ECLI:NL:RBROT:2024:10400

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 augustus 2024
Publicatiedatum
21 oktober 2024
Zaaknummer
FT RK 24/883 en FT RK 24/884
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een moratorium op verzoek van een schuldenaar in het kader van de Faillissementswet

In deze zaak heeft verzoekster op 3 juli 2024 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 284 van de Faillissementswet (Fw) voor een voorlopige voorziening ex artikel 287b, eerste lid, Fw. De rechtbank heeft op 15 augustus 2024 uitspraak gedaan over dit verzoek. Verzoekster, die inkomsten ontvangt uit een Participatiewet-uitkering en een MBO-opleiding volgt, vroeg om een moratorium van zes maanden om te voorkomen dat verweerster, Stichting Woonstad Rotterdam, het vonnis van 29 maart 2024 tot ontruiming van haar woning ten uitvoer zou leggen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de huurtermijnen voor juli en augustus 2024 zijn betaald en dat er sprake is van budgetbeheer, wat de kans vergroot dat de lopende huurtermijnen tijdig zullen worden voldaan. De rechtbank heeft geoordeeld dat er sprake is van een bedreigende situatie, zoals vereist door de wet, en heeft het verzoek van verzoekster toegewezen, met de voorwaarde dat de huurtermijnen tijdig worden voldaan. Tevens is verzoekster niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, omdat het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond. De beslissing houdt in dat de tenuitvoerlegging van het ontruimingsvonnis wordt opgeschort voor de duur van zes maanden, met voorwaarden voor de uitvoering van de schuldhulpverlening.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer 1] – [nummer 2]
uitspraakdatum: 15 augustus 2024
[verzoekster],
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats] ,
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 3 juli 2024, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 4 juli 2024 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 7 augustus 2024.
Ter zitting van 7 augustus 2024 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • mevrouw [persoon A] , werkzaam bij de Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening);
  • de heer mr. D.A. IJpelaar, werkzaam bij JAW Advocaten, advocaat van verzoekster (hierna: advocaat);
  • de heer [persoon B] en de heer [persoon C] , beiden werkzaam bij Stichting Woonstad Rotterdam (hierna: verweerster).
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 29 maart 2024 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster ten uitvoer te leggen.
Verzoekster volgt een MBO-opleiding niveau 4. Zij heeft inkomsten uit een Participatiewet-uitkering. De huur over de maanden juli en augustus 2024 is betaald. De maandelijkse huur bedraagt € 743,48 per maand. Er is sprake van een studie-huurovereenkomst. Verzoekster verwacht begin volgend schooljaar haar opleiding af te ronden. Na het afronden van de opleiding is verzoekster voornemens op zoek te gaan naar werk. Schuldhulpverlening heeft ter zitting verklaard dat verzoekster tot het moment van afronding van haar opleiding haar Participatiewet-uitkering zal behouden. Vanwege de studie-huurovereenkomst zal verzoekster na afronding van haar opleiding binnen afzienbare tijd de woning moeten verlaten. Verzoekster is via Woonnet Rijnmond op zoek naar een andere woonruimte. Ter zitting heeft de advocaat verklaard dat er een separate procedure loopt tussen verzoekster en verweerster. Verzoekster heeft tot op heden geen geldig inschrijvingsbewijs van haar opleiding overgelegd. De advocaat geeft aan dat hij inmiddels beschikt over dit bewijsstuk. Schuldhulpverlening heeft voorts ter zitting verklaard dat er sprake is van budgetbeheer en het schuldhulpverleningstraject is opgestart. De schulden zijn geïnventariseerd en er zal op korte termijn een aanbod aan de schuldeisers kunnen worden gedaan. De inkomsten van verzoekster zijn voldoende om de lopende huurtermijnen te voldoen.

3.Het verweer

Verweerster stelt zich op het standpunt dat het verzoek van verzoekster moet worden afgewezen. Verzoekster heeft al eerder een schuldhulpverleningstraject. Desondanks is dit traject op initiatief van schuldhulpverlening vroegtijdig beëindigd en zijn er nieuwe schulden ontstaan. Verweerster heeft er geen vertrouwen meer in dat de lopende huurtermijnen tijdig en volledig zullen worden voldaan, gelet op de periode dat er al sprake is van een huurachterstand.

4.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoekster een kopie van het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 29 maart 2024 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster en een kopie van het exploot van 17 juni 2024 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 9 juli 2024 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoekster, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoekster enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoekster bestaat erin dat zij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoekster kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 29 maart 2024 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. De huurtermijnen van de maanden juli en augustus 2024 zijn betaald. Verzoekster ontvangt inkomsten uit een Participatiewet-uitkering. Deze inkomsten zijn voldoende om de lopende huurtermijnen te kunnen voldoen. Het schuldhulpverleningstraject is reeds opgestart en er kan op korte termijn een aanbod aan de schuldeisers worden gedaan. Daarnaast is er sprake van budgetbeheer, waardoor voldoende wordt gewaarborgd dat de lopende huurtermijnen tijdig zullen worden voldaan. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoekster zwaarder te wegen dan het belang van verweerster.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoekster gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoekster te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 29 maart 2024 op verzoek van verweerster uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoekster gelegen aan de [adres] te [plaats] , voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van zes maanden vanaf 4 juli 2024;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat schuldhulpverlening die namens verzoekster de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J. Tideman, rechter, en in aanwezigheid van mr. J.A. Kuijvenhoven, griffier, in het openbaar uitgesproken op 15 augustus 2024.