ECLI:NL:RBROT:2024:10440

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 juli 2024
Publicatiedatum
22 oktober 2024
Zaaknummer
C/10/675799 / FA RK 24-2138
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het ouderlijk gezag en benoeming van een voogd in een gezagsbeëindigingsprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 juli 2024 een beschikking gegeven over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de ouders over hun minderjarige kind, geboren op [geboortedatum 1] 2021. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het gezag van de ouders te beëindigen en de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering als voogd te benoemen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders, de moeder en de vader, beiden kampen met ernstige persoonlijke problematiek, waaronder verslaving en agressie, die hun vermogen om voor het kind te zorgen ernstig bedreigen. De minderjarige verblijft sinds 8 december 2021 in een pleeggezin en ontwikkelt zich daar goed. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het in het belang van het kind is om in het pleeggezin te blijven en dat de ouders niet in staat zijn om binnen een aanvaardbare termijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding op zich te nemen. De rechtbank heeft de Raad in zijn verzoek gevolgd en de GI benoemd tot voogd over het kind. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/675799 / FA RK 24-2138
Datum uitspraak: 2 juli 2024
Beschikking van de meervoudige kamer over gezagsbeëindiging
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Rotterdam-Dordrecht,
gevestigd te Rotterdam, hierna te noemen: de Raad,
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedatum 1] 2021 in [geboorteplaats] , hierna te noemen: [voornaam minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[naam moeder],
hierna te noemen: de moeder, wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. R.W. de Gruijl, kantoorhoudende in Rotterdam,
[naam vader],
hierna te noemen: de vader, wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. I.G.M. van Gorkum, kantoorhoudende in Rotterdam,
de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd in Amsterdam, hierna te noemen: de GI.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 19 maart 2024, ontvangen op dezelfde datum;
- het verweerschrift met bijlagen van de vader van 2 april 2024, ontvangen op
4 april 2024;
- het e-mailbericht namens de moeder, met bijlagen, van 30 mei 2024, ontvangen op 3 juni 2023;
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 4 juni 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • een vertegenwoordiger van de Raad, dhr. [persoon A] ;
  • twee vertegenwoordigsters van de GI, mw. [persoon B] en mw. [persoon C] .
De rechtbank heeft bijzondere toegang verleend aan een collega van de dhr. [persoon A] ; deze collega heeft tijdens de mondelinge behandeling niet het woord gevoerd.
1.3.
De pleegouders zijn niet verschenen. De rechtbank stelt vast dat de pleegouders wel juist zijn opgeroepen.
1.4.
Gezien de vader de Nederlandse taal niet of onvoldoende machtig is, maar wel de taal Kroatisch, heeft de kinderrechter het verhoor doen plaatsvinden met bijstand van
M. Medjagoer, tolk in de taal Kroatisch. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de tolk is beëdigd overeenkomstig het bepaalde in artikel 12 van de Wet beëdigde tolken en vertalers.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige] .
2.2.
[voornaam minderjarige] verblijft sinds 8 december 2021 in een perspectief biedend pleeggezin.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 4 december 2023 de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 5 november 2024.
2.4.
De GI heeft zich bij brief van 18 maart 2024 bereid verklaard om de voogdij over [voornaam minderjarige] de aanvaarden.
2.5.
Het Gerechtshof Den Haag heeft bij beschikking van 15 mei 2024 de bestreden beschikking van de kinderrechter in de rechtbank te Rotterdam van 4 december 2023, voor zover deze aan het oordeel van het hof was onderworpen, bekrachtigd.

3.Het verzoek

De Raad verzoekt het gezag van de vader en de moeder te beëindigen, de GI tot voogd over [voornaam minderjarige] te benoemen en de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.Het standpunt van de Raad

De Raad handhaaft het verzoek ter zitting en licht het als volgt toe. [voornaam minderjarige] is na haar geboorte vanuit het ziekenhuis in het pleeggezin geplaatst. Zij ontwikkelt zich hier goed en is gehecht aan de pleegouders. Er zijn zorgen over de emotionele beschikbaarheid van de ouders, hun grilligheid, onvoorspelbaarheid en hun middelengebruik. De moeder kampt met persoonlijke problematiek, getuige ook de vele politiemeldingen. Op de behandeling van de moeder bij Antes is geen zicht, omdat zij geen toestemming gaf om informatie hierover op te vragen. De testresultaten zoals door de moeder vlak voor de zitting overgelegd, geven niet het benodigde totaalbeeld. De vader heeft een heel slechte (of geen) samenwerking met de GI. Dit hangt samen met een combinatie van agressie en alcoholgebruik. Als gevolg hiervan vindt er geen omgang plaats tussen de vader en [voornaam minderjarige] en dat is zorgelijk. De Raad heeft begrepen dat er bij de ouders zorgen zijn over de veiligheid van [voornaam minderjarige] in het pleeggezin, maar daarvoor zijn geen aanwijzingen. De aanvaardbare termijn is verstreken.

5.Het standpunt van de GI

De GI sluit zich aan bij het standpunt van de Raad. De persoonlijke problematiek van de ouders blijft op de voorgrond staan en zij zijn onvoldoende beschikbaar. Er is geen zicht op de behandeling van de moeder. Het contact tussen de ouders onderling, de bedreigingen van de vader richting de moeder, alsmede het gebrek aan zicht op de relatie van de ouders, baren de GI zorgen. Het lukt de moeder niet altijd om de afspraken voor omgang na te komen. Daarnaast is voor de moeder aansturing in het contact met [voornaam minderjarige] nodig. De omgang tussen de vader en [voornaam minderjarige] is meerdere malen stopgezet vanwege de veiligheid van de pleegouders en de GI. Onderzocht moet worden hoe de omgang in de toekomst vorm moet worden gegeven. Belangrijke voorwaarde is dat de behandeling bij De Waag is afgerond en dat een herstelgesprek tussen de vader en de pleegouders plaatsvindt. De GI zal echter ook tussentijds en in samenspraak met de behandelaar steeds heroverwegen of de situatie dusdanig veilig is dat het herstelgesprek kan plaatsvinden en de omgang opnieuw kan worden opgestart. Ook tussen de ouders is nog altijd sprake van onveiligheid, waarbij het de vraag is of de moeder in staat is om afstand te houden van de vader. Voor wat betreft het perspectiefonderzoek en het KSCD-onderzoek stelt de GI zich op het standpunt dat door de Raad uitgebreid onderzoek is gedaan wat in het belang van [voornaam minderjarige] is. Bovendien geldt dat de vader de kans heeft gehad, maar dat Timon niet meer bereid was dit te doen. De GI benadrukt dat [voornaam minderjarige] het goed doet in het pleeggezin. Zij ervaart stabiliteit en veiligheid en ontwikkelt zich leeftijdsadequaat. Het is niet in haar belang om te wachten op nader onderzoek, dat (te) lange tijd zal gaan duren.

6.Het standpunt van de moeder

Door en namens de moeder wordt verweer gevoerd tegen het verzoek van de Raad. Vooropgesteld moet worden dat de vader en de moeder niet over één kam kunnen worden geschoren. De relatie van de ouders is al geruime tijd geëindigd en er is ook geen sprake van een ‘knipperlichtrelatie’. De moeder wordt omschreven als een liefdevolle moeder. Zij werkt mee met de hulpverlening en met de pleegouders. Zij heeft haar leven beter op orde dan ten tijde van het raadsrapport. Hoewel de moeder juridisch strijdbaar is, gaat zij niet feitelijk de strijd aan in aanwezigheid van [voornaam minderjarige] . De omgangsmomenten komt zij netjes na en zij belast [voornaam minderjarige] niet met haar zorgen of de strijd over thuisplaatsing. De moeder heeft met veel moeite, gelet op haar wantrouwen richting de Raad en de GI, de testresultaten van de urinecontrole van 30 mei 2024 overgelegd, waaruit blijkt dat zij negatief is getest op THC, benzodiazepine, cocaïne en amfetamine. De moeder heeft de intentie om - ongeacht de uitkomst van het onderhavige verzoek - de GI in staat te stellen informatie in te winnen bij Antes en vaker urinecontroles te laten doen. De moeder benadrukt dat het fijn is dat [voornaam minderjarige] goed is gehecht aan de pleegouders en gunt [voornaam minderjarige] een goede opvoedomgeving, maar zij is van mening dat [voornaam minderjarige] het beste bij haar kan zijn. De moeder heeft, afgezien van een poging bij Brijder, de afgelopen jaren geen echte kans gekregen voor plaatsing in een moeder-kindvoorziening, terwijl de GI vrij snel het perspectief heeft bepaald en vervolgens niet meer heeft ingezet op thuisplaatsing. De moeder meent dat haar alsnog de kans moet worden geboden om mee te werken aan een KSCD-onderzoek.

7.Het standpunt van de vader

Door en namens de vader wordt verweer gevoerd tegen het verzoek. Sinds 2022 hebben slechts 7 bezoekmomenten plaatsgevonden. De vader erkent zijn eigen aandeel hierin, maar vindt dat hij niet alle kansen heeft gehad om zich waar te maken. De betreffende bezoeken zijn goed verlopen voor [voornaam minderjarige] , maar werden gecompliceerd door de aanwezigheid van de pleegouders. De vader heeft een perspectiefonderzoek verzocht, omdat de thuissituatie van de vader nooit is onderzocht. De vader werkt aan zijn persoonlijke problematiek; zijn therapeut stelt dat hij gemotiveerd en behandelingstrouw is en zelfreflectie toont. Sinds de vader in behandeling is, hebben zich twee incidenten voorgedaan, die ertoe hebben geleid dat de omgang is stopgezet. De vader dient zich uiteraard te gedragen, maar de behandeling is een traject van vallen en opstaan en het gaat erom dat de vader profiteert van de behandeling. [voornaam minderjarige] is pas twee jaar oud, waardoor de aanvaardbare termijn verschuift. De vader stelt zich op het standpunt dat het verzoek van de Raad moet worden afgewezen en dat de vader een perspectiefonderzoek verdient, aangezien nog niet alle mogelijkheden zijn onderzocht en de behandeling van de vader nog niet is afgerond.

8.De beoordeling

8.1.
Op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen, indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
8.2.
Een beëindiging van het ouderlijk gezag is een maatregel die diep ingrijpt in het gezinsleven van zowel de ouder waarvan het gezag wordt beëindigd als van de minderjarige waarover het gezag wordt uitgeoefend. Blijkens de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens stemt de maatstaf van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) voor gezagsbeëindiging niet geheel overeen met die van artikel 1:266 BW. Uit artikel 8 EVRM volgt ook het vereiste dat, indien het doel met een lichtere maatregel kan worden bereikt, deze verkozen dient te worden boven de zwaardere maatregel (het subsidiariteitsbeginsel). Daarnaast dient de inmenging in het gezinsleven die het gevolg is van de maatregel, in een redelijke verhouding te staan tot het doel dat met de maatregel wordt nagestreefd (het proportionaliteitsbeginsel). De inbreuk op het gezinsleven moet noodzakelijk zijn om het beoogde doel te bereiken.
8.3.
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat [voornaam minderjarige] al vóór haar geboorte onder toezicht is gesteld en enkele dagen na haar geboorte uit huis is geplaatst in het perspectief biedend pleeggezin. Bij beide ouders is sprake van persoonlijke problematiek. Beide ouders hebben een verleden van alcohol -en drugsgebruik. Daarnaast was tussen hen sprake van een spanningsvolle en gewelddadige relatie en zijn er nog altijd zorgen over hun contact en de weerbaarheid van de moeder tegen de vader.
8.4.
Bij de moeder staan haar persoonlijke problemen op de voorgrond. Zij heeft een beperkt inzicht en reflecterend vermogen. De moeder kampt met langdurige verslavingsproblematiek en heeft tijdens haar zwangerschappen, ook die van [voornaam minderjarige] , middelen gebruikt. Een gezinsopname bij Brijder is vroegtijdig beëindigd. De GI heeft hierna niet kunnen werken aan een terugplaatsing omdat de moeder geen openheid heeft willen geven over haar behandeling bij Antes. Dit heeft ook in de weg gestaan aan een (ander) moeder-kind-traject. De moeder heeft ter gelegenheid van deze zitting weliswaar een document overgelegd waaruit zou kunnen blijken dat zij abstinent is, maar het document staat op zichzelf en geeft geen inzicht in haar behandeling. Evenmin geeft het antwoord op de vraag of zij in staat is duurzaam abstinent te blijven. De moeder wordt praktisch ondersteund door ASVZ en krijgt psychische ondersteuning vanuit BuurtzorgT. De bezoeken met [voornaam minderjarige] worden begeleid door Lelie zorggroep. Hoewel de moeder probeert bij alle bezoeken aanwezig te zijn, lukt dit niet altijd. Gezien wordt dat de moeder liefdevol is naar [voornaam minderjarige] en interesse in haar toont, maar zij heeft zowel tijdens als na het bezoek aansturing en ondersteuning nodig. Zoals ook volgt uit de beschikking van het Gerechtshof Den Haag van 15 mei 2024 kan de moeder de zorg voor [voornaam minderjarige] niet dragen.
8.5.
De vader heeft agressie-en emotieregulatie problemen en is daardoor onberekenbaar. De combinatie van deze problematiek met middelengebruik maakt de samenwerking met de pleegouders en hulpverlenende instanties moeilijk, zo niet onmogelijk. Er hebben zich meerdere incidenten voorgedaan waarbij de vader zich in ernstige mate dreigend heeft uitgelaten richting de pleegouders en de hulpverlening. De agressie- en emotieregulatieproblematiek is de reden geweest dat een perspectiefonderzoek, waarvoor de vader was aangemeld bij Timon, niet is gestart en dat de opbouw van de (begeleide) omgang met [voornaam minderjarige] telkenmale is gestagneerd. De vader heeft sinds mei 2023 agressie-regulatietherapie bij De Waag. Ondanks dat de vader trouw op zijn afspraken verschijnt en de bezoekmomenten positief verlopen, heeft de vader toch opnieuw bedreigingen geuit aan het adres van hulpverleners en ligt de omgang met [voornaam minderjarige] sinds november 2023 wederom stil. Het grillige gedrag en gewelddadige handelen van de vader heeft gezorgd voor spanning en angst bij de hulpverleners en de pleegouders en er zelfs toe geleid dat de pleegouders zich genoodzaakt hebben gezien een periode onder te duiken. Het contact met [voornaam minderjarige] zal pas weer worden hervat als de behandelaar van de vader bij de Waag aangeeft dat de vader daar klaar voor is. Ook de vader kan de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [voornaam minderjarige] niet dragen. Het Gerechtshof Den Haag is in voornoemde beschikking ook tot dit oordeel gekomen.
8.6.
Beide ouders geven aan dat zij graag willen dat [voornaam minderjarige] bij (één van) hen komt wonen. Naar het oordeel van de rechtbank is dit geen reële optie. Zoals uit het voorgaande blijkt zijn er nog altijd grote zorgen over beide ouders en valt niet te verwachten dat zij binnen een aanvaardbare termijn zullen beschikken over voldoende opvoedvaardigheden. Evenmin is aannemelijk dat zij de veiligheid van [voornaam minderjarige] kunnen waarborgen en voldoende emotioneel beschikbaar kunnen zijn. Daarbij komt dat [voornaam minderjarige] inmiddels ruim twee-en-half jaar – haar hele leven – in het perspectief biedende pleeggezin woont. Zij is in dit gezin veilig gehecht en ontwikkelt zich goed. De moeder heeft ook aangegeven dat zij dat erkent en waardeert. Voor [voornaam minderjarige] is van belang dat zij opgroeit in een veilige en stabiele opvoedomgeving en dat zij kan vertrouwen op een opvoeder die beschikbaar is en haar ritme, structuur en regelmaat biedt. De rechtbank neemt in aanmerking dat het voor de jonge [voornaam minderjarige] , die geen andere thuissituatie kent dan die van het pleeggezin, ook belangrijk is dat zij weet dat zij veilig kan opgroeien bij de pleegouders. De rechtbank acht een nieuw perspectiefonderzoek gezien de duur daarvan en de inmiddels verstreken aanvaardbare termijn in strijd met de belangen van [voornaam minderjarige] . Daarbij komt dat voortdurende onduidelijkheid in het perspectief stress oplevert bij de pleegouders, wat onvermijdelijk ook een weerslag heeft op [voornaam minderjarige] . De rechtbank is dan ook van oordeel dat het in het belang is van [voornaam minderjarige] dat zij verder opgroeit in het huidige pleeggezin. Toewerken naar thuisplaatsing is niet meer aan de orde. Zoals hiervoor vermeld, heeft het Gerechtshof Den Haag op 15 mei 2024 overwogen dat de ouders geen van beiden hebben aangetoond, noch aannemelijk gemaakt dat zij de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [voornaam minderjarige] op zich kunnen nemen.
8.7.
De komende periode zal onderzocht moeten worden hoe de omgang tussen de vader en [voornaam minderjarige] kan worden vormgegeven en op welke wijze de ouders met hulp van de GI kunnen werken aan een betekenisvolle rol als ouder op afstand. Zij zullen immers altijd de ouders blijven, die logischerwijs veel van [voornaam minderjarige] houden.
8.8.
De rechtbank is van oordeel dat aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, onder a, BW en aan de Europese jurisprudentie is voldaan en zal het verzoek tot beëindiging van het gezag van de vader en de moeder toewijzen.
8.9.
Omdat de beëindiging van het gezag van de vader en de moeder ertoe zal leiden dat een gezagsvoorziening over [voornaam minderjarige] komt te ontbreken, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid, BW een voogd over haar te benoemen. In dat verband overweegt de rechtbank als volgt. Gezien de spanningen tussen de vader en de pleeghouders, is het in het belang van [voornaam minderjarige] dat een neutrale partij belast wordt met de voogdij over haar.
8.10.
De GI heeft zich bereid verklaard de voogdij op zich te nemen en is bekend met de ouders en met [voornaam minderjarige] . De rechtbank is daarom van oordeel dat de GI moet worden belast met de voogdij.
8.11.
Op grond van het bepaalde in artikel 1:276, eerste lid, BW worden de ouders nu hun gezag wordt beëindigd, veroordeeld tot het afleggen van rekening en verantwoording aan hun opvolger in dit bewind, ervan uitgaande dat zij het bewind voerden over het vermogen van [voornaam minderjarige] .

9.De beslissing

De rechtbank:
9.1.
beëindigt het ouderlijk gezag van
[naam vader], geboren op [geboortedatum 2] 1984 in een voor de rechtbank onbekende plaats, en
[naam moeder], geboren op [geboortedatum 3] 1979 in [geboorteplaats] , over [voornaam minderjarige] ;
9.2.
benoemt tot voogdes over [voornaam minderjarige] de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, gevestigd in Amsterdam;
9.3.
veroordeelt de ouders aan de voogdes rekening en verantwoording van het gevoerde bewind over het vermogen van [voornaam minderjarige] te doen;
9.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
9.5.
wijst af het meer of anders verzocht;
9.6.
verzoekt de griffier om krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een aantekening te maken van deze beslissing in het centraal gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.A.J. de Nijs, voorzitter, tevens kinderrechter, en
mr. A.J. van Dijk en mr. D.E. van Hout, kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2024, in aanwezigheid van mr. V. Lankhaar als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.