ECLI:NL:RBROT:2024:10402

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 oktober 2024
Publicatiedatum
21 oktober 2024
Zaaknummer
10-013378-24 en 10-133189-24 (gevoegd ter zitting)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van mishandeling en zware mishandeling met oplegging van gevangenisstraf en tbs met voorwaarden

Op 14 oktober 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mishandeling en zware mishandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op verschillende data, waaronder 14 oktober 2023 en 11 januari 2024, meerdere slachtoffers heeft mishandeld, wat resulteerde in lichamelijk letsel. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan twee gevallen van mishandeling en één geval van zware mishandeling, waarbij de laatste resulteerde in een gebroken kaak en oogkas van het slachtoffer. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en het recidiverisico van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de straf. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 277 dagen geëist, maar de rechtbank oordeelde dat een langere gevangenisstraf van 320 dagen met aftrek van voorarrest meer op zijn plaats was. Dit om ervoor te zorgen dat de verdachte aansluitend aan zijn detentie in een kliniek kan worden opgenomen voor behandeling. De rechtbank heeft ook een tbs-maatregel met voorwaarden opgelegd, waarbij de verdachte zich moet houden aan bepaalde gedragsvoorwaarden. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen beoordeeld en gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte verplicht werd om schadevergoeding te betalen aan de slachtoffers. De rechtbank heeft de veiligheid van de samenleving vooropgesteld en benadrukt dat de verdachte zich moet houden aan de voorwaarden van de tbs-maatregel om verdere incidenten te voorkomen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10-013378-24 en 10-133189-24 (gevoegd ter zitting)
Datum uitspraak: 14 oktober 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] 1995,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [postcode] [woonplaats] ,
preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [naam PI] ,
raadsman mr. M. Kuipers, advocaat in Arnhem.

1.Het onderzoek op de zitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 30 september 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De tekst van de tenlasteleggingen is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. H.H. Balk heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder parketnummer 10-133189-24 en 10-013378-24 primair ten laste gelegde ;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 277 dagen met aftrek van voorarrest, alsmede ter beschikkingstelling van de verdachte met bevel tot dwangverpleging.

4.Waardering van het bewijs

Ten aanzien van parketnummer 10-133189-24
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde is door de verdediging aangevoerd dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte [slachtoffer 1] heeft geslagen of gestompt. Dit standpunt vindt zijn weerlegging in de gebezigde bewijsmiddelen. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde is door de verdediging gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Dit feit zal bewezen worden verklaard en gezien de referte van de raadsman zal dit gebeuren zonder verdere bespreking.
Ten aanzien van parketnummer 10-013378-24
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, de zware mishandeling. Hiertoe is aangevoerd dat het letsel van aangever niet kan worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel. Aangever heeft immers uitzicht op volledig herstel, er zijn geen complicaties opgetreden en er is niet geopereerd.
Beoordeling
Vast staat dat de verdachte de aangever [slachtoffer 2] meerdere keren in het gezicht heeft geslagen en dat hij daarbij letsel heeft opgelopen. Dat heeft ter zitting niet ter discussie gestaan.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of het letsel van [slachtoffer 2] is aan te merken als zwaar lichamelijk letsel. Daarbij heeft de rechtbank gekeken naar de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel. De rechtbank is van oordeel dat de combinatie van diverse forse aangezichtsbreuken, aan de oogkas, de jukbeenboog en boven- en onderkaak, als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt. Uit de medische gegevens komt naar voren dat het letsel van dien aard was dat een operatie was geïndiceerd maar dat aangever er zelf – mogelijke complicaties afwegend – voor heeft gekozen om af te zien van de operatie. Daarbij heeft aangever wekenlang enkel zachte voeding kunnen eten. Ook was er uitval van de gevoelszenuw waarvan niet te zeggen is of dit blijvend is, waardoor bij aangever de onzekerheid bestaat over de mogelijkheid en de mate van (volledig) herstel. Dit samenstel van omstandigheden maakt dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel bij aangever.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder parketnummer 10-133189-24 onder 1 en 2 ten laste gelegde en het onder 10-013378-24 primair ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
Ten aanzien van parketnummer 10-133189-24
1
hij op 14 oktober 2023 te Rotterdam, [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die Wang tegen het (linker)oor en de (linker)kaak te stompen;
2
hij op 1 november 2023 te Rotterdam, [slachtoffer 3] heeft mishandeld door die [slachtoffer 3] tegen het hoofd, te stompen;
Ten aanzien van parketnummer 10-013378-24
hij op 11 januari 2024 te Schiedam, aan [slachtoffer 2] opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken kaak en een gebroken oogkas,
heeft toegebracht door die [slachtoffer 2] meerdere malen in het gezicht,
te slaan;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Ten aanzien van parketnummer 10-133189-24

1.mishandeling;

2.mishandeling;

Ten aanzien van parketnummer 10-013378-24
zware mishandeling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluit. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering van de straf en maatregel

De straf en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Feiten waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft, in een tijdsbestek van zes weken, drie keer een voor hem onbekende persoon op straat mishandeld door hen in het gezicht te slaan. De verdachte heeft één van de slachtoffers zwaar mishandeld door hem onderuit te schoppen en vervolgens meermalen met zijn vuist in het gezicht te slaan. Het letsel bestond uit forse aangezichtsbreuken aan de oogkas, jukbeen en onder- en bovenkaak. In alle gevallen liepen de slachtoffers nietsvermoedend op straat toen zij ineens geconfronteerd werden met het geweld. De verdachte heeft door zijn handelen blijk gegeven geen enkel respect te hebben voor de lichamelijk integriteit van anderen.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 12 september 2024 waaruit blijkt dat de verdachte in de afgelopen vijf jaar niet is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Rapportages
De rechtbank heeft kennisgenomen van een psychologisch Pro Justitia onderzoek van 15 augustus 2024. Op basis van hun onderzoek concluderen de rapporteurs – zakelijk weergegeven – dat bij de verdachte sprake is van een verstandelijke beperking, een ongespecificeerde schizofreniespectrum of andere psychotische stoornis en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale trekken. Er kan nog geen definitieve diagnose van een persoonlijkheidsstoornis worden vastgesteld, hoewel er aanwijzingen zijn voor antisociale of narcistische kenmerken. Bij het psychiatrisch onderzoek zijn er ook aanwijzingen dat het psychotisch toestandsbeeld al langer bestaat. Door zijn verstandelijke beperking en psychotische toestandsbeeld voelt de verdachte zich snel aangevallen waardoor hij niet goed in staat is de gevolgen van zijn gedrag te overzien en gepast te reageren.
Op basis van het door de rapporteurs geobserveerde toestandsbeeld van de verdachte taxeren de onderzoekers de kans op recidive als hoog. De verdachte is niet intrinsiek gemotiveerd voor behandeling, laat geen ziektebesef of -inzicht zien en legt de verantwoordelijkheid voor zijn gedrag buiten zichzelf. Gezien de ernst van de problematiek en het geschetste recidiverisico is een klinische behandeling in een beveiligde omgeving aangewezen. In dat kader wordt geadviseerd een tbs-maatregel met voorwaarden op te leggen als de verdachte dit volledig accepteert en anders met dwangverpleging. Dit om de verdachte te kunnen observeren en intensief te behandelen en begeleiden.
Ten slotte heeft de rechtbank kennisgenomen van de adviezen van Reclassering Nederland van 23 september 2024. De reclassering schat het risico op recidive en letselschade in als hoog en adviseert een tbs-maatregel met dwangverpleging om dat recidiverisico op de lange termijn te kunnen beperken en de veiligheid van de maatschappij te kunnen waarborgen. De reclassering adviseert negatief over een tbs-maatregel met voorwaarden omdat het risico op onttrekken aan voorwaarden door de verdachte als hoog wordt ingeschat. In gesprek met de reclassering over de mogelijkheden tot oplegging van een tbs-maatregel met voorwaarden, spreekt de verdachte zich stellig negatief uit over een eventueel medicatiebeleid en geeft geen blijk van enig besef of inzicht aangaande de gediagnosticeerde problematiek.
De deskundigen [persoon A] (psychiater) en [persoon B] (reclasseringswerker) hebben ter terechtzitting hun bevindingen nader toegelicht. Daarbij is herhaald dat uitvoering van een tbs-maatregel met voorwaarden, gelet op het ontbreken van de intrinsieke motivatie van verdachte, lastig zal worden. Tegenover de benoemde zorgen staat dat deskundige [persoon A] heeft benoemd dat hij de verdachte een kans zou gunnen om de behandeling te ondergaan in het kader van een voorwaardelijke tbs-maatregel. De verdachte is namelijk niet bekend met een eerdere behandeling of klinische opname en wanneer hij op de juiste medicatie wordt ingesteld, is het zeker mogelijk dat het huidige vijandige toestandsbeeld snel verbetert waardoor de bereidheid tot behandeling zal toenemen. Dan is een tbs-maatregel met dwangverpleging minder zinvol.
De rechtbank heft acht geslagen op de besproken rapporten en de toelichting hierbij ter terechtzitting van de deskundigen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de ten laste gelegde feiten verminderd toe te rekenen zijn aan de verdachte. Op basis van de onderzoeken moet het recidiverisico als hoog worden ingeschat, waarbij behandeling in een voorwaardelijk kader door de rapporterend psychiater en psycholoog op dit moment niet haalbaar wordt geacht.
De officier van justitie sluit zich aan bij deze conclusies en vordert oplegging van de maatregel tot terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege.
Oordeel van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies. De rechtbank is van oordeel dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen de terbeschikkingstelling van de verdachte eisen. Dat oordeel is gegrond op de ernst en aard van het onder het parketnummer 10-013378-24 bewezen verklaarde feit (zware mishandeling) en het gevaar voor herhaling, zoals geschetst in de hiervoor besproken Pro Justitia rapportage. Bij de verdachte bestond blijkens de inhoud van de rapportage tijden het begaan van dit feit een ziekelijke stoornis. Zware mishandeling is een misdrijf als bedoeld in artikel 37a, eerste lid, aanhef en onder 2, van het Wetboek van Strafrecht waarvoor een tbs-maatregel kan worden opgelegd.
Ten aanzien van het door de officier van justitie gevorderde bevel tot dwangverpleging overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank deelt met de officier van justitie de zorgen van de rapporteurs en de reclassering over het feit dat bij de verdachte intrinsieke motivatie lijkt te ontbreken om mee te werken aan een behandeling en het innemen van medicatie. Hiermee samenhangende bedenkingen ten aanzien van een behandeling in het kader van een tbs-maatregel met voorwaarden zijn in de beschikbare rapporten en ook op de terechtzitting van 30 september 2024 uitgebreid besproken.
Tegenover de benoemde zorgen staat dat de verdachte niet bekend is met een eerdere behandeling of klinische opname. De deskundige [persoon A] heeft in dat kader aangegeven dat het goed mogelijk is dat het huidige vijandige toestandsbeeld van de verdachte snel kan verbeteren wanneer hij op de juiste medicatie is ingesteld. Dat zou ook tot resultaat kunnen leiden dat bij de verdachte de bereidheid tot behandeling toeneemt. De rechtbank maakt hieruit op dat de deskundige toch een kans ziet, hoewel een kleine, dat de verdachte kan worden behandeld binnen een kader van een tbs-maatregel met voorwaarden. Daar komt bij dat de tbs-maatregel met dwangverpleging een zeer zware maatregel is. De eisen van proportionaliteit brengen met zich dat moet worden bezien of kan worden volstaan met een minder ingrijpende maatregel, zoals de tbs met voorwaarden. Daarbij is onder meer relevant de aard en ernst van het feit waarvoor de maatregel wordt opgelegd en de omstandigheid dat de verdachte de afgelopen vijf jaar niet voor geweldsdelicten is veroordeeld.
Alles afwegend zal de rechtbank aan de verdachte een tbs-maatregel opleggen onder de in het reclasseringsadvies van 23 september 2024 geadviseerde voorwaarden. De rechtbank benadrukt daarbij dat het nu aan de verdachte zelf is om zich te houden aan de gestelde voorwaarden en te laten zien dat een bevel tot dwangverpleging bij zijn behandeling niet (alsnog) noodzakelijk is.
Vastgesteld wordt dat het strafbare feit ter zake waarvan de tbs met voorwaarden zal worden opgelegd een misdrijf betreft dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. Daartoe zijn de aard en de kwalificatie van het bewezen verklaarde feit redengevend. Dit betekent dat in geval van mogelijke omzetting van de maatregel de duur van een bevel tot dwangverpleging niet is gemaximeerd.
De rechtbank zal voorts de dadelijke uitvoerbaarheid van de tbs met voorwaarden bevelen, gezien het hoge recidivegevaar en de noodzaak tot snelle behandeling.
Ten aanzien van de door de officier gevorderde gevangenisstraf van 277 dagen (gelijk aan voorarrest) overweegt de rechtbank het volgende. Indien aan de verdachte een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest zal worden opgelegd, bestaat bij oplegging van een tbs-maatregel met voorwaarden vanaf de datum van de uitspraak geen strafrechtelijke titel meer voor verdere vrijheidsbeneming. De verdachte zou in dat geval zijn plaatsing in een klinische zorginstelling in vrijheid moeten afwachten. De rechtbank acht een dergelijke situatie in de gegeven omstandigheden niet wenselijk, gelet op het geschetste recidiverisico. Het is dan ook van groot belang dat de verdachte aansluitend aan zijn detentie in een kliniek wordt opgenomen. De rechtbank zal daarom - anders dan de officier van justitie heeft geëist - een langere gevangenisstraf opleggen dan de duur van de voorlopige hechtenis, te weten 320 dagen met aftrek van voorarrest. Dit betekent dat de verdachte na aftrek van het voorarrest nog ongeveer zes weken gevangenisstraf moet ondergaan. Deze tijd kan de reclassering benutten om een passende kliniek te vinden, waar de verdachte aansluitend aan de detentie terecht kan. Deze straf verenigt zich naar het oordeel van de rechtbank bovendien met de aard en ernst van bewezenverklaarde feiten in combinatie met de doelstelling van een tbs-maatregel, te weten de bescherming van de samenleving.
GVM-maatregel als bedoeld in artikel 38z Sr
Daarnaast is een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z, eerste lid, Sr (hierna: maatregel) noodzakelijk. De maatregel strekt primair tot bescherming van de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen. De rechter kan de maatregel onder meer opleggen indien de verdachte tot een tbs-maatregel is veroordeeld.
De maatregel is aangewezen ter bescherming van de algemene veiligheid van personen en goederen, gelet op hetgeen is vermeld in het over de veroordeelde opgemaakte reclasseringsadvies. De kans is aanwezig dat het recidiverisico na ommekomst van de tbs-maatregel met voorwaarden nog niet tot een aanvaardbaar niveau is teruggedrongen. De rechtbank legt de maatregel op zodat indien dat te zijner tijd noodzakelijk wordt geacht, toezicht kan worden gehouden op de situatieve context waarin de verdachte zich dan beweegt.

8.Vordering benadeelde partij/schadevergoedingsmaatregel

Vordering [slachtoffer 1]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [slachtoffer 1] ter zake van het onder parketnummer 10-133189-24 ten laste gelegde feit 1. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 1.250,- aan materiële schade.
Het bedrag aan materiële schade is opgebouwd uit de volgende posten:
  • Eigen risico: € 400,00
  • Herstelkosten bril: € 500,00
  • Oorbellen: € 350,00
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht de vordering van de benadeelde partij toewijsbaar voor zover deze betrekking heeft op het eigen risico en tot een bedrag van € 312,29, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Beoordeling
De benadeelde partij heeft ter onderbouwing van zijn vordering twee foto’s en een uitdraai van zijn zorgverzekeraar bijgevoegd. Op basis van enkel de foto’s is echter niet het gevorderde bedrag aan schade aan de bril en oorbellen vast te stellen en op de uitdraai van de zorgverzekeraar staat als datum van de verrichting 1 juli 2023 vermeld, terwijl de mishandeling op 14 oktober 2023 plaatsvond. Omdat enige deugdelijke onderbouwing van de vordering ontbreekt, zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Vordering [slachtoffer 2]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [slachtoffer 2] ter zake het onder parketnummer 10-013389-24 ten laste gelegde. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 2.113,30 aan materiële en € 7.260,- aan immateriële schade.
Het bedrag aan materiële schade is opgebouwd uit de volgende posten:
  • Beschadigde jas, schoenen horloge: € 663,00
  • Eigen risico zorgverzekering: € 375,00
  • Reis- en parkeerkosten voor medische behandelaren: € 88,80
  • Aanschaf staafmixer: € 25,00
  • Huishoudelijke hulp: € 926,50
  • Ziekenhuisdaggeldvergoeding: € 35,00
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering wat betreft de immateriële schade gematigd dient te worden. Voor het overige heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het onder parketnummer
10-013389-24 bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht.
De gevorderde materiële schade zal geheel worden toegewezen omdat de vordering door de verdachte niet is weersproken en de rechtbank deze niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt.
De gevorderde immateriële schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 3.500,00 zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen. Voor het overige deel van de vordering zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 11 januari 2024.
Proceskosten
De benadeelde partij vordert proceskosten voor de rechtsbijstand van zijn advocaat conform liquidatietarief. Het salaris wordt berekend aan de hand van een puntenstelsel, waarbij voor het opstellen en indienen van een voegingsformulier én voor het bijwonen van de zitting samen twee punten wordt gehanteerd. De benadeelde partij vordert een schadevergoeding van in totaal € 9.373,30. Voor bedragen tussen € 5.000,00 en € 10.000,00 wordt per punt een salaris toegekend van € 271,00. De rechtbank zal gelet daarop een bedrag van € 542,00 toekennen ter zake van de proceskosten.
Conclusie
Wang wordt in de vordering niet-ontvankelijk verklaard. De verdachte moet aan [slachtoffer 2] een schadevergoeding betalen van € 5.613,30, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van genoemde maatregel. Daarnaast dient de verdachte aan [slachtoffer 2] te vergoeden, de proceskosten van € 542,00.

9.Wettelijke voorschriften

Bij de strafoplegging is gelet op artikelen 36f, 37a, 38, 38a, 38z, 57, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissingen

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte de onder partnummer 10-133189-24 onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten en het onder parketnummer 10-013378-24 primair ten laste gelegde, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf van 320 (driehonderdtwintig) dagen;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gesteld;
stelt daarbij de navolgende
voorwaarden betreffende het gedragvan de ter beschikking gestelde:
1. de ter beschikking gestelde zal zich niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
2. de ter beschikking gestelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
de ter beschikking gestelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen:
- de ter beschikking gestelde meldt zich op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is;
- de ter beschikking gestelde laat een of meer vingerafdrukken nemen en laat een geldig identiteitsbewijs zien. Dit is nodig om de identiteit van de ter beschikking gestelde vast te stellen;
- de ter beschikking gestelde houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om de ter beschikking gestelde te helpen bij het naleven van de voorwaarden;
- Betrokkene helpt de reclassering aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid.
- de ter beschikking gestelde werkt mee aan huisbezoeken;
- de ter beschikking gestelde geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners;
- de veroordeelde zal zich niet op een ander adres vestigen zonder toestemming van de reclassering;
- de ter beschikking gestelde werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met de ter beschikking gestelde, als dat van belang is voor het toezicht;
3. de ter beschikking gestelde kan, als de reclassering dat nodig vindt en de ter beschikking gestelde daarmee instemt, voor een time-out worden opgenomen in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) of een soortgelijke instelling. Deze time-out duurt totdat de reclassering of de ter beschikking gestelde deze beëindigt, maar maximaal zeven weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal zeven weken, tot maximaal veertien weken per jaar;
4. de ter beschikking gestelde zal niet zonder toestemming van de reclassering naar het buitenland of het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden gaan;
5. de ter beschikking gestelde laat zich opnemen in een klinische zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname vangt aansluitend aan de detentie aan en duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De ter beschikking gestelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen en de controle daarop kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt de ter beschikking gestelde mee aan de indicatiestelling, leefregels van de verblijfsinstelling en plaatsing;
6. de ter beschikking gestelde laat zich aansluitend aan zijn klinische behandeling behandelen door een forensisch ambulante behandelinstelling of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt zolang de reclassering. Het innemen van medicijnen en de controle daarop kan onderdeel zijn van de behandeling;
7. de ter beschikking gestelde verblijft in een begeleide woonvorm en/of maatschappelijke opvang te bepalen door de reclassering, mocht de huidige woonvorm niet het gewenste resultaat geven en/of stagneren. Het verblijf duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De ter beschikking gestelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
8. de ter beschikking gestelde zal zich onthouden van het gebruik van verdovende middelen (drugs), onder de verplichting ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak de ter beschikking gestelde wordt gecontroleerd;
9. de ter beschikking gestelde zal zich onthouden van het gebruik van alcohol, onder de verplichting ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan urine- en ademonderzoek (blaastest). De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak de ter beschikking gestelde wordt gecontroleerd;
10. de ter beschikking gesteld heeft of zoekt op geen enkele wijze – direct of indirect – contact met het slachtoffer [slachtoffer 2] (geboren [geboortedatum 2] 1955), zolang het openbaar ministerie dit verbod nodig vindt;
11. de ter beschikking gestelde bevindt zich gedurende het toezicht niet in de straat waar het slachtoffer woonachtig is, te weten de [straatnaam] in [plaats] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. De ter beschikking gestelde werkt mee aan elektronisch monitoring van dit locatieverbod;
12. de ter beschikking gestelde zet zich in voor het realiseren en behouden van een passende- en door de reclassering goedgekeurde dagbesteding;
13. de ter beschikking gestelde werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. De ter beschikking gestelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
14. de ter beschikking gestelde geeft de reclassering openheid over het aangaan en onderhouden van (partner)relaties en verleent de reclassering toestemming om relevante referenten uit zijn (sociale) netwerk te raadplegen en contact te onderhouden met personen en instanties die deel uitmaken van zijn (sociale) netwerk;
beveelt de
dadelijke uitvoerbaarheidvan de terbeschikkingstelling met voorwaarden;
legt de veroordeelde op de
maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan die van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf;
verklaart de benadeelde partij
[slachtoffer 1]niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij
[slachtoffer 1]in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil;
veroordeelt de veroordeelde aan de benadeelde partij
[slachtoffer 2], te betalen een bedrag van
€ 5.313,30,- (vijfduizend driehonderddertien euro en 30 eurocent), bestaande uit € 2.113,30 aan materiële en € 3.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 11 januari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
legt aan de veroordeelde de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij
[slachtoffer 2]te betalen
€ 5.313,30,- (vijfduizend driehonderddertien euro en dertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 januari 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening en bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 5.313,30 niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van
63 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de veroordeelde in de proceskosten door de benadeelde partij
[slachtoffer 2]gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op € 542,00 aan salaris voor de advocaat en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.M. Stolk, voorzitter,
mrs. L. Stevens en R.D.M. de Boer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I.C.M.A. Bals, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 14 oktober 2024.
de griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst telastlegging
Parketnummer 10-133189-24:
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 14 oktober 2023 te Rotterdam,
[slachtoffer 1] heeft mishandeld door die Wang op/tegen het (linker)oor
en/of de (linker)kaak, althans in/op/tegen het gezicht, althans het
hoofd, te stompen;
2
hij op of omstreeks 1 november 2023 te Rotterdam,
[slachtoffer 3] heeft mishandeld door die [slachtoffer 3] op/tegen het
(linker)oor en/of de (linker)kaak, althans in/op/tegen het gezicht,
althans het hoofd, te stompen;
Parketnummer 10-013378-24:
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 11 januari 2024 te Schiedam,
aan [slachtoffer 2]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken kaak en/of een gebroken oogkas,
heeft toegebracht door die [slachtoffer 2] een of meerdere malen in/op/tegen het gezicht,
althans tegen het hoofd te slaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 januari 2024 te Schiedam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer 2]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
die [slachtoffer 2] een of meerdere malen in/op/tegen het gezicht, althans tegen het hoofd
heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 januari 2024 te Schiedam,
[slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] een of meerdere malen
- in/op/tegen het gezicht, althans tegen het hoofd te slaan,
- op/tegen het lichaam te schoppen,
terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken kaak en/of een
gebroken oogkas ten gevolge heeft gehad;