Op 2 oktober 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster, mevrouw S. van Delft, een voorlopige voorziening heeft aangevraagd op grond van artikel 287b van de Faillissementswet. Verzoekster heeft op 2 september 2024 een verzoekschrift ingediend om een voorlopige voorziening te treffen, waarbij zij verzocht om de huurovereenkomst voor haar woonruimte niet op te zeggen of te ontbinden. De rechtbank heeft op 3 september 2024 de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 26 september 2024. Tijdens deze zitting zijn zowel verzoekster als verweerster, vertegenwoordigd door mevrouw K. Oole van de Stichting Havensteder, gehoord. Verzoekster heeft aangegeven dat zij hulp heeft gezocht bij de gemeente Rotterdam en bezig is met de aanvraag van beschermingsbewind, terwijl budgetbeheer zal worden ingesteld om de betaling van de vaste lasten te waarborgen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van een bedreigende situatie, aangezien verweerster heeft aangekondigd de woning van verzoekster te ontruimen. De rechtbank heeft de belangen van verzoekster, die in de huurwoning wil blijven wonen en haar schuldenproblematiek wil oplossen, afgewogen tegen de belangen van verweerster, die het vonnis tot ontruiming wil uitvoeren. De rechtbank concludeert dat verzoekster voldoende inkomsten heeft om de huurtermijnen te voldoen en dat de lopende verplichtingen goed worden nagekomen. Daarom heeft de rechtbank de voorlopige voorziening toegewezen voor de duur van zes maanden, met de voorwaarde dat de huurtermijnen tijdig worden voldaan.
Daarnaast heeft de rechtbank verzoekster niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar heeft zij aangegeven dat verzoekster in de toekomst een nieuw verzoek kan indienen. De uitspraak is gedaan door mr. M.C. Franken, rechter, en is openbaar uitgesproken op 2 oktober 2024.