Op 22 oktober 2024 heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak die betrekking heeft op de financiële afwikkeling van een samenwerking tussen advocaten. De zaak, die werd behandeld onder zaaknummer 10865646 VZ VERZ 24-2, betreft een gezamenlijk verzoek op grond van artikel 96 Rv van drie partijen, waarbij de financiële afwikkeling van hun samenwerking sinds 1988 aan de orde is gesteld. De partijen, aangeduid als [naam partij 2] c.s. en [naam partij 3], hebben in hun verzoekschrift van 29 december 2023 en daaropvolgende processtukken een complex van geschilpunten gepresenteerd, dat zich uitstrekt over tientallen pagina's en verschillende boekingen betreft.
Tijdens een regiezitting op 3 april 2024 werd vastgesteld dat de procedure zich had ontwikkeld tot een omvangrijke en complexe zaak, die niet meer paste binnen de kaders van artikel 96 Rv, dat een snelle en eenvoudige procedure beoogt. De kantonrechter heeft in zijn overwegingen benadrukt dat de gekozen procesopstelling van partijen leidt tot een aanzienlijke behandelduur en dat de zaak niet meer werkbaar is binnen de doelstellingen van artikel 96 Rv. De kantonrechter heeft partijen aangespoord om te overwegen mediation te zoeken of hun verzoek gezamenlijk in te trekken.
Uiteindelijk heeft de kantonrechter geoordeeld dat het gezamenlijke verzoek niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat het niet past binnen de grenzen van artikel 96 Rv en in strijd met de goede procesorde is. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij partijen elk hun eigen kosten dragen. Deze beschikking is openbaar uitgesproken door mr. dr. P.G.J. van den Berg.