Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
1.De procedure
- verzoekster;
- de heer A. van Es, werkzaam bij de Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening);
- mevrouw I. Schouten, werkzaam bij het Wijkteam.
2.Het verzoek
Het verweer
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft verzoekster op 23 augustus 2024 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 284 en 287b van de Faillissementswet, met het doel een voorlopige voorziening te verkrijgen. De rechtbank heeft de behandeling van het verzoek op 26 september 2024 bepaald. Tijdens deze zitting is de stichting Woonbron, als verweerster, niet verschenen. Verzoekster heeft ter zitting aanvullende stukken overgelegd en de rechtbank heeft de uitspraak op 2 oktober 2024 gedaan.
Verzoekster vraagt om een voorlopige voorziening voor een periode van zes maanden, waarbij verweerster wordt verboden het vonnis van 1 augustus 2024 tot ontruiming van haar woonruimte ten uitvoer te leggen. Verzoekster heeft voldoende inkomsten uit arbeid en heeft de huur voor de maanden juni tot en met september 2024 voldaan. Daarnaast is er budgetbeheer opgestart om te waarborgen dat de huur tijdig wordt betaald.
De rechtbank heeft beoordeeld of er sprake is van een bedreigende situatie, zoals vereist door de wet. Aangezien verzoekster een kopie van het ontruimingsvonnis heeft overgelegd, oordeelt de rechtbank dat er inderdaad sprake is van een bedreigende situatie. De rechtbank weegt de belangen van verzoekster, die in haar huurwoning wil blijven, tegen die van verweerster, die het vonnis tot ontruiming wil uitvoeren. De rechtbank concludeert dat het belang van verzoekster zwaarder weegt, gezien haar financiële situatie en de opstart van budgetbeheer. De rechtbank heeft de voorlopige voorziening toegewezen, met voorwaarden, en verzoekster niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling.