In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 16 oktober 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een Feyenoord-supporter, aangeduid als [eiser], en de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB). De eiser, die al 32 jaar seizoenkaarthouder is, had op 14 april 2024 het speelveld betreden tijdens een wedstrijd tussen Fortuna Sittard en Feyenoord, wat leidde tot een stadionverbod van 60 maanden en een boete van € 450,00 opgelegd door de KNVB. Eiser heeft hiertegen beroep aangetekend, maar de Commissie Stadionverboden van de KNVB bevestigde de beslissing. Eiser vorderde in kort geding schorsing van het stadionverbod, stellende dat de opgelegde sanctie disproportioneel was.
De voorzieningenrechter heeft allereerst de relatieve bevoegdheid van de rechtbank vastgesteld en het spoedeisend belang van eiser erkend. Vervolgens is de materiële beoordeling van de zaak aan de orde gekomen. De rechter oordeelde dat de KNVB op basis van de Standaardvoorwaarden en de Richtlijn bevoegd was om een stadionverbod op te leggen. Echter, de voorzieningenrechter concludeerde dat de beslissing van de Commissie mogelijk niet in stand zal blijven in een bodemprocedure, gezien de omstandigheden die eiser had aangevoerd. De rechter wees de vordering tot schorsing van het stadionverbod toe, maar met ingang van 1 juni 2025, en compenseerde de proceskosten tussen partijen.
De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de omstandigheden bij het opleggen van sancties en de rol van de KNVB in het handhaven van de regels rondom stadionverboden. De voorzieningenrechter heeft de KNVB verzocht om zich aan de uitspraak te houden, zonder dat er een dwangsom werd opgelegd.