ECLI:NL:RBROT:2024:10455

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 oktober 2024
Publicatiedatum
22 oktober 2024
Zaaknummer
C/10/685647 / KG ZA 24-867
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van een stadionverbod opgelegd aan een Feyenoord-supporter

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 16 oktober 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een Feyenoord-supporter, aangeduid als [eiser], en de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB). De eiser, die al 32 jaar seizoenkaarthouder is, had op 14 april 2024 het speelveld betreden tijdens een wedstrijd tussen Fortuna Sittard en Feyenoord, wat leidde tot een stadionverbod van 60 maanden en een boete van € 450,00 opgelegd door de KNVB. Eiser heeft hiertegen beroep aangetekend, maar de Commissie Stadionverboden van de KNVB bevestigde de beslissing. Eiser vorderde in kort geding schorsing van het stadionverbod, stellende dat de opgelegde sanctie disproportioneel was.

De voorzieningenrechter heeft allereerst de relatieve bevoegdheid van de rechtbank vastgesteld en het spoedeisend belang van eiser erkend. Vervolgens is de materiële beoordeling van de zaak aan de orde gekomen. De rechter oordeelde dat de KNVB op basis van de Standaardvoorwaarden en de Richtlijn bevoegd was om een stadionverbod op te leggen. Echter, de voorzieningenrechter concludeerde dat de beslissing van de Commissie mogelijk niet in stand zal blijven in een bodemprocedure, gezien de omstandigheden die eiser had aangevoerd. De rechter wees de vordering tot schorsing van het stadionverbod toe, maar met ingang van 1 juni 2025, en compenseerde de proceskosten tussen partijen.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de omstandigheden bij het opleggen van sancties en de rol van de KNVB in het handhaven van de regels rondom stadionverboden. De voorzieningenrechter heeft de KNVB verzocht om zich aan de uitspraak te houden, zonder dat er een dwangsom werd opgelegd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/685647 / KG ZA 24-867
Vonnis in kort geding van 16 oktober 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te Barendrecht ,
eiser,
advocaat mr. W.J. Backer te Rotterdam,
tegen
de vereniging
KONINKLIJKE NEDERLANDSE VOETBALBOND,
gevestigd te Zeist,
gedaagde,
advocaat mr. M.I. van Dijk te Utrecht.
Partijen worden hierna [eiser] en de KNVB genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 23 september 2024 met producties 1 tot en met 7
  • de brief van 30 september 2024 van de KNVB met producties 1 tot en met 9
  • de mondelinge behandeling gehouden op 2 oktober 2024
  • de pleitnota van [eiser]
  • de pleitnota van de KNVB.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is een fervent Feyenoord-supporter. Hij is al 32 jaar in het bezit van een seizoenkaart van de club en bezoekt sinds 1987 zeer regelmatig met vrienden en/of zijn kinderen uit- en thuiswedstrijden van Feyenoord.
2.2.
[eiser] heeft op 14 april 2024 de wedstrijd Fortuna Sittard - Feyenoord in Sittard bijgewoond. [eiser] was daar op uitnodiging van Fortuna Sittard en beschikte over een VIP-kaart voor een plaats op de eretribune.
2.3.
Fortuna Sittard heeft de voor haar bezoekers geldende huisregels neergelegd in een huishoudelijk reglement. De bepalingen in dat reglement zijn bindend voor eenieder die op enig moment aanwezig is in of rond het stadion van Fortuna Sittard. In artikel 2 van het reglement zijn de Standaardvoorwaarden van de KNVB, gedeponeerd bij de griffie van de Rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, onder nummer 181/2002 (hierna: de Standaardvoorwaarden), van toepassing verklaard en deze maken integraal deel uit van het reglement. In artikel 9 lid 4 van het reglement staat dat het een bezoeker verboden is zowel tijdens een wedstrijd, als op een moment waarop er geen wedstrijd gaande is, het speelveld te betreden, tenzij hiervoor vooraf uitdrukkelijk toestemming is verleend door het bevoegde gezag van Fortuna Sittard. Het voorgaande staat ook vermeld op borden in het stadion.
2.4.
In de artikelen 8 (‘ongeoorloofd(…) gedrag’) en 10 (‘sanctie’) van de Standaardvoorwaarden, staat, voor zover van belang, het volgende:
(…)
2.5.
In de Richtlijn termijn stadionverbod seizoen 2023/’24 (hierna: de Richtlijn) heeft de KNVB neergelegd welke (duur van) stadionverboden worden opgelegd bij welke gedraging. De genoemde termijnen kunnen bestaan uit een onvoorwaardelijk en een voorwaardelijk deel. In de Richtlijn staat dat voor “het betreden van het (speel)veld (erfvredebreuk)” een stadionverbod van 60 maanden geldt en een geldboete van € 450,00
.
2.6.
Na de wedstrijd op 14 april 2024 is [eiser] het voetbalveld opgelopen omdat hij daar de hem bekende journalist [persoon A] zag staan die op dat moment spelers aan het interviewen was. [eiser] is op enig moment, achter de aanwezige camera langs, naar [persoon A] gelopen en heeft voor de camera “Feyenoord!” geroepen. [eiser] is daarna aangesproken door een steward van Fortuna Sittard die hem om zijn gegevens vroeg. Die gegevens heeft [eiser] verstrekt. Vervolgens heeft [eiser] het stadion verlaten.
2.7.
Fortuna Sittard heeft aan de KNVB gemeld dat [eiser] het veld heeft betreden.
2.8.
Op 22 mei 2024 heeft de KNVB [eiser] een landelijk stadionverbod van 60 maanden opgelegd (van 1 juni 2024 tot en met 1 juni 2029) en een boete van € 450,00. In het exploot waarin het verbod is opgelegd, staat, voor zover van belang:

[ Afbeelding exploot met hierin naam van eiser ]

2.9.
[eiser] heeft, overeenkomstig het toepasselijke Reglement commissie stadionverboden (hierna: het Reglement), op 28 mei 2024 beroep aangetekend bij de Commissie Stadionverboden van de KNVB (hierna: de Commissie). Bij beroepschriften van 30 mei en 15 juni 2024 heeft [eiser] zijn beroepsgronden aangevuld.
2.10.
Bij brief van 29 mei 2024 heeft de rechtsbijstandverlener van [eiser] het dossier van [eiser] bij de KNVB opgevraagd en spoedig daarna ontvangen.
2.11.
Op 7 juni 2024 heeft de Commissie beslist op het beroep. De Commissie heeft de beslissing van de KNVB van 22 mei 2024 bevestigd. In de beslissing staat, voor zover relevant, het volgende:

[ Afbeelding met hierin naam van eiser ]

[ Afbeelding met hierin naam van eiser ]

2.12.
Op 28 juni 2024 heeft [eiser] een herzieningsverzoek ingediend bij de Commissie. De Commissie heeft het herzieningsverzoek niet in behandeling genomen, omdat volgens haar geen sprake was van nieuwe feiten en/of omstandigheden.
2.13.
[eiser] heeft zich in elk geval tot aan de mondelinge behandeling van dit kort geding gehouden aan het stadionverbod. Hij heeft de boete van € 450,00 en de deurwaarderskosten van € 89,95 betaald.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
het aan [eiser] opgelegde stadionverbod te schorsen, totdat daarop in een bodem-procedure is beslist, althans om de KNVB te veroordelen om het aan [eiser] op-gelegde stadionverbod te schorsen c.q. niet te handhaven, zulks binnen één dag na be-tekening van dit vonnis, dan wel binnen een door de [voorzieningenrechter van deze] rechtbank, in goede justitie te bepalen termijn, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag dat de KNVB nalaat om aan deze veroordeling te vol-doen, met een maximum van € 75.000,00, dan wel op straffe van verbeurte van een dwangsom van een door de [voorzieningenrechter van deze] rechtbank in goede justitie te bepalen dwangsom;
de KNVB te veroordelen in de kosten van dit geding, waaronder het salaris van de raadsman van [eiser] , te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf veertien dagen na betekening van het in deze procedure te wijzen vonnis.
3.2.
De KNVB voert verweer. Zij concludeert tot afwijzing van het gevorderde met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Relatieve bevoegdheid

4.1.
De KNVB heeft zich op tijd op de relatieve onbevoegdheid van de voorzieningenrechter in deze rechtbank beroepen (artikel 110 lid 1 Rv). De voorzieningenrechter moet daarom eerst beoordelen of zij relatief bevoegd is om deze zaak te behandelen.
4.2.
De voorzieningenrechter overweegt dat de wet geen regeling van de relatieve bevoegdheid bevat speciaal voor het kort geding. In rechtspraak van de Hoge Raad is aangenomen dat bevoegd is de voorzieningenrechter van de rechtbank van het arrondissement waarin de voorlopige voorziening moet worden getroffen. Deze bevoegdheidsregel wordt in de rechtspraktijk toegepast. Daarnaast kunnen ook de bevoegdheidsregels van artikelen 99-109 Rv overeenkomstige toepassing vinden op het kort geding. Omdat het hier gaat om een aan [eiser] als supporter van de Rotterdamse voetbalclub Feyenoord opgelegd landelijk stadionverbod en [eiser] in Barendrecht woont, ligt het voor de hand dat het arrondissement waar de voorlopige voorziening moet worden getroffen (mede) het arrondissement van deze rechtbank is. De voorzieningenrechter acht zich dan ook bevoegd om van de zaak kennis te nemen en daarop te beslissen.
Spoedeisend belang
4.3.
[eiser] heeft, gelet op de direct voor hem ingetreden gevolgen van het opgelegde landelijk stadionverbod, voldoende aannemelijk gemaakt dat hij een spoedeisend belang heeft bij de gevorderde voorziening.
Materiële beoordeling
4.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat [eiser] niet met een zelf gekocht toegangsbewijs, maar met een van Fortuna Sittard verkregen VIP-kaart aanwezig was bij de wedstrijd op 14 april 2024. Ook in de situatie dat [eiser] met een verkregen toegangsbewijs bij de wedstrijd aanwezig was en dus tussen hem en de KNVB geen civielrechtelijke rechtsverhouding bestond, mag de KNVB namens de Betaald Voetbal Organisaties (BVO’s) stadionverboden opleggen. De BVO’s hebben de KNVB hiertoe gevolmachtigd. De Standaardvoorwaarden zijn ook in die situatie van toepassing. Dat is ook niet in geschil tussen partijen. Op grond van die Standaardvoorwaarden is de KNVB gerechtigd om - overeenkomstig de Richtlijn - een stadionverbod op te leggen indien iemand, volgens een melding van in dit geval Fortuna Sittard, heeft gehandeld in strijd met de Standaardvoorwaarden.
4.5.
Bij de beoordeling of een persoon zich in de in artikel 10.2 van de Standaardvoorwaarden bedoelde zin heeft misdragen, heeft de KNVB een ruime beoordelingsvrijheid. De in dit kort geding voorliggende beslissing van de Commissie, waarbij de beslissing van de KNVB van 22 mei 2024 tot oplegging van een stadionverbod is bevestigd, kan door de voorzieningenrechter in beginsel slechts marginaal worden getoetst.
4.6.
De voorzieningenrechter moet dus beoordelen of voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter de beslissing van de Commissie ongedaan zal maken. Dat hangt in deze zaak af van de vraag of de KNVB in redelijkheid tot de genomen beslissing heeft kunnen komen. Dat, zoals de KNVB stelt, [eiser] niet in het lichaam van de dagvaarding noch in het petitum heeft gesteld en/of onderbouwd dat in rechtspersonenrechtelijke zin (en/of in verenigingsrechtelijke zin) sprake is van niet-rechtsgeldige besluiten maakt dit niet anders.
4.7.
De voorzieningenrechter ziet zich, gelet op de stellingen van [eiser] , allereerst geplaatst voor de vraag of de procedure die aan de beslissing van de Commissie vooraf is gegaan, met alle rechtswaarborgen is omkleed. Tot die rechtswaarborgen hoort in elk geval het in acht nemen van fundamentele rechtsbeginselen, waaronder het betrachten van de vereiste zorgvuldigheid en het toepassen van hoor en wederhoor.
4.8.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat aan de beroepsprocedure die in deze zaak is gevoerd geen zodanige gebreken kleven dat vooralsnog moet worden geconcludeerd dat er geen sprake is geweest van een eerlijke procesgang. Het volgende is daarvoor van belang.
Vaststaat dat [eiser] het volledige dossier dat de KNVB over hem had samengesteld tijdig toegestuurd heeft gekregen. [eiser] beschikte daarmee over alle bij de KNVB beschikbare informatie die de basis heeft gevormd van de beslissing van 7 juni 2024 van de Commissie. In zoverre is [eiser] (die bovendien was voorzien van rechtsbijstand) niet gehinderd in het voeren van deugdelijk verweer. De (aanvullende) beroepschriften van [eiser] bevatten ook een deugdelijke uiteenzetting van de bezwaren die hij heeft tegen het opgelegde stadionverbod. Met de wetenschap dat [eiser] heeft erkend dat hij na de wedstrijd van 14 april 2024 het speelveld heeft betreden, dat hij op camera is verschenen en in de camera ‘Feyenoord’ heeft geroepen, en de Commissie, kennelijk ter meerdere bevestiging, ook de camerabeelden heeft bekeken, mag worden aangenomen dat de Commissie haar beslissing processueel gezien heeft gebaseerd op gegevens die zij voldoende op deugdelijkheid heeft onderzocht. Dat [eiser] niet in de gelegenheid is gesteld om te worden gehoord en een mondelinge toelichting te geven, zoals hij verschillende keren heeft aangeboden, maakt dan niet dat de Commissie onvoldoende invulling heeft gegeven aan het beginsel van hoor en wederhoor. [eiser] heeft ook niet gesteld wat hij in dat geval meer of anders zou hebben verklaard dan al in zijn schriftelijke stukken was opgenomen. Niet onterecht komt daarnaast voor dat de Commissie het herzieningsverzoek van [eiser] niet in behandeling heeft genomen. Van nieuwe feiten en/of omstandigheden was immers geen sprake. Het pas in het herzieningsverzoek noemen van jurisprudentie die dateert van vóór 14 april 2024 en het eerste beroepschrift geldt niet als een noviteit.
4.9.
De voorzieningenrechter ziet wel een inhoudelijke reden om te concluderen dat de beslissing van de Commissie vermoedelijk in een bodemprocedure niet volledig in stand zal worden gelaten.
4.10.
Aan [eiser] is een stadionverbod opgelegd voor de onvoorwaardelijke maximale duur van 60 maanden. [eiser] heeft in zijn beroepschriften verschillende omstandigheden aangevoerd op grond waarvan in zijn visie geoordeeld moet worden dat het opleggen van een onvoorwaardelijk stadionverbod voor de maximale duur niet proportioneel is. Zo heeft hij erop gewezen dat hij het veld pas na de wedstrijd betrad, andere supporters het veld toen ook betraden, er geen spelers meer op het veld waren, hij geen kwade intenties had en er geen sprake was van een onveilige situatie. Uit de beslissing van de Commissie volgt dat zij van oordeel is dat het in geen geval is toegestaan om het veld te betreden, ongeacht de door [eiser] genoemde omstandigheden en dat zij geen omstandigheden ziet die rechtvaardigen om van de termijn van 60 maanden af te wijken.
4.11.
Dat, zoals de Commissie stelt, het verbod van het betreden van het veld ook in alle door [eiser] genoemde omstandigheden geldt, staat niet ter discussie. [eiser] heeft deze omstandigheden echter aangevoerd als argumenten om de duur van het op zich terecht opgelegde stadionverbod sterk te verkorten. De Commissie heeft nagelaten om uit te leggen waarom ondanks deze - door haar niet betwiste - omstandigheden toch is gekozen voor een stadionverbod voor de maximale duur van 60 maanden. De enkele overweging dat “De commissie (…) geen omstandigheden [ziet] die rechtvaardigen om van deze termijn af te wijken” is in dit verband onvoldoende.
Ook de ter zitting namens de KNVB aangevoerde omstandigheid dat beleidsmatig en vanuit generaal-preventief oogpunt een strakke en onverkorte handhaving van de Richtlijn praktisch en geboden is (door de KNVB geduid als ‘zero tolerance beleid’), laat onverlet dat bij de toepassing van artikel 10.2 van de Standaardvoorwaarden en van de Richtlijn (kenbaar) aandacht moet worden geschonken aan de feiten, omstandigheden en belangen van [eiser] in het concrete geval. Immers, uit de Richtlijn kan worden opgemaakt dat de aard en ernst van het feit en/of de gevolgen daarvan van invloed zijn op de duur van het verbod.
Nu noch uit het opgelegde stadionverbod noch uit de beslissing van de Commissie blijkt dat het aan [eiser] opgelegde verbod de resultante is van een zorgvuldige en evenwichtige beoordeling van de concrete omstandigheden moet ervan worden uitgegaan dat een afweging in het geheel niet heeft plaatsgevonden. In dit verband dringt zich ook de vraag op welke verzachtende omstandigheden wel tot enige verlaging van de maximale duur van het stadionverbod zouden hebben kunnen leiden als de door [eiser] genoemde omstandigheden hiervoor niet voldoende zijn.
4.12.
Ook met het oog op de duur van de overige in de Richtlijn gesanctioneerde gedragingen is het aan [eiser] opgelegde verbod van 60 maanden daarmee niet in evenwicht te achten. Bij een eerste globale vergelijking van de verschillende, met een stadionverbod gesanctioneerde gedragingen kan aan [eiser] worden toegegeven dat niet aanstonds valt te begrijpen hoe het soortelijk gewicht van erfvredebreuk, plaatsgevonden na afloop van de wedstrijd, zonder geweld, bedreiging of verstoring, zoveel groter wordt ingeschat dan bijvoorbeeld agressieve of gevaar zettende misdragingen, zoals brandstichting, eenvoudige mishandeling en openlijke geweldpleging tegen goederen waar allemaal 18 maanden voor staat.
4.13.
Gezien het voorgaande en nu vaststaat dat [eiser] niet eerder voetbal gerelateerd wangedrag heeft vertoond, moet er naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter serieus rekening mee worden gehouden dat de bodemrechter tot het oordeel zal komen dat de door de Commissie bevestigde beslissing van de KNVB om [eiser] wegens erfvredebreuk een stadionverbod van 60 maanden op te leggen disproportioneel is en naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onverkort gehandhaafd kan worden.
4.14.
Het op dit moment geven van een prognose over de duur die een rechter in de bodemprocedure redelijk zal achten is lastig, omdat dit vooral ook het resultaat zal zijn van (de inhoud van) nader debat daarover tussen partijen. De voorzieningenrechter gaat er evenwel niet vanuit dat de rechter in de bodemprocedure de duur van het stadionverbod zal beperken tot 4,5 maand. De door [eiser] gevorderde schorsing van het stadionverbod per direct is dan ook niet toewijsbaar.
De gesanctioneerde misdraging van [eiser] lijkt op het eerste gezicht in ieder geval (ook) te scharen onder ‘baldadigheid’, zoals door [eiser] zelf ook is betoogd. Daarvoor geldt een stadionverbod van maximaal twaalf maanden. Een verbod van die duur lijkt dan ook het absolute minimum te zijn waar [eiser] rekening mee heeft te houden. De voorzieningenrechter wijst daarom de vordering van [eiser] strekkende tot schorsing van het stadionverbod toe met ingang van 1 juni 2025, dat wil zeggen twaalf maanden gerekend vanaf de ingangsdatum van het stadionverbod (1 juni 2024). Hiermee komt de voorzieningenrechter tegemoet aan het zeer begrijpelijke door de KNVB gevoerde beleid dat is gericht op het terugdringen van overtreding van de rondom de voetbalvelden geldende regels die erop zijn gericht om de veiligheid van eenieder daar aanwezig te bewaken. Het is vervolgens aan de meest gerede partij om een bodemprocedure aanhangig te maken waarin definitief zal worden beslist over de kwestie van het opgelegde stadionverbod. Bij gebreke van een tijdige beslissing in de bodemprocedure zal het opgelegde stadionverbod per 1 juni 2025 worden geschorst.
4.15.
De KNVB heeft verklaard dat zij zich vrijwillig aan de uitspraak van de voorzieningenrechter zal houden. De voorzieningenrechter ziet daarom geen aanleiding om een dwangsom op te leggen.
4.16.
Partijen zijn over en weer in het ongelijk gesteld. De voorzieningenrechter ziet daarom aanleiding om de kosten tussen hen te compenseren in de zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
schorst de tenuitvoerlegging van het aan [eiser] per 1 juni 2024 opgelegde landelijke stadionverbod met ingang van 1 juni 2025,
5.2.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.3.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F. Koekebakker en in het openbaar uitgesproken op 16 oktober 2024. 1734/1582