ECLI:NL:RBROT:2024:10332

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 oktober 2024
Publicatiedatum
21 oktober 2024
Zaaknummer
C/10/668104 / FA RK 23-7976
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor erkenning van een minderjarige en de regeling van het ouderlijk gezag

In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 16 oktober 2024, wordt de vervangende toestemming voor erkenning van een minderjarige verleend aan [naam 1]. De zaak betreft een verzoek tot vervangende toestemming voor de erkenning van de minderjarige, die geboren is op [geboortedatum 1] 2020. De rechtbank heeft vastgesteld dat de erkenning door [naam 3] niet rechtsgeldig tot stand is gekomen, omdat de toestemming van de moeder, [naam 2], ontbrak. De rechtbank oordeelt dat het in het belang van de minderjarige is dat de erkenning door [naam 1] wordt bevestigd, gezien de betrokkenheid van [naam 1] bij de zwangerschap en de opvoeding van de minderjarige. De rechtbank heeft ook de procedure rondom het ouderlijk gezag en de zorg- en omgangsregeling besproken, waarbij partijen zijn verwezen naar een hulpverleningstraject ouderschapsbemiddeling. De rechtbank heeft de behandeling van deze zaken pro forma aangehouden voor de duur van negen maanden, in afwachting van de resultaten van het hulpverleningstraject. De beschikking bevat ook bepalingen over de omgangsregeling tussen [naam 1] en de minderjarige, die elke zondag van 11.00 tot 17.00 uur zal plaatsvinden. De rechtbank heeft de bijzondere curator in deze procedure beëindigd, tenzij een van de partijen een rechtsmiddel instelt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad en er kan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/668104 / FA RK 23-7976
Beschikking van 16 oktober 2024 over vervangende toestemming voor erkenning/het ouderlijk gezag/de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken dan wel de regeling van de uitoefening van het omgangsrecht
in de zaak van:
[naam 1], hierna: [naam 1] ,
wonende te [plaatsnaam 1] ,
advocaat mr. M.J.J.A. Ooms te Rotterdam.
In deze zaak zijn belanghebbenden:
[naam 2], hierna: [naam 2] ,
wonende te [plaatsnaam 2] ,
advocaat mr. P.V. Hübner te Rotterdam,
en
[naam 3],
wonende te [plaatsnaam 3] ,
advocaat mr. I. van Baaren te Rotterdam.
In deze zaak is als bijzondere curator opgetreden:
[naam 4], advocaat te [plaatsnaam 4] , hierna te noemen de bijzondere curator.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • de beschikking van deze rechtbank van 22 december 2023, waarbij [naam 4] is benoemd tot bijzondere curator over de minderjarige;
  • het verslag van bevindingen van de bijzondere curator van 25 januari 2024;
  • het bericht met bijlagen van [naam 1] van 27 februari 2024 tevens inhoudende een aanvullend verzoek;
  • het bericht van [naam 1] van 7 maart 2024;
  • het aanvullend verweerschrift met bijlagen van [naam 2] , ingekomen op 21 maart 2024;
  • het aanvullend verslag van bevindingen van de bijzondere curator van 14 mei 2024;
  • het bericht van [naam 1] van 16 mei 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 4 september 2024. Daarbij zijn verschenen:
  • [naam 1] , bijgestaan door haar advocaat;
  • [naam 2] , bijgestaan door haar advocaat;
  • [naam 3] , bijgestaan door haar advocaat;
  • de bijzondere curator;
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), in zijn adviserende rol, vertegenwoordigd door [naam 5] .

2.De beoordeling

2.1.
Bij beschikking van 22 december 2023 heeft de rechtbank de behandeling van de zaak ten aanzien van de erkenning van de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum 1] 2020 te [geboorteplaats 1] , het gezag en de (definitieve) zorg- dan wel omgangsregeling aangehouden. De rechtbank verwijst naar wat over die onderwerpen is opgenomen in die beschikking.
2.2.
Vernietiging erkenning, verklaring voor recht en vervangende toestemming
2.2.1.
Het verzoek van [naam 1] (ingekomen op 1 november 2023) strekt tot het aan haar verlenen van vervangende toestemming tot erkenning van de minderjarige. Het aanvullend verzoek van [naam 1] stekt tot vernietiging van de erkenning van de minderjarige door [naam 3] dan wel voor recht te verklaren dat deze erkenning nietig is.
2.2.2.
[naam 2] en [naam 3] voeren gemotiveerd verweer.
2.2.3.
De bijzondere curator adviseert het verzoek tot vervangende toestemming voor erkenning toe te wijzen omdat dit in het belang van de minderjarige is.
2.2.4.
De raad steunt het advies van de bijzondere curator.
2.2.5.
De Nederlandse rechter heeft op grond van artikel 3 aanhef en onder a Rv rechtsmacht, omdat [naam 1] woonplaats in Nederland heeft.
2.2.6.
Op grond van artikel 10:95 BW wordt de vraag of erkenning door een persoon familierechtelijke betrekkingen doet ontstaan tussen hem en een kind, wat betreft de bevoegdheid van die persoon en de voorwaarden voor erkenning, bepaald door het recht van de staat waarvan die persoon de nationaliteit bezit. Bezit die persoon de nationaliteit van meer dan een staat, dan is bepalend het nationale recht volgens welk recht de erkenning mogelijk is. Als volgens het nationale recht van die persoon erkenning niet of niet meer mogelijk is, is bepalend het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind.
2.2.7.
[naam 1] heeft de Kameroense nationaliteit en volgens het recht van Kameroen is erkenning door [naam 1] niet mogelijk. Gelet hierop is bepalend het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van de minderjarige. De gewone verblijfplaats van de minderjarige is Nederland, zodat het Nederlandse recht van toepassing is op de erkenning. Volgens dat recht is erkenning mogelijk.
2.2.8.
Op grond van artikel 10:95 lid 3 BW is op de toestemming van de moeder, zijnde [naam 2] , tot de erkenning het Nederlandse recht van toepassing, omdat zij de Nederlandse nationaliteit bezit. Op grond van het Nederlandse recht kan bij gebreke van toestemming, de toestemming worden vervangen door een rechterlijke beslissing.
2.2.9.
In deze zaak is het verzoek tot vervangende toestemming voor erkenning op 1 november 2023 ingediend. Na indiening van het verzoek heeft [naam 3] de minderjarige op 19 december 2023 met toestemming van [naam 2] erkend. Gelet hierop overweegt de rechtbank eerst als volgt.
2.2.10.
Bij het ontbreken van de daartoe noodzakelijke, voorafgaande schriftelijke toestemming van de moeder van een kind is de erkenning van dat kind op grond van het bepaalde in het eerste lid van artikel 1:204 BW nietig, doch deze nietigheid wordt ingevolge het derde lid van deze bepaling opgeheven wanneer de rechtbank vervangende toestemming verleent. Volgens vaste jurisprudentie is met de strekking van deze regeling onverenigbaar dat in een geval waarin de vraag of de gronden tot weigering van de vervangende toestemming ontbreken aan de rechter is voorgelegd, de moeder de beoordeling daarvan en daarmee de erkenning door de verwekker die reeds om vervangende toestemming heeft gevraagd, zou kunnen blokkeren door aan een ander die het kind wil erkennen, daartoe toestemming te verlenen vóórdat definitief op het desbetreffende verzoek van de verwekker is beslist. Op grond hiervan moet worden aangenomen dat vanaf het moment waarop een verzoek tot het verlenen van deze vervangende toestemming bij de rechtbank is ingediend en totdat daarop definitief is beslist, de moeder aan een ander slechts voorwaardelijk toestemming tot erkenning kan verlenen. Die toestemming heeft in dat geval alleen gevolg als de door de verwekker gevraagde vervangende toestemming bij een definitief geworden rechterlijke beslissing is geweigerd.
2.2.11.
De rechtbank is van oordeel dat het voorgaande ook van toepassing is in de situatie dat de zogenoemde duomoeder een verzoek tot vervangende toestemming voor erkenning heeft ingediend. Gelet hierop kan de moeder aan [naam 3] slechts voorwaardelijk toestemming tot erkenning verlenen en die toestemming heeft alleen gevolg als de door [naam 1] gevraagde vervangende toestemming bij een definitief geworden rechterlijke beslissing is geweigerd. De rechtbank zal daarom eerst het verzoek van [naam 1] tot het verlenen van vervangende toestemming voor erkenning beoordelen.
2.2.12.
Op grond van artikel 1:204 lid 4 BW kan de toestemming van de moeder op verzoek van de persoon die als levensgezel van de moeder heeft ingestemd met een daad die de verwekking van het kind tot gevolg kan hebben gehad, door de toestemming van de rechtbank worden vervangen als dit in het belang is van het kind.
2.2.13.
Tussen [naam 1] en [naam 2] is niet in geschil dat [naam 1] als levensgezel van [naam 2] heeft ingestemd met een daad die de verwekking van de minderjarige tot gevolg heeft gehad. [naam 1] is dus ontvankelijk in haar verzoek tot vervangende toestemming voor erkenning. Vervolgens ligt aan de rechtbank de vraag voor of het verlenen van vervangende toestemming voor erkenning in het belang van de minderjarige is. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend en neemt daarbij het volgende in aanmerking. [naam 1] en [naam 2] hebben gedurende enkele jaren een affectieve relatie gehad en binnen deze relatie hadden zij allebei de wens een kind te verwekken. Voor de verwekking van een kind hebben [naam 1] en [naam 2] tezamen naar een donor gezocht. Nadat [naam 1] en [naam 2] een donor hadden gevonden, hebben zij deze donor gezamenlijk te woord gestaan en besloten te trachten een kind van hem te krijgen. [naam 1] was betrokken bij de zwangerschap van [naam 2] en zij was aanwezig bij de bevalling. De minderjarige heeft ook de voornaam van [naam 1] gekregen en [naam 1] heeft de geboorte van de minderjarige aangegeven bij de gemeente. [naam 1] en [naam 2] voerden met de minderjarige tijdens haar eerste levensjaren een gezamenlijk huishouden en zij droegen allebei de zorg voor de minderjarige. Na de beëindiging van de relatie in 2022 is er tot augustus 2023 omgang geweest tussen [naam 1] en de minderjarige. Met de raad en de bijzondere curator is de rechtbank van oordeel dat het in het belang is van de minderjarige dat de overwegingen en het handelen van [naam 2] en [naam 1] welke uiteindelijk dragend zijn geweest voor haar geboorte, via de erkenning van de minderjarige door [naam 1] worden bevestigd. De rechtbank zal [naam 1] dan ook vervangende toestemming voor erkenning van de minderjarige verlenen.
2.2.14.
Het voorgaande leidt ertoe dat de erkenning van de minderjarige door [naam 3] niet rechtsgeldig tot stand is gekomen. De latere vermelding betreffende erkenning van de minderjarige door [naam 3] dient daarom te worden doorgehaald. Dit heeft tot gevolg dat [naam 3] niet meer belast is met het gezag over de minderjarige.
2.2.15.
Wellicht ten overvloede wijst de rechtbank [naam 1] erop dat zij zelf met deze beschikking naar de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente, waar de minderjarige is geboren, dient te gaan om de akte van erkenning te laten opmaken.
2.2.16.
De rechtbank is van oordeel dat de taak van de bijzondere curator in deze procedure als beëindigd kan worden beschouwd. Mocht een van partijen echter een rechtsmiddel instellen, dan herleeft de taak van de bijzondere curator. De rechtbank zal op die manier beslissen.
2.3.
Ouderlijk gezag en zorg- dan wel omgangsregeling
2.3.1.
Aan de rechtbank ligt voor het verzoek van [naam 1] om tezamen met [naam 2] te worden belast met het ouderlijk gezag over de minderjarige en het verzoek om een zorg- dan wel omgangsregeling vast te stellen.
2.3.2.
Omdat de gewone verblijfplaats van de minderjarige in Nederland is gelegen, is de Nederlandse rechter op grond van artikel 7 van Brussel II-ter bevoegd te beslissen op het verzoek tot voorziening in het gezag over de minderjarige en het verzoek tot vaststelling van een zorg- dan wel omgangsregeling.
2.3.3.
De Nederlandse rechter past op grond van artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag van 1996 Nederlands recht op het verzoek toe.
2.3.4.
[naam 1] en [naam 2] hebben tijdens de mondelinge behandeling hun bereidheid uitgesproken om deel te nemen aan het hulpverleningstraject ouderschapsbemiddeling. De rechtbank zal hen in de gelegenheid stellen deel te nemen aan dit hulpverleningstraject, zoals is genoemd in het proces-verbaal dat partijen hebben ontvangen. Dit proces-verbaal is al verstuurd naar het routeringspunt voor aanmelding bij de betreffende uitvoerende hulpverleningsinstantie. De rechtbank zal ook deze beschikking versturen naar het routeringspunt.
2.3.5.
De rechtbank verzoekt de uitvoerende hulpverleningsinstantie om, zoals tijdens de mondelinge behandeling met partijen is besproken, het eindverslag over het verloop van het hulpverleningstraject in te dienen op de hierna vermelde manier.
2.3.6.
De rechtbank zal de behandeling van de zaak (in eerste instantie) in afwachting van de resultaten van dit hulpverleningstraject pro forma aanhouden voor de duur van negen maanden.
2.3.7.
Als het hulpverleningstraject is beëindigd, zal de hulpverleningsinstantie het eindverslag versturen naar het routeringspunt. Het routeringspunt zal zorgen voor verzending van dit eindverslag aan de rechtbank. De rechtbank zal, als het hulpverleningstraject is geslaagd, [naam 1] , [naam 2] en hun advocaten in de gelegenheid stellen om binnen een termijn van twee weken schriftelijk te reageren op het eindverslag. Na ontvangst van de reactie van (de advocaten van) [naam 1] en [naam 2] kan de rechtbank, zonder verdere mondelinge behandeling, een eindbeschikking geven.
2.3.8.
Als het hulpverleningstraject voortijdig is beëindigd of de doelen niet (geheel) zijn behaald, zal het routeringspunt het eindverslag ook sturen aan de raad. De raad zal aan de hand van het eindverslag van de hulpverleningsinstantie bezien of een raadsonderzoek noodzakelijk wordt geacht. De raad wordt verzocht binnen twee weken na ontvangst van het eindverslag de rechtbank te informeren of een raadsonderzoek noodzakelijk wordt geacht.
2.3.9.
Een raadsonderzoek blijft achterwege als de rechter meent voldoende ingelicht te zijn om een eindbeschikking te geven. De rechtbank zal de raad hierover berichten binnen uiterlijk een week nadat de raad de rechtbank heeft geïnformeerd over de noodzakelijkheid van een raadsonderzoek. De rechtbank bericht de raad slechts als zij geen raadsonderzoek nodig acht.
2.3.10.
Als de rechtbank met de raad een onderzoek noodzakelijk acht, geldt deze beschikking als een voorwaardelijke opdracht aan de raad om onderzoek te verrichten, als het hulpverleningstraject (deels) niet is geslaagd. De raad wordt verzocht dit onderzoek te verrichten en daarvan bij de rechtbank, uiterlijk binnen vier maanden, een raadsrapport in te dienen. In dat geval volgt dus een verdere aanhouding van de zaak.
2.3.11.
Gelet op het vorenstaande wordt de raad voorwaardelijk verzocht om, als het eindverslag van de hulpverleningsinstantie daartoe aanleiding geeft, aan de rechtbank advies uit te brengen ter beantwoording van de volgende vragen:
  • Welke omgangsregeling komt het meest tegemoet aan het belang van de minderjarige?
  • Hoe moet de regeling qua aard, duur en frequentie vorm gegeven worden?
  • Zijn er feiten en/of omstandigheden die – bij toewijzing van het gezag aan de juridische ouder – gegronde vrees voor het klem en verloren raken of voor schending van de belangen van de minderjarige zouden opleveren?
  • Welke andere feiten en/of omstandigheden die uit het onderzoek zijn gekomen, zijn niet in voorgaande vraag aan de orde gesteld en zijn wel van belang om in het advies te vermelden?
2.3.12.
Na ontvangst van het raadsrapport zullen alle belanghebbenden vervolgens in de gelegenheid worden gesteld hierop binnen een termijn van twee weken schriftelijk te reageren en zich uit te laten of zij een nieuwe mondelinge behandeling wensen.
2.3.13.
Tijdens de mondelinge behandeling is gesproken over de voortzetting van de voorlopige omgangsregeling die in het kader van een voorlopige voorziening is bepaald. Omdat de minderjarige sinds begin september op zaterdag naar zwemles gaat, zijn [naam 1] en [naam 2] het eens geworden dat de omgangregeling op zondag zal zijn van 11.00 uur tot 17.00 uur en dat de overdracht van de minderjarige zal plaatsvinden bij metrostation Kralingse Zoom. Gelet hierop zal de rechtbank een voorlopige omgangsregeling bepalen als hierna is vermeld. Het staat [naam 1] en [naam 2] vrij om in onderling overleg de voorlopige omgangsregeling uit te breiden.
2.3.14.
Gezien het vorenstaande zal de rechtbank de behandeling van de zaak ten aanzien van het ouderlijk gezag en de zorg- dan wel omgangsregeling aanhouden, in afwachting van het hulpverleningstraject ouderschapsbemiddeling.
2.4.
Proceskosten
Omdat ten aanzien van het ouderlijk gezag en de zorg- dan wel omgangsregeling nog geen eindbeslissing wordt gegeven, wordt nu ook nog geen beslissing genomen over de proceskosten.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
verleent [naam 1] , geboren op [geboortedatum 2] te [geboorteplaats 2] , vervangende toestemming voor erkenning van:
[minderjarige] , geboren op [geboortedatum 1] 2020 te [geboorteplaats 1] ;
3.2.
gelast de doorhaling van de latere vermelding betreffende erkenning van
[minderjarige] , geboren op [geboortedatum 1] 2020 te [geboorteplaats 1] , door [naam 3] , behorende bij aktenummer [nummer] van het register van geboorten van het jaar 2020 van de gemeente Rotterdam;
3.3.
gelast de griffier een afschrift van deze beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Rotterdam;
3.4.
draagt [naam 1] op binnen twee maanden na 16 oktober 2024 de akte van erkenning aan de rechtbank te zenden, onder verzending van een kopie van de akte aan belanghebbenden;
3.5.
beschouwt – voor zover er geen hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing – de werkzaamheden van de bijzondere curator voor deze procedure met ingang van 16 oktober 2024 als beëindigd;
3.6.
bepaalt dat de regeling van de uitoefening van het omgangsrecht
voorlopigals volgt zal zijn:
de minderjarige heeft elke week op zondag van 11.00 uur tot 17.00 uur omgang met [naam 1] , waarbij de overdracht van de minderjarige plaatsvindt om 11.00 uur en om 17.00 uur bij metrostation Kralingse Zoom;
3.7.
stelt vast dat partijen, te weten:
[naam 1] ,
wonende te [adres 1] ,
en
[naam 2] ,
wonende te [adres 2] ,
bij proces-verbaal van doorverwijzing zijn verwezen naar het hulpverleningstraject ouderschapsbemiddeling en dat het routeringspunt zorgt voor aanmelding bij de uitvoerende hulpverleningsinstantie;
3.8.
bepaalt dat [naam 1] en [naam 2] met behulp van dit hulpverleningstraject bewerkstelligen dat zij op een constructieve manier met elkaar overleggen en samenwerken in het belang van de minderjarige en dat zij nadere afspraken zullen maken ten behoeve van onbelast en regelmatig contact tussen de minderjarige en [naam 1] ;
3.9.
beveelt de griffier binnen twee dagen na heden een afschrift van deze beschikking te zenden naar:
Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond
t.a.v. het routeringspunt
[adres 3]
e-mailadres: [e-mailadres] ;
3.10.
bepaalt dat het routeringspunt vóór na te melden pro-formadatum het eindverslag van de hulpverleningsinstantie aan de rechtbank verzendt en daarvan gelijktijdig een kopie aan de raad voor de kinderbescherming verzendt, als het hulpverleningstraject niet of deels is geslaagd;
3.11.
beveelt de griffier na ontvangst van het eindverslag een kopie daarvan aan [naam 1] , [naam 2] en hun advocaten te versturen;
3.12.
verzoekt [naam 1] en [naam 2] , na ontvangst van het eindverslag van een geslaagd hulpverleningstraject, binnen een termijn van twee weken schriftelijk hierop te reageren;
3.13.
verzoekt de raad voor de kinderbescherming bij een geheel of gedeeltelijk niet geslaagd hulpverleningstraject:
  • te bezien of raadsonderzoek noodzakelijk is met inachtneming van hetgeen de rechtbank daarover in de overwegingen heeft opgenomen;
  • de rechtbank daarover binnen twee weken te informeren; en
  • als dat onderzoek noodzakelijk geacht wordt, dit onderzoek te verrichten met het hiervoor omschreven doel; en
  • daarover aan de rechtbank te rapporteren en advies uit te brengen,
met dien verstande dat de rechtbank kan beslissen, mits voldoende ingelicht, om zonder hiervoor genoemd raadsonderzoek een eindbeschikking te geven;
3.14.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
3.15.
houdt iedere verdere beslissing ten aanzien van het ouderlijk gezag en de zorg- dan wel omgangsregeling aan tot
1 augustus 2025 PRO FORMA;
3.16.
wijst af het meer of anders verzochte, voor zover daarop definitief is beslist.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.C.A. de Groot, (kinder)rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. M.A.J. Ysebaert, griffier, op 16 oktober 2024.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Verzoeker en verschenen belanghebbenden moeten het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak instellen. Andere belanghebbenden moeten het beroep instellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere manier bekend is geworden.