ECLI:NL:RBROT:2024:10328
Rechtbank Rotterdam
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake inhouding uitkering door college van burgemeester en wethouders van Rotterdam
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 18 oktober 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, die een schuld heeft bij het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, verzocht de voorzieningenrechter om te beoordelen of het college niet te veel inhoudt op zijn bijstandsuitkering. Het college houdt maandelijks een bedrag van € 91,70 in op de uitkering van verzoeker, rekening houdend met de beslagvrije voet. Verzoeker heeft echter extra financiële verplichtingen, waaronder terugbetalingen aan de Belastingdienst en gemeentelijke heffingen, en stelt dat het college hiermee onvoldoende rekening houdt.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De rechter oordeelde dat verzoeker niet voldoende bewijs heeft geleverd dat de inhouding op zijn uitkering onterecht is. Het college heeft aangetoond dat verzoeker vermogen heeft in het buitenland, wat de herziening en terugvordering van de bijstandsuitkering rechtvaardigt. De voorzieningenrechter concludeert dat verzoeker de uitkomst van zijn beroepsprocedure kan afwachten en dat er geen aanleiding is om de inhouding op zijn uitkering te verlagen. De uitspraak heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank niet in een eventueel bodemgeding.