ECLI:NL:RBROT:2024:10490

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 september 2024
Publicatiedatum
23 oktober 2024
Zaaknummer
C/10/684166 / KG ZA 24-784
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil in kort geding met betrekking tot alimentatie en beslaglegging

In deze zaak, die op 17 september 2024 door de Rechtbank Rotterdam is behandeld, betreft het een kort geding waarin de man, eiser in conventie en verweerder in reconventie, een vordering heeft ingesteld tegen de vrouw, gedaagde in conventie en eiseres in reconventie. De man verzoekt de voorzieningenrechter om de tenuitvoerlegging van een eerdere beschikking te schorsen, waarin de rechtbank op 21 juni 2023 de echtscheiding tussen partijen heeft uitgesproken en alimentatie heeft vastgesteld. De vrouw heeft executoriaal beslag gelegd op de inkomsten van de man, wat de man in een financiële noodtoestand zou brengen. De rechtbank heeft de mondelinge behandeling op 3 september 2024 gehouden, maar partijen zijn er niet in geslaagd om tot een regeling te komen.

De rechtbank overweegt dat in een executiegeschil de uitvoerbaarheid van een uitspraak in beginsel moet worden gerespecteerd, tenzij er sprake is van een kennelijke misslag. De man stelt dat de beschikking op kennelijke misslagen berust, maar de voorzieningenrechter oordeelt dat de man onvoldoende heeft aangetoond dat de huidige beslagen tot een noodtoestand leiden. Wel wordt overwogen dat verdere executoriale maatregelen in het voordeel van de man moeten worden verboden, totdat er in de hoger beroep procedure een eindbeschikking is gegeven. De voorzieningenrechter wijst de vordering van de man tot schorsing van de executie af, maar verbiedt de vrouw om verdere executiemaatregelen te treffen.

De beslissing van de rechtbank houdt in dat de reeds gelegde beslagen mogen blijven liggen, maar dat er geen nieuwe beslagen mogen worden gelegd totdat het gerechtshof Den Haag op 5 november 2024 een eindbeslissing heeft genomen. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/684166 / KG ZA 24-784
Vonnis in kort geding van 17 september 2024
in de zaak van
[naam man],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat: mr. R. van Venetiën te Alphen aan den Rijn,
tegen
[naam vrouw],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat: mr. J.M. Bekooij te Den Haag.
Partijen worden hierna de man en de vrouw genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 20 augustus 2024, met 20 producties,
  • de conclusie van antwoord tevens houdende eis in reconventie, met 14 producties.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 september 2024. De mondelinge behandeling is geschorst geweest om partijen in de gelegenheid te stellen om een regeling te treffen. Daar zijn zij niet in geslaagd.

2.De feiten

2.1.
Op 27 mei 2017 zijn partijen onder huwelijkse voorwaarden gehuwd. Die voorwaarden hielden in, kort samengevat, een koude uitsluiting.
2.2.
Bij beschikking van 21 juni 2023 (hierna: de beschikking) heeft deze rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Ook is beslist op verzoeken tot vaststelling van onderhoudsbijdragen en verdeling van eenvoudige gemeenschappen. De behandeling van het verzoek van de vrouw tot verrekening van de kosten van de huishouding is aangehouden. Over de verzochte onderhoudsbijdragen is overwogen en beslist:
“3.4.5. De rechtbank overweegt dat in de beschikking van deze rechtbank van 22 december 2022 is overwogen dat de rechtbank op grond van de stukken niet kan vaststellen waarom de man met zijn (groeiende) onderneming inmiddels niet zelf in zijn behoefte zou kunnen voorzien. Ondanks deze overweging heeft de rechtbank ook in deze procedure geen stukken ontvangen op basis waarvan het inkomen van 2022 met enige mate van zekerheid kan worden vastgesteld. De rechtbank verwijst op dit punt naar het Tremarapport 2023 (p.46, onderstreping toegevoegd): "Het ligt op de weg van de ondernemer om inzicht te verschaffen in zijn bedrijfsvoering en actuele financiële positie. Wenselijk zijn niet alleen de stukken waarmee de ondernemer inzicht kan geven in de bedrijfsvoering in de afgelopen jaren, bijvoorbeeld de drie laatste jaarstukken over het verleden (met daarin de balans, de winst- en verliesrekening en toelichting inclusief kasstroomoverzichten, belastingaangiften en -aanslagen),
maar ook stukken waarmee hij zijn verwachtingen voor de toekomst kan onderbouwen, zoals concept jaarstukken, prognoses (bijvoorbeeld een liquiditeitsprognose en voorlopige aanslagen.” De stelling van de man dat zijn inkomen inmiddels nul is, acht de rechtbank onaannemelijk gelet op de groei die de omzet in de voorafgaande jaren heeft doorgemaakt, ook volgens opgaves van de man zelf. De branche waarin de man actief is, aanvullend onderwijs, is mede door de instroom van de coronagelden snelgroeiend en als de man daar geen goedbelegde boterham in kan verdienen, verdient het aanbeveling om een baan in loondienst te zoeken. Gezien het voorgaande gaat de rechtbank uit van de schatting van het inkomen van de man zoals door de advocaat van de vrouw in de berekening opgenomen, te weten € 100.000,- per jaar. Hieruit volgt een NBI [vzr: netto besteedbaar inkomen] van € 5.317,- per maand. Dat betekent dat de man geen aanvullende behoefte heeft. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.
(…)
3.4.7.
Op de behoefte van de vrouw moet haar inkomen in mindering worden gebracht. Uit de overgelegde loonstrook (maart 2023) blijkt een bruto inkomen van (afgerond) € 3.700,- bruto per maand. De vrouw heeft dan een NBI van € 2.806,- per maand dat op haar behoefte in mindering moet worden gebracht. Er resteert een netto aanvullende behoefte van € 478,- per maand ofwel (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) een aanvullende behoefte van € 928,- bruto per maand.
(…)
3.4.10.
Het NBI van de man bedraagt, onder verwijzing naar overweging 3.4.5., € 5.317,- per maand. De draagkracht van de man wordt vastgesteld aan de hand van de volgende
formule: 60% × [NBI – (0,3×NB + 1.175)] en bedraagt € 1.528,- per maand.
3.4.11.
Gezien het voorgaande is de man in staat de aanvullende behoefte van de vrouw te
betalen, zodat het verzoek tot dit bedrag zal worden toegewezen.
(…)

4.De beslissing

De rechtbank:
(…)
4.6.
kent ten laste van de man aan de vrouw een uitkering tot levensonderhoud toe van € 928,- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen voor het eerst op de dag dat de echtscheidingsbeschikking is of zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand;
(…)
4.8.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad, behalve ten aanzien van de echtscheiding;”
2.3.
De man heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking. Het gerechtshof Den Haag heeft een mondelinge behandeling bepaald op 5 november 2024.
2.4.
De man heeft de rechter die de beschikking heeft gegeven gewraakt. Aan het wrakingsverzoek heeft de man onder andere ten grondslag gelegd dat: 1) de beslissingen over de onderhoudsbijdragen verkeerd zijn, 2) stellingen en onderbouwende stukken van de man zijn genegeerd en 3) een ongefundeerde schatting van de vrouw van de hoogte van het inkomen van de man tot uitgangspunt is genomen. De wrakingskamer heeft het wrakingsverzoek bij beslissing van 21 september 2023 afgewezen. Daartoe is overwogen dat de gronden van het verzoek grieven tegen de inhoud van de beschikking betreffen, die ter beoordeling bij de appelrechter thuishoren.
2.5.
Bij verzoekschrift van 7 juli 2023 heeft de vrouw de rechtbank verzocht om de in de beschikking opgenomen uitkering tot levensonderhoud over te nemen in een voorlopige voorziening. Bij beschikking van 1 september 2023 is dit verzoek afgewezen. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de man aan de hand van financiële stukken, waaruit een winst uit onderneming over 2022 van € 21.006,00 en een winstprognose voor 2023 van € 18.842,00 blijkt, voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij door betaling van een bedrag van € 928,00 per maand in een financiële noodtoestand zal geraken.
2.6.
Op 15 januari 2024 is de beschikking ingeschreven in het register van de burgerlijke stand van Rotterdam.
2.7.
Bij beschikking van 29 maart 2024 heeft de rechtbank het (in de beschikking aangehouden) verzoek van de vrouw tot verrekening van de kosten van de huishouding afgewezen. Daartoe is, kort gezegd, overwogen dat de vrouw onvoldoende heeft onderbouwd dat de man gedurende het huwelijk meer inkomsten heeft gehad dan uit de door hem ingebrachte jaarstukken en belastingaangiften blijkt.
2.8.
De vrouw heeft het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) opdracht gegeven om de op grond van de beschikking door de man verschuldigde onderhoudsbijdrage van € 928,00 per maand te innen. Bij brief van 2 mei 2024 heeft het LBIO aan de man geschreven dat de vrouw de incasso voort wenst te zetten, maar dat dit incassotraject kan worden gestaakt als de rechter (in kort geding) de vrouw verbiedt om de beschikking uit te voeren. Bij brief van 6 augustus 2024 heeft het LBIO aan het kantoor van mr. Van Venetiën geschreven dat de vrouw bij het LBIO aandringt op invordering en dat het voor de hand ligt om de vrouw en niet het LBIO in kort geding te dagvaarden.
2.9.
Uit een proces-verbaal van 28 augustus 2024 blijkt dat het LBIO namens de vrouw executoriaal beslag heeft doen leggen onder twee opdrachtgevers van de man. Ook heeft de deurwaarder daarin opgenomen dat de beslagvrije voet nul euro bedraagt.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
De man vordert, verkort weergegeven, dat de voorzieningenrechter bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis en op de minuut:
de tenuitvoerlegging van de beschikking schorst, verbiedt dan wel opschort, totdat in de appelprocedure een eindbeschikking is gewezen, onder oplegging van een dwangsom van € 1.000,00 per dag of gedeelte daarvan,
de vrouw verbiedt om na betekening van dit vonnis op grond van de beschikking executoriale (beslag)maatregelen te (doen) treffen/voort te (doen) zetten tot het tijdstip waarop in de appelprocedure een eindbeschikking is gewezen, onder oplegging van een dwangsom van € 1.000,00 per dag of gedeelte daarvan,
de vrouw veroordeelt in de (werkelijke) proceskosten, vermeerderd met wettelijke rente.
3.2.
De vrouw voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van de man in de proceskosten althans compensatie van de kosten.
in reconventie
3.3.
De vrouw vordert dat de voorzieningenrechter bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis de man veroordeelt in de proceskosten althans de kosten compenseert.
3.4.
De man voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering.

4.De beoordeling

in conventie

4.1.
De man heeft een spoedeisend belang bij zijn vordering, omdat de vrouw aan het LBIO de opdracht heeft gegeven om de beschikking ten uitvoer te leggen en het LBIO ook daadwerkelijk met de inning is aangevangen. Aan het spoedeisend belang doet niet af dat de man al eerder een kort geding aanhangig had kunnen maken. Uit de brieven van het LBIO blijkt namelijk dat de man al sinds mei van dit jaar met het LBIO correspondeert over de inning van de onderhoudsbijdrage en heeft geprobeerd om de tenuitvoerlegging van de beschikking een halt toe te roepen. Daar komt bij dat het executoriale beslag pas eind augustus, na betekening van de dagvaarding, is gelegd.
4.2.
De voorzieningenrechter realiseert zich dat tussen partijen discussie bestaat over de omgang tussen de man en de veertienjarige zoon van de vrouw. Dit kort geding gaat daar echter niet over. Het betreft nu louter een executiegeschil tussen partijen omtrent de eerder vastgestelde alimentatie. Aan de wens van de vrouw om zo snel mogelijk te komen tot een allesomvattende, definitieve regeling kan niet tegemoet gekomen worden, nu in kort geding enkel voorlopige voorzieningen kunnen worden getroffen. Als partijen tot een allesomvattende regeling willen komen, zullen zij opnieuw met elkaar in onderhandeling moeten treden; vermoedelijk neemt de kans op een vergelijk toe als partijen de financiële kwesties regelen los van de problematiek rond de omgang.
4.3.
In een executiegeschil als het onderhavige is het uitgangspunt dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hoger beroep, uitvoerbaar dient te zijn en ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt vergt een belangafweging die in het voordeel van de veroordeelde (i.c. de man) uitvalt. Daarbij moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende feiten en oordelen. De kans van slagen van het hoger beroep blijft buiten beschouwing, tenzij sprake is van een kennelijke misslag in de ten uitvoer te leggen uitspraak.
4.4.
De man legt aan zijn vordering ten grondslag dat zijn belang bij schorsing van de executie zwaarder weegt dan het belang van de vrouw bij tenuitvoerlegging van de beschikking. Volgens de man berust de beschikking op kennelijke misslagen. Daarbij wijst hij erop dat, in lijn met de gronden van zijn wrakingsverzoek, de rechtbank: 1) een groot aantal stukken over zijn winst/inkomen heeft gepasseerd, 2) onvoldoende terughoudendheid heeft betracht bij het corrigeren van jaarcijfers, 3) bij de berekening van het inkomen van de man ten onrechte is uitgegaan van de schatting van de vrouw, 4) zowel de winst uit onderneming van de vrouw als het inkomen van de vrouw uit verhuur van haar vakantiewoning heeft genegeerd en 5) de behoeftigheid en draagkracht van de vrouw ten onrechte uitsluitend heeft gebaseerd op haar loonspecificatie van maart 2023. De voorzieningenrechter volgt de man niet in zijn betoog. De beschikking berust niet klaarblijkelijk op juridische en/of feitelijke misslagen. Bij een kennelijke misslag moet het gaan om een evidente fout. Daar is hier geen sprake van. Dat andere rechters, op andere momenten en in een andere context (zie 2.5. en 2.7.), tot andere beslissingen zijn gekomen, betekent niet dat de te executeren beslissing op een kennelijke misslag berust.
Er is geen ruimte voor een inhoudelijke beoordeling van de juistheid van de beschikking. Ook dienen (nieuwe) stukken waarop de draagkracht en behoeftigheid volgens de man moeten worden gebaseerd in dit kort geding buiten beschouwing te worden gelaten, behalve ten aanzien van de kerngegevens van de onderneming van de man.
4.5.
De man betoogt verder dat hij door de executie onomkeerbaar, nodeloos en buitenproportioneel wordt geschaad en dat er voor hem een financiële noodtoestand zal ontstaan, met name gelet op de beslagvrije voet van nul. De vrouw heeft op grond van de beschikking op dit moment een vordering van € 8.352,00 (9 maanden × € 928,00), waarvoor zij beslag onder twee opdrachtgevers van de man heeft doen leggen. Dat betekent dat de man van deze opdrachtgevers in het geheel geen betalingen kan verwachten, terwijl zijn onderneming, waarin ook anderen dan hij werkzaam zijn, afhankelijk is van de betalingen van opdrachtgevers. Als geen van de opdrachtgevers van wie de man nog betalingen tegoed heeft betaalt, zal hij zijn werknemers niet kunnen betalen en dreigt faillissement.
4.6.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de man onvoldoende heeft onderbouwd dat de huidige beslagen, met de beslagvrije voet van nul, tot een noodtoestand leiden. Thans is, volgens de mededeling van de man ter zitting, slechts een beperkt bedrag geraakt. De man heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hierdoor een noodtoestand ontstaat.
4.7.
Echter, indien de vrouw executoriaal beslag laat leggen onder alle overige opdrachtgevers van de man, is aannemelijk dat dit wel tot een noodtoestand leidt. Niet betwist is immers dat de man en zijn onderneming, inclusief werknemers, afhankelijk is/zijn van de periodieke betalingen van opdrachtgevers. Dergelijke beslagen zullen tot een geheel opdrogen van deze inkomstenbron leiden.
Voor wat betreft de bankrekeningen heeft de man niet aannemelijk gemaakt dat, als op één of meer bankrekeningen beslag gelegd wordt voor het bedrag dat de vrouw (na aftrek van de opbrengst van de twee reeds gelegde beslagen met kosten) op dit moment toekomt dan wel het bedrag dat haar over drie maanden toekomt, een noodtoestand zal ontstaan; dat geldt zeker als er geen aanvullende beslagen onder opdrachtgevers worden gelegd.
4.8.
Een belangenafweging valt ten aanzien van nog te leggen beslagen echter in het voordeel van de man uit. Daarbij is meegewogen dat de vrouw kennelijk alle bankrekeningen en opdrachtgevers van de man aan het LBIO heeft doorgegeven, dat het leggen van additionele beslagen tot extra (mogelijk nodeloze) kosten leidt en een risico van faillissement van de man meebrengt, en dat de behandeling van de zaak bij het hof op betrekkelijk korte termijn (5 november 2024) gepland is, terwijl partijen het erover eens zijn dat 6 tot 8 weken daarna beschikking te verwachten is. Tegenover die voor het eind van het jaar te verwachten zekerheid en de opbrengst van de thans bestaande beslagen legt het belang van de vrouw bij het nu voortzetten van de executie onvoldoende gewicht in de schaal. Voor zover, op basis van de overgelegde stukken, zicht is op de huidige financiële positie van de vrouw blijkt daaruit dat zij naast haar inkomsten uit arbeid en verhuur aanvullend €2000 netto per maand ontvangt; hoewel dit een lening is en moet worden terugbetaald is daarmee niet aannemelijk dat de vrouw de door middel van nieuwe executoriale beslagen te verkrijgen bedragen thans met spoed nodig heeft.
4.9.
Dit betekent dat de reeds gelegde beslagen mogen blijven liggen, maar dat er, totdat in het hoger beroep is beslist, geen andere executiemaatregelen mogen worden getroffen.
4.10.
Het vorenstaande leidt ertoe dat de vordering onder 1 wordt afgewezen. De vordering onder 2 wordt toegewezen, in die zin dat het de vrouw wordt verboden om na betekening van dit vonnis verdere executoriale (beslag)maatregelen te (doen) treffen, totdat in het hoger beroep een eindbeschikking is gegeven. De voorzieningenrechter ziet geen noodzaak voor het opleggen van een dwangsom.
4.11.
Tenuitvoerlegging op de minuut wordt afgewezen. De bevoegdheid van de voorzieningenrechter om op grond van het toenmalige artikel 297 Rv tot een tenuitvoerlegging op de minuut te beslissen, is afgeschaft per 1 januari 2002.
4.12.
De man vordert een vergoeding van de (daadwerkelijke) proceskosten. Zo’n vordering is alleen toewijsbaar in geval van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Anders dan de man stelt, is dat hier niet aan de orde. In geschillen tussen voormalig echtgenoten is het bovendien gebruikelijk dat de kosten worden gecompenseerd. Dit houdt in dat iedere partij de eigen kosten draagt. Slechts in uitzonderingsgevallen wordt een proceskostenvergoeding toegewezen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter doet zo’n uitzonderingsgeval zich hier niet voor. Daar komt bij dat partijen over en weer op enkele punten in het ongelijk zijn gesteld. De vordering van de man wordt dan ook afgewezen en de proceskosten worden tussen partijen gecompenseerd.
in reconventie
4.13.
Zoals in conventie overwogen bestaat geen aanleiding voor een veroordeling van de man dan wel de vrouw in de proceskosten. Ook in reconventie worden de proceskosten daarom gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
5.1.
verbiedt de vrouw om na betekening van dit vonnis op grond van de beschikking van 21 juni 2023 verdere executoriale (beslag)maatregelen te (doen) treffen, totdat in de appelprocedure bij het gerechtshof Den Haag een eindbeschikking is gegeven,
5.2.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.5.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en in het openbaar uitgesproken op 17 september 2024.
[2971/106]