRM. [eiser] stelt in dat kader niet veel meer dan dat hij het vervelend vindt dat hij in procedures wordt betrokken en dat hij het zonde van het geld vindt omdat hij aan procedures die uit naam van de VvE worden gevoerd over de band genomen meebetaalt. De kantonrechter begrijpt de bezwaren van [eiser] , maar tegelijkertijd geldt dat een VvE zo werkt dat het bestuur actie kan ondernemen tegen een van de leden, welk lid daaraan dan via de gemeenschappelijke kas meebetaalt. Dat de acties geheel zonder grond en evident niet in het belang van de VvE zijn, is wel gesteld, maar niet aannemelijk geworden. Hetgeen [eiser] aanvoert als grondslag voor het gevorderde onder 3 is mitsdien te weinig om over te gaan tot het opleggen van een ultimum remedium als het aan [gedaagde sub 2] ontzeggen van de toegang tot de bestuurs- en civiele rechter, ook al is dat voor een afgebakende periode.
4.7.
Met de vordering onder 4 beoogt [eiser] te bereiken dat de beschikking van het hof van 21 november 2023 wordt geschorst. In het licht van het geldende toetsingskader voor een executiegeschil, heeft [eiser] daartoe onvoldoende gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt. De vordering onder 4 wordt reeds daarom afgewezen.
Ten overvloede en in het kader van een afweging van belangen overweegt de kantonrechter dat het doel dat [eiser] met de vordering wenst te bereiken - zes maanden rust - in de huidige situatie niet voldoende zwaarwegend is. Gebleken is dat [eiser] geen rechtens relevant bezwaar heeft tegen, althans zich neerlegt bij:
  • het aan de VvE verleend zijn van de vervangende machtigingen;
  • de toegang die [gedaagde sub 2] feitelijk op grond van de verleende bevoegdheden tot 6b heeft;
  • de in de beschikking opgesomde voorwaarden die aan het verlenen van de machtigingen verder zijn gesteld.
Het hof heeft in de beschikking een tijdsbeperking van achttien maanden na 21 november 2023 aan de machtigingen van de VvE verbonden, de nog resterende termijn van acht maanden lijkt te overzien en de meeste van de noodzakelijk te verrichten onderhoudswerkzaamheden zijn verricht, maar er staan nog enkele spoedeisende kwesties open. Het is in het belang van beide partijen dat het onderhoud van het pand op orde is, al was het maar om bestuursrechtelijk ingrijpen van de gemeente te voorkomen. Verder woont [eiser] niet in 6b en komt hij daar ook nauwelijks, terwijl de hinder die hij ondervindt - de
tsunamivan brieven en andere stukken - moet worden afgezet tegen zijn positie die zakelijk van aard is, te weten verhuurder van kamers en belegger in vastgoed. Van iemand in die positie mag worden verwacht dat hij post, ook als dat een grote hoeveelheid onaangename brieven is, aan kan. Mede tegen die achtergrond is de behoefte aan rust op dit moment onvoldoende reden om, gelet op de belangen van gedaagden, tot toewijzing over te gaan.
4.8.
Kennelijk heeft [eiser] bij brief van 27 mei 2024 aan het bestuur van de VvE verzocht om een vergadering uit te roepen. Uit productie 14 van gedaagden blijkt dat de brief op 29 mei 2024 aangetekend is verzonden en op 4 juni 2024 - nadat een eerdere bezorgpoging op 31 mei 2024 niet is gelukt en de zending naar het PostNL-punt is gegaan, is afgehaald en dus ontvangen door de VvE/ [gedaagde sub 2] . Het bevoegde orgaan - het bestuur van de VvE in de persoon van [gedaagde sub 2] - heeft daarop gereageerd en bij brief van 14 juni 2024 een vergadering bijeengeroepen voor 28 juni 2024.
Dat is tijdig; art. 32 lid 4 Reglement vergt dat de vergadering binnen een maand na binnenkomen van het verzoek, dus in dit geval uiterlijk op 3 juli 2024, een vergadering plaatsvindt. Op 28 juni 2024 heeft de vergadering plaatsgevonden. De uitnodiging voor de vergadering is, zo moet worden aangenomen, bij brievenbuspakket verzonden en op 15 juni 2024 op het adres van [eiser] ontvangen. [eiser] is ter vergadering niet verschenen, alleen [gedaagde sub 2] is verschenen. Mogelijk kunnen op die vergadering niet rechtsgeldig de besluiten zijn genomen waarop gedaagden zich beroepen, omdat art. 36 lid 1 Reglement een meerderheid van stemmen voorschrijft, maar dat doet aan de geldigheid van de vergadering als zodanig niet af en schept evenmin een verplichting tot het bijeenroepen van een nieuwe vergadering, nu geen sprake is van de situatie als bedoeld onder art. 36 lid 4 Reglement. Met [gedaagde sub 2] was immers de helft van de stemgerechtigde leden aanwezig. Voor zover [eiser] betoogt dat hij de notulen niet heeft ontvangen en dat daaruit volgt dat geen geldige vergadering heeft plaatsgevonden, miskent hij dat weliswaar notulen behoren te worden opgemaakt, die hij ook dient te kunnen inzien, maar dat de geldigheid van de vergadering daarvan niet afhangt.
4.9.
[eiser] heeft per e-mail en aangetekende brief van 1 juli 2024 de vergadering die op 10 juli 2024 heeft plaatsgevonden uitgeroepen. Niet valt in te zien waarop [eiser] als lid van de VvE de bevoegdheid baseert om een concurrerende vergadering uit te schrijven. Daartoe kan niet dienen dat geen opvolging aan zijn verzoek tot het uitschrijven van een vergadering was gegeven, want de situatie van art. 32 lid 4 Reglement deed zich niet voor (zie 4.8).
Daarbij komt nog het volgende. Zelfs als de oproeping voor de vergadering van 10 juli 2024 naar behoren zou zijn, was [gedaagde sub 2] bij die vergadering niet aanwezig. Als wordt aangenomen dat op 28 juni 2024 geen geldige besluiten kunnen zijn genomen omdat niet beide leden aanwezig waren, kunnen op de vergadering van 10 juli 2024 evenmin geldige besluiten zijn genomen.
Dit dient er reeds toe te leiden dat de vordering onder 5 wordt afgewezen en daarmee ook de vordering onder 7. Dat neemt overigens niet weg dat de wens van [eiser] tot het digitaal toegankelijk maken van de administratie van de VvE op zichzelf niet onredelijk is.
4.10.
De veegvordering onder 8 is, ondanks de op zitting door [eiser] gegeven nadere toelichting, nog immer onvoldoende bepaalbaar en daarmee niet toewijsbaar.
4.11.
De proceskosten worden tussen partijen gecompenseerd, omdat zij over en weer in het ongelijk zijn gesteld.
4.12.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat [eiser] dat eist en gedaagden daar geen bezwaar tegen hebben gemaakt (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
verbiedt gedaagden, onmiddellijk na betekening van dit vonnis, het slot van de voordeur van, of de sloten van de kamers in, het appartement aan de [adres 2] te [postcode] Rotterdam te (laten) vervangen, tenzij [eiser] en de betrokken bewoners daarmee instemmen;
5.2.
veroordeelt gedaagden om aan [eiser] een dwangsom te betalen van € 50,00 per overtreding van de in 5.1 uitgesproken hoofdveroordeling en voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij die overtreding laten voortduren, tot een maximum van € 2.500,00 is bereikt;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt
5.5.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en in het openbaar uitgesproken.
21922/21919