ECLI:NL:RBROT:2024:10464

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 oktober 2024
Publicatiedatum
23 oktober 2024
Zaaknummer
C/10/686711 / FA RK 24-7201
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van verplichte zorg op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 7 oktober 2024 een beschikking gegeven in het kader van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Verzoekster, geboren in 1971 en momenteel verblijvende in Antes te Poortugaal, heeft een verzoek ingediend tot schorsing van een eerder genomen beslissing tot het verlenen van verplichte zorg. Deze beslissing omvatte onder andere het toedienen van medicatie en het beperken van de bewegingsvrijheid. De rechtbank heeft het verzoek tot schorsing afgewezen, waarbij zij oordeelde dat de zorgverantwoordelijke voldoende onderbouwd had dat het noodzakelijk was dat verzoekster haar medicatie bleef innemen om ernstige terugval van haar psychische klachten te voorkomen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster op 6 september 2024 een klacht en schorsingsverzoek heeft ingediend bij de Klachtencommissie Patiënten Parnassia Groep, die dit verzoek op 12 september 2024 heeft afgewezen. De rechtbank heeft de procedure gevolgd en op 1 oktober 2024 is het verzoekschrift ingediend. Tijdens de mondelinge behandeling op 7 oktober 2024 zijn zowel verzoekster als een verpleegkundig specialist van Antes verschenen. De rechtbank heeft de argumenten van verzoekster, die stelde dat de medicatie haar lichamelijke integriteit schendt en dat zij geen positieve effecten ervaart, gewogen tegen de argumenten van de zorgverantwoordelijke, die stelde dat het staken van de medicatie ernstige risico's met zich meebrengt.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat er onvoldoende aanleiding was om de beslissing tot verplichte zorg te schorsen, gezien de risico's voor de gezondheid van verzoekster. De rechtbank heeft het verzoek tot schorsing afgewezen en de zaak aangehouden voor verdere behandeling op een later tijdstip.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team familie
Zaak-/rekestnummer: C/10/686711 / FA RK 24-7201
Schriftelijke uitwerking van de mondelinge beslissing van 7 oktober 2024 betreffende de beslissing op het verzoek tot schorsing van de beslissing waartegen de klacht op grond van artikel 10:7 lid 1 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (hierna: Wvggz) is gericht
op verzoek van:
[naam verzoekster],
geboren op [geboortedatum] 1971, [geboorteland] ,
hierna: verzoekster,
op dit moment verblijvende in Antes , [naam afdeling] te Poortugaal ,
advocaat mr. L.A. Middelkoop te Rotterdam.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
  • zorgaanbieder Antes Zorg B.V. te Poortugaal (hierna: verweerder);
  • de zorgverantwoordelijke van verzoekster (hierna: zorgverantwoordelijke).

1.Procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift van verzoekster, ingekomen op 1 oktober 2024;
  • de berichten van de rechtbank aan verweerder van 1 oktober 2024 en 3 oktober 2024;
  • de berichten van verweerder van 3 oktober 2024;
  • het verweerschrift van verweerder, ingekomen op 4 oktober 2024.
Op verzoek van de rechtbank heeft verzoekster op 4 oktober 2024 een volledige versie van Productie 2 toegestuurd.
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 7 oktober 2024. Bij die gelegenheid zijn verschenen:
  • verzoekster met advocaat mr. G.J. Schipper-de Bruijn, namens de hiervoor genoemde advocaat van verzoekster;
  • [persoon A] , verpleegkundig specialist, verbonden aan Antes.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Bij beschikking van 8 augustus 2024 heeft deze rechtbank ten aanzien van verzoekster tot en met 8 februari 2025 een zorgmachtiging verleend, waarin de volgende vormen van verplichte zorg zijn opgenomen:
  • het toedienen van medicatie, alsmede het verrichten van medische controles;
  • het beperken van de bewegingsvrijheid;
  • het aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, inhoudende het accepteren en nakomen van ambulante behandelafspraken; en
  • het opnemen in een accommodatie.
2.2.
Op 8 augustus 2024 heeft de zorgverantwoordelijke besloten tot het verlenen van verplichte zorg middels een artikel 8:9 Wvggz beslissing, bestaande uit:
  • het toedienen van medicatie alsmede het verrichten van medische controles;
  • het beperken van de bewegingsvrijheid; en
  • het opnemen in een accommodatie.
2.3.
Verzoekster heeft op 6 september 2024 een klacht vergezeld van een schorsingsverzoek ingediend bij de Klachtencommissie Patiënten Parnassia Groep regio Rijnmond (hierna: de klachtencommissie) tegen de beslissing van de zorgverantwoordelijke om de in rechtsoverweging 2.2 genoemde vormen van verplichte zorg te gaan verlenen.
2.4.
Op 12 september 2024 heeft de klachtencommissie het schorsingsverzoek afgewezen.
2.5.
De behandeling van de klacht door de klachtencommissie heeft op 13 september 2024 plaatsgevonden. Verweerder is niet verschenen en heeft geen schriftelijk verweer ingediend. Verzoekster is op de zitting mondeling gehoord door de klachtencommissie. De klachtencommissie heeft vanwege het niet verschijnen van verweerder, de zaak aangehouden en verwezen naar de zitting van de klachtencommissie van 20 september 2024. Die mondelinge behandeling is 'lastminute' telefonisch afgezegd door de klachtencommissie, omdat verweerder niet zou verschijnen en niemand zou gaan waarnemen.
2.6.
Op 1 oktober 2024 heeft verzoekster de rechtbank verzocht om een beslissing over de klacht te nemen en om de beslissing waartegen de klacht zich richt, te schorsen.
2.7.
Op 1 oktober 2024 heeft de rechtbank het volgende bericht naar verweerder gestuurd: ‘In dit verzoekschrift is een verzoek tot schorsing van een art. 8:9 Wvggz beslissing opgenomen. Zijn jullie bereid om de uitvoering van het artikel 8:9 Wvggz beslissing te schorsen totdat de zitting plaatsvindt?’.
2.8.
Op 3 oktober 2024 heeft verweerder het volgende bericht naar de rechtbank gestuurd: ‘Schorsingsadvies: het advies, in overleg met de behandelaar, luidt om niet te schorsen. Indien medicatie wordt gestaakt is het risico groot dat de psychiatrische klachten weer snel her optreden en de behaalde stabiliteit verloren gaat.’
2.9.
Op 3 oktober 2024 heeft de rechtbank het volgende bericht naar verweerder gestuurd: ‘Ontvangt de betrokkene orale medicatie of depotmedicatie. Indien betrokkene (alleen) depotmedicatie krijgt, wanneer staat het volgende depot gepland?’. Hierop heeft verweerder naar de rechtbank gereageerd met het volgende bericht: ‘Betreft orale medicatie’.

3.Verzoek en verweer

3.1.
Kort en zakelijk weergegeven verzoekt verzoekster om de beslissing waartegen de klacht is gericht op grond van artikel 10:9 eerste lid Wvggz te schorsen en de door haar ingediende klacht tegen de beslissing tot het verlenen van verplichte zorg in de vorm van gedwongen behandeling met medicatie alsnog gegrond te verklaren en aan haar een in goede justitie te bepalen schadevergoeding ten laste van verweerder(s) toe te kennen.
3.2.
Verzoekster klaagt over het feit dat in de 8:9 brief ten onrechte staat aangegeven dat ze wilsonbekwaam zou zijn. Voorts klaagt verzoekster over de aanzegging verplichte zorg in de vorm van gedwongen toediening van medicatie. Dwangmedicatie zonder de instemming van verzoekster schendt de integriteit van het lichaam van verzoekster. Bij toepassing van een dergelijk vergaand ingrijpen moet voldaan zijn aan hoge eisen van doelmatigheid, proportionaliteit en subsidiariteit. Verzoekster wenst geen medicatie te gebruiken. Zij ervaart heel veel bijwerkingen van de medicatie terwijl ze daar geen positief effect van ervaart. Verzoekster acht verplichte medicatie niet doelmatig en evenmin voldoen aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Al zou worden beslist dat verzoekster in het kader van verplichte zorg medicatie moet slikken dan wenst zij maximaal 25 mg Quetapine te gebruiken.
3.3.
Verzoekster stelt in verband met haar schorsingsverzoek dat de klachtencommissie het verzoek tot schorsing van de dwangbehandeling met medicatie heeft afgewezen onder de motivering: "
het doorbreken van de continuïteit van de behandeling kan zorgen voor een
destabilisatie van het herstellende psychotische beeld en zou kunnen leiden tot een terugval in klachten en daarmee het her optreden van het verwarde enagressievebeeld dat u recent nog liet zien. En dus ziet de Commissie geen reden de beslissing van uw behandelaar te schorsen".Bij verzoekster is echter geen sprake geweest van agressie. Verzoekster stelt zich op het standpunt dat de klachtencommissie een onjuiste, namelijk onware, onderbouwing heeft gehanteerd en ten onrechte het verzoek tot schorsing heeft afgewezen.
3.4.
Verzoekster heeft immateriële schade geleden door het handelen c.q. nalaten van verweerder(s). Verzoekster heeft een ingrijpende aantasting van haar lichamelijke integriteit moeten doorstaan. Verzoekster verzoekt de rechtbank op grond van 10:11 lid 1 Wvggz dan ook om een in goede justitie te bepalen bedrag aan schadevergoeding ten laste van de zorgaanbieder toe te kennen.
3.5.
Verweerder bepleit gemotiveerd afwijzing van het schorsingsverzoek, stelt dat de klacht ongegrond is en dat om die reden geen aanleiding bestaat tot het toekennen van een schadevergoeding aan verzoekster.

4.Beoordeling

4.1.
Op grond van artikel 10:7 Wvggz kan een betrokkene, binnen zes weken na de dag waarop de beslissing van de klachtencommissie aan de verzoekster is meegedeeld dan wel zes weken na de dag waarop de klachtencommissie uiterlijk een beslissing had moeten nemen, een schriftelijk en gemotiveerd verzoekschrift indienen bij de rechter ter verkrijging van een beslissing over de klacht.
4.2.
Gelet op het feit dat de beslissing waartegen de klacht zich richt, ten tijde van het indienen van de klacht nog gevolgen had, had de klachtencommissie op grond van artikel 10:5 lid 2 Wvggz binnen 14 dagen na ontvangst van de klacht, zijnde 20 september 2024, een schriftelijke en gemotiveerde beslissing moeten nemen.
4.3.
Aangezien het verzoekschrift op 1 oktober 2024 door de rechtbank is ontvangen, is het verzoekschrift tijdig gediend.
4.4.
Op grond van het bepaalde in artikel 10:9 lid 1 Wvggz kan de rechtbank de beslissing waartegen de klacht is gericht, schorsen.
4.5.
Voor het overige verklaart de rechtbank verzoekster ook ontvankelijk ten aanzien van de schorsing. Dit betekent dat de rechtbank toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van het schorsingsverzoek. Gelet op de spoedeisendheid van het schorsingsverzoek ziet de rechtbank aanleiding om hierover apart mondeling uitspraak te doen. Voor het overige zal de rechtbank het verzoek aanhouden tot de mondelinge behandeling te houden op
14 oktober 2024 bij Antes, [naam afdeling] , in Poortugaal op een nader te bepalen tijdstip.
4.6.
Bij het beoordelen van het schorsingsverzoek hanteert de rechtbank een terughoudende toets. Naar het oordeel van de rechtbank moet het gaan om een beslissing die op basis van een voorlopige beoordeling zodanig onredelijk of onbillijk is, dat dit een schorsing rechtvaardigt, of dat er op het moment van beoordelen een spoedeisend belang speelt.
4.7.
Tijdens de mondelinge behandeling blijkt dat zowel de verpleegkundig specialist als verzoekster het erover eens zijn dat het op dit moment beter gaat met verzoekster. Bij de verpleegkundig specialist en verzoekster is sprake van een verschil van inzicht over de reden voor het verbeterde toestandsbeeld van verzoekster. Verzoekster stelt dat het beter met haar gaat, omdat zij inmiddels heeft geaccepteerd dat zij opgenomen is en dat haar klachten zijn verergerd door de medicatie. De verpleegkundig specialist verklaart dat het beter met verzoekster gaat, omdat verzoekster haar medicatie (gedwongen) inneemt. Verzoekster had volgens de verpleegkundig specialist meer klachten, toen zij geen medicatie innam. Volgens de verpleegkundig specialist is verzoekster nu veel beter in gesprek, waar er eerst niet eens een gesprek mogelijk was. Uit het verweerschrift van verweerder en de verklaring van de verpleegkundig specialist tijdens de mondelinge behandeling blijkt dat het niet wenselijk is het besluit tot het toedienen van dwangmedicatie te schorsen. Het staken van de medicatie brengt volgens verweerder een aanzienlijk risico met zich mee dat de behaalde stabiliteit snel verloren zal gaan en de psychische klachten weer zullen verergeren, wat kan leiden tot blijvende schade.
4.8.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat voldoende onderbouwd is dat het vanwege de ernstige gevolgen van een terugval noodzakelijk is dat verzoekster haar medicatie blijft nemen. Op dit moment acht de rechtbank dan ook dat er onvoldoende aanleiding is om te kunnen concluderen dat sprake is van een onjuiste beoordeling door de zorgverantwoordelijke. De rechtbank begrijpt dat het voor verzoekster zwaar is dat zij bijwerkingen van de medicatie ervaart. Dat betekent echter nog niet dat die medicatie uit verhouding is tot het doel dat de medicatie heeft, namelijk dat het goed gaat met verzoekster, en het effect als verzoekster ermee stopt. De rechtbank ziet geen reden om gebruik te maken van haar bevoegdheid tot schorsing van het besluit tot het verlenen van de vorm van verplichte zorg “toedienen van medicatie”, in afwachting van de beslissing op het klachtverzoek van verzoekster door de rechtbank. Het verzoek om de verplichte zorg te schorsen zal dan ook worden afgewezen.

5.Beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijst af het verzoek tot schorsing van de artikel 8:9 Wvggz beslissing tot het toedienen van medicatie, het opnemen in een accommodatie en het beperken van de bewegingsvrijheid;
5.2.
houdt het verzoek voor het overige aan tot de mondelinge behandeling te houden op
14 oktober 2024 bij Antes, [naam afdeling] , in Poortugaal, op een nader te bepalen tijdstip.
Deze beschikking is op 7 oktober 2024 mondeling gegeven door mr A.C. Siemons, rechter, in tegenwoordigheid van F.A.L. Huigen, griffier, en op 21 oktober 2024 schriftelijk uitgewerkt en getekend.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.