ECLI:NL:RBROT:2024:10408

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 augustus 2024
Publicatiedatum
22 oktober 2024
Zaaknummer
FT RK 24/535
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een dwangakkoord in een schuldregeling bij de rechtbank Rotterdam

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 8 augustus 2024 uitspraak gedaan over een verzoek tot het bevelen van een gedwongen schuldregeling. Verzoekster, die zich in een schuldsaneringsprocedure bevond, had een voorstel gedaan voor een schuldregeling aan haar schuldeisers. De rechtbank oordeelde echter dat het voorstel onduidelijk en onvolledig gedocumenteerd was. Bovendien was de rechtbank van mening dat verzoekster zich niet in een problematische schuldensituatie bevond, aangezien zij perspectief had om haar schuldenlast binnen een afzienbare periode te voldoen. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster in staat was om haar schulden af te lossen en dat de belangen van de schuldeisers zwaarder wogen dan die van verzoekster. De rechtbank heeft het verzoek om de schuldeiser te bevelen in te stemmen met de schuldregeling afgewezen. De beslissing werd genomen door rechter B.J. Tideman, met griffier J.A. Kuijvenhoven aanwezig. Tegen deze uitspraak kan binnen acht dagen hoger beroep worden ingesteld.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 8 augustus 2024
afwijzen gedwongen schuldregeling
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [adres]
[woonplaats],
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 7 mei 2024, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a lid 1 Faillissementswet ingediend om één schuldeiser met twee vorderingen, te weten:
- [schuldeiser] (hierna: [schuldeiser]);
die weigert mee te werken aan een door verzoekster aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
Ter zitting van 11 juli 2024 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • mevrouw P.A. Ramjiawan, werkzaam bij de Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening);
  • mevrouw N.J. Eckhardt, werkzaam bij CKN Bewindvoering (hierna: beschermingsbewindvoerder).
[schuldeiser] heeft voorafgaand aan de zitting, te weten op 9 juli 2024 een verweerschrift toegezonden. [schuldeiser] is niet ter zitting verschenen.
De beschermingsbewindvoerder heeft op 12 juli 2024 aanvullende stukken toegezonden.
Schuldhulpverlening heeft op 24 juli 2024 aanvullende stukken toegezonden.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoekster heeft volgens het ingediende verzoekschrift negen schuldeisers, waarvan één preferente schuldeiser met één vordering en acht concurrente schuldeisers met negen vorderingen. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 19.591,03 van verzoekster te vorderen. Verzoekster heeft bij brief van 12 september 2023 een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, inhoudende een betaling van 95,94% aan de preferente schuldeisers en 47,97% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting. Op 16 november 2023 is aan de schuldeisers een heroverweging gezonden. Hierin heeft schuldhulpverlening aangegeven dat het voorstel is gewijzigd van een saneringskrediet naar een prognosevoorstel met heronderzoeken. Dat betekent dat de afloscapaciteit eventueel nog hoger of nog lager zal kunnen uitvallen. Ten slotte blijkt uit het verzoekschrift WSNP dat het aanbod aan de schuldeisers lager is geworden dan bij het aanbod van het saneringskrediet, namelijk 90,88% aan de preferente schuldeiser en 45,44% aan de concurrente schuldeisers, terwijl de schuldenlast gelijk is gebleken, namelijk € 19.591,03.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De aangeboden regeling is gebaseerd op de afloscapaciteit die verzoekster heeft op basis van haar dienstbetrekking. Verzoekster heeft een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd voor 32 uur per week. Vanwege gezondheidsklachten is verzoekster niet in staat om fulltime te werken. Verzoekster is op zoek naar passend werk en wordt hierin ondersteund door de Arbodienst. De aangeboden regeling voorziet in uitkering van een prognosepercentage. Verzoekster heeft zich op het standpunt gesteld dat zij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan haar schuldeisers aan te bieden. Verzoekster heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en haar vaste lasten worden inmiddels door haar beschermingsbewindvoerder voldaan.
Op 26 juli 2023 heeft verzoekster een bedrag van € 6.443,-- overgemaakt aan schuldhulpverlening in verband met beschikbaar vermogen. Verder is ter zitting gebleken dat er sinds juli 2023 met terugwerkende kracht maximaal is gereserveerd ten behoeve van de schuldeisers. Over de periode van juli 2023 tot en met november 2023 is er met terugwerkende kracht een bedrag van € 2.187,18 gereserveerd. Daarnaast is er over de periode van december 2023 tot en met juni 2024 met terugwerkende kracht een bedrag van € 3.727,70 gereserveerd. Ter zitting is verzocht om als ingangsdatum van de aangeboden regeling juli 2023 te hanteren.
Acht schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. [schuldeiser] stemt hier niet mee in. Zij heeft een vordering van € 5.116,09 op verzoekster welke 26,1% van de schuldenlast beloopt en een vordering van € 2.770,91, welke 14,1% van de totale schuldenlast beloopt.

3.Het verweer

In haar verweerschrift stelt [schuldeiser] zich op het standpunt dat het aanbod niet het maximaal haalbare is. [schuldeiser] voert aan dat de aangeboden regeling is gebaseerd op de verdiensten van verzoekster uit een parttime dienstverband, terwijl niet is gebleken dat verzoekster niet fulltime zou kunnen werken. Daarnaast heeft verzoekster slechts een deel van het spaarsaldo ingebracht in de regeling. Uit de bankadministratie blijkt dat er nog een aanzienlijk saldo van € 5.295,16 op de beheerrekening staat nadat het extra ingelegde bedrag is overgemaakt aan schuldhulpverlening. [schuldeiser] betwijfelt voorts of er sprake is van een uitzichtloze schuldensituatie. Momenteel is er reeds een bedrag van € 8.630,18
overgemaakt naar schuldhulpverlening. Dit bedrag bestaat uit het extra ingelegde vermogen en de afloscapaciteit van de maanden juli tot november 2023. Daarnaast beschikt verzoekster over een spaarsaldo van € 8.681,45. Dit afzettend tegen de totale schuldenlast van € 19.591,03 rechtvaardigt dit volgens [schuldeiser] geen kwijtschelding van ruim de helft van de aanwezige vorderingen. Met het aanwezige spaarsaldo en de reeds overgemaakte bedragen aan schuldhulpverlening resteert er immers een bedrag van € 2.279,40 van de totale schuldenlast.
Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft [schuldeiser] geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunten ter zitting toe te lichten.

4.De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van [schuldeiser] bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of [schuldeiser] in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoekster of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt.
Vooropgesteld wordt dat de vorderingen van [schuldeiser] een aanzienlijk aandeel vormen in de totale schuldenlast (te weten 40,26% daarvan). Gelet daarop zal niet snel kunnen worden geoordeeld dat [schuldeiser] in redelijkheid niet kon weigeren om met de schuldregeling in te stemmen.
Allereerst merkt de rechtbank op dat uit de nagezonden stukken blijkt dat de vordering van Havensteder en Direct Pay Services (in behandeling bij LAVG) zijn voldaan, waardoor de schuldenlast verminderd met een bedrag van € 761,57, respectievelijk € 128,65. De totale schuldenlast bedraagt volgens de overgelegde informatie alsdan € 18.700,81.
Schuldhulpverlening heeft bij het verzoekschrift een VTLB-berekening overgelegd met betrekking tot de periode juli 2023, gedateerd 5 maart 2024, waaruit blijkt dat de maandelijkse afloscapaciteit € 856,13 per maand bedraagt. Dit betekent dat er over de maanden juli 2023 tot en met december 2023 een bedrag van 6 x € 856,13 = € 5.136,78 had moeten worden afgedragen. Er is slechts afgedragen een bedrag van € 2.187,18, derhalve € 2.949,60 te weinig.
Schuldhulpverlening heeft ter zitting de VTLB-berekening per januari 2024 overgelegd. Vanaf januari 2024 heeft verzoekster een afloscapaciteit van € 807,93 per maand. Over de periode januari 2024 tot en met juli 2024 had derhalve € 4.847,58 moeten worden afgelost, terwijl er een bedrag van € 3.727,70 is voldaan. Hieruit volgt dat over voornoemde periode derhalve € 1.119,88 te weinig is voldaan, waarbij de rechtbank het vakantiegeld nog niet heeft betrokken.
Op basis van de gegevens die schuldhulpverlening thans heeft overgelegd, is de rechtbank van oordeel dat er niet conform de VTLB-berekeningen is afgedragen en de schuldeisers hierdoor zijn benadeeld. Er is immers een bedrag van € 4.069,48 te weinig afgelost. Schuldhulpverlening heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat de aflossing anders zou moeten zijn. Hier komt nog bij dat verzoekster beschikt over een aanzienlijke reservering op de beheerrekening voor onvoorziene kosten, waarbij niet door onderbouwing van stukken duidelijk is geworden dat deze kosten ook daadwerkelijk zullen worden gemaakt. Bovendien is er een bedrag van € 385,-- gereserveerd voor het eigen risico welk bedrag reeds wordt gecompenseerd in de VTLB-berekening. Dit bedrag dient eveneens ten goede te komen aan de schuldeisers.
Het voorstel is naar het oordeel van de rechtbank onduidelijk en onvolledig gedocumenteerd. De maandelijkse aflossingen zijn door schuldhulpverlening niet inzichtelijk gemaakt. Er is enkel een overzicht transacties overgelegd waaruit blijkt dat niet maandelijks, doch achteraf betalingen met betrekking tot de maandelijkse aflossingen hebben plaatsgevonden. De betalingen die zijn gedaan, lijken niet overeen te komen met de afloscapaciteit. Daarnaast hebben partijen de rechtbank niet uit eigener beweging geïnformeerd over het aanzienlijke gereserveerde bedrag op de beheerrekening. In de op
24 juli 2024 overgelegde stukken geeft schuldhulpverlening aan dat, wanneer er niet correct is gereserveerd voor de maandelijkse aflossing, dit met terugwerkende kracht zal worden hersteld bij de jaarlijkse hercontrole. Naar het oordeel van de rechtbank had er voor de zitting van het dwangakkoord duidelijkheid moeten zijn over de aflossingen voor de schuldeisers en kan een eventuele tekortkoming in de aflossing niet na de behandeling van het verzoekschrift dwangakkoord worden hersteld.
De beschermingsbewindvoerder heeft ter zitting verklaard dat er tot en met juni 2024 een bedrag van € 12.357,88 is gereserveerd ten behoeve van de schuldeisers. Uitgaande van het gereserveerde bedrag voor de schuldeisers, het gereserveerde saldo op de beheerrekening, de huidige afloscapaciteit van verzoekster en de huidige schuldenlast, zou verzoekster binnen enkele maanden de volledige schuldenlast kunnen voldoen.
De rechtbank oordeelt dat verzoekster zich daarmee niet bevindt in een problematische schuldensituatie. Verzoekster bevindt zich niet in een klemmende en uitzichtloze situatie. Verzoekster heeft perspectief om haar schuldenlast volledig te voldoen binnen een afzienbare periode.
Gelet op het bovenstaande moet bij afweging van wederzijdse belangen voorrang worden gegeven aan het belang van de schuldeisers bij volledige betaling. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de belangen van [schuldeiser] als weigerende schuldeiser zwaarder wegen dan die van verzoekster of de overige schuldeisers. Het verzoek om [schuldeiser] te bevelen in te stemmen met de door verzoekster aangeboden schuldregeling wordt daarom afgewezen.
De rechtbank zal bij afzonderlijke beslissing op het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling beslissen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek om een gedwongen schuldregeling te bevelen.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J. Tideman, rechter, en in aanwezigheid van mr. J.A. Kuijvenhoven, griffier, in het openbaar uitgesproken op 8 augustus 2024. [1]

Voetnoten

1.