ECLI:NL:RBROT:2024:10404

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 oktober 2024
Publicatiedatum
21 oktober 2024
Zaaknummer
FT RK 24/1197 / FT RK 24/1198
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening in faillissementszaak met betrekking tot huurwoning en schuldenproblematiek

Op 2 oktober 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster, mevrouw S. van Delft, een voorlopige voorziening heeft aangevraagd op grond van artikel 287b van de Faillissementswet. Verzoekster heeft op 2 september 2024 een verzoekschrift ingediend om een voorlopige voorziening te treffen, waarbij zij verzocht om de huurovereenkomst voor haar woonruimte niet op te zeggen of te ontbinden. De rechtbank heeft op 3 september 2024 de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 26 september 2024. Tijdens deze zitting zijn zowel verzoekster als verweerster, vertegenwoordigd door mevrouw K. Oole van de Stichting Havensteder, gehoord. Verzoekster heeft aangegeven dat zij hulp heeft gezocht bij de gemeente Rotterdam en bezig is met de aanvraag van beschermingsbewind, terwijl budgetbeheer zal worden ingesteld om de betaling van de vaste lasten te waarborgen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van een bedreigende situatie, aangezien verweerster heeft aangekondigd de woning van verzoekster te ontruimen. De rechtbank heeft de belangen van verzoekster, die in de huurwoning wil blijven wonen en haar schuldenproblematiek wil oplossen, afgewogen tegen de belangen van verweerster, die het vonnis tot ontruiming wil uitvoeren. De rechtbank concludeert dat verzoekster voldoende inkomsten heeft om de huurtermijnen te voldoen en dat de lopende verplichtingen goed worden nagekomen. Daarom heeft de rechtbank de voorlopige voorziening toegewezen voor de duur van zes maanden, met de voorwaarde dat de huurtermijnen tijdig worden voldaan.

Daarnaast heeft de rechtbank verzoekster niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar heeft zij aangegeven dat verzoekster in de toekomst een nieuw verzoek kan indienen. De uitspraak is gedaan door mr. M.C. Franken, rechter, en is openbaar uitgesproken op 2 oktober 2024.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummers]
uitspraakdatum: 2 oktober 2024
[verzoekster],
wonende te [adres]
[plaatsnaam],
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 2 september 2024, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 3 september 2024 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 26 september 2024.
Ter zitting van 26 september 2024 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • mevrouw S. van Delft, werkzaam bij de Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening);
  • mevrouw K. Oole, namens de Stichting Havensteder, gevestigd te Rotterdam (hierna: verweerster);
  • de heer T. Roelofs, gemachtigde van verweerster.
Verweerster heeft ter zitting aanvullende stukken aan de rechtbank overgelegd.
Schuldhulpverlening heeft, namens verzoekster, ter zitting aanvullend stukken aan de rechtbank overgelegd.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden de huurovereenkomst voor de woonruimte van verzoekster op te zeggen of te ontbinden.
Uit het verzoekschrift blijkt dat bedoeld is een verzoek in te dienen om de tenuitvoerlegging van het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 9 april 2024 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker te verbieden. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.
Verzoekster wil een oplossing voor haar schuldenproblematiek. Zij heeft daarom hulp gezocht bij de gemeente Rotterdam. Teneinde de tijdige betaling van de vaste lasten te waarborgen is verzoekster bovendien bezig met de aanvraag van beschermingsbewind. Totdat sprake is van beschermingsbewind, zal budgetbeheer worden ingesteld. De budgetbeheerder zal zorgdragen voor de betaling van de vaste lasten zolang nog geen sprake is van beschermingsbewind. Verzoekster heeft ook voldoende inkomsten om de lopende huurtermijnen te betalen. Zij heeft namelijk inkomsten uit een Participatiewet-uitkering. Daarnaast ontvangt zij huurtoeslag en zorgtoeslag. Verzoekster betaalt bovendien de lopende huurtermijnen.

3.Het verweer

Verweerster heeft ter zitting verklaard dat aan de lopende betaalverplichtingen op dit moment goed wordt voldaan. Verzoekster is ook ingelopen op de huurachterstand en laat daarmee positieve ontwikkelingen zien. Mede gezien de aanvraag van beschermingsbewind heeft verweerster geen bezwaar tegen de toewijzing van de voorlopige voorziening.

4.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoekster een kopie van het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 9 april 2024 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster en een brief van 19 juni 2024 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 5 september 2024 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoekster, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoekster enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoekster bestaat erin dat zij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoekster kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 9 april 2024 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. Verzoekster heeft aangetoond dat zij voldoende inkomsten heeft om de lopende huurtermijnen te voldoen. Uit het door verweerster overgelegde overzicht blijkt bovendien dat verzoekster de huur van juli tot en met september 2024 heeft voldaan op 3 september 2024. Budgetbeheer wordt ingesteld en verzoekster is bezig met het aanvragen van beschermingsbewind. Hiermee wordt gewaarborgd dat de vaste lasten, waaronder de verschuldigde huurtermijnen, zullen worden voldaan. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoekster zwaarder te wegen dan het belang van verweerster.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoekster gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoekster te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 9 april 2024 op verzoek van verweerster uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoekster gelegen aan [adres], voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van zes maanden vanaf 3 september 2024;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat schuldhulpverlening die namens verzoekster de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C Franken, rechter, en in aanwezigheid van mr. T.M.M. de Laat, griffier, in het openbaar uitgesproken op 2 oktober 2024.