ECLI:NL:RBROT:2024:10328

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 oktober 2024
Publicatiedatum
19 oktober 2024
Zaaknummer
24/8474
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake inhouding uitkering door college van burgemeester en wethouders van Rotterdam

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 18 oktober 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, die een schuld heeft bij het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, verzocht de voorzieningenrechter om te beoordelen of het college niet te veel inhoudt op zijn bijstandsuitkering. Het college houdt maandelijks een bedrag van € 91,70 in op de uitkering van verzoeker, rekening houdend met de beslagvrije voet. Verzoeker heeft echter extra financiële verplichtingen, waaronder terugbetalingen aan de Belastingdienst en gemeentelijke heffingen, en stelt dat het college hiermee onvoldoende rekening houdt.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De rechter oordeelde dat verzoeker niet voldoende bewijs heeft geleverd dat de inhouding op zijn uitkering onterecht is. Het college heeft aangetoond dat verzoeker vermogen heeft in het buitenland, wat de herziening en terugvordering van de bijstandsuitkering rechtvaardigt. De voorzieningenrechter concludeert dat verzoeker de uitkomst van zijn beroepsprocedure kan afwachten en dat er geen aanleiding is om de inhouding op zijn uitkering te verlagen. De uitspraak heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank niet in een eventueel bodemgeding.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/8474

uitspraak van de voorzieningenrechter van 18 oktober 2024 in de zaak tussen

[naam verzoeker] , uit [plaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. M. Kaplan),
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam

(gemachtigde: mr. L.T. Krabbenborg).

Samenvatting

Verzoeker heeft een schuld bij het college en het college houdt elke maand een bedrag in op verzoekers uitkering. Het college houdt er rekening mee dat verzoeker voldoende geld overhoudt om van te leven (beslagvrije voet). Verzoeker moet nu ook andere rekeningen betalen en heeft de voorzieningenrechter gevraagd om te kijken of het college niet te veel inhoudt. De voorzieningenrechter vindt dat het college het inhoudingsbedrag niet hoeft aan te passen.

Inleiding

1. Met het besluit van 18 januari 2024 heeft het college verzoekers bijstandsuitkering herzien over de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 maart 2020 en een bedrag van € 16.458,- van hem teruggevorderd. Daarbij heeft het college bepaald dat elke maand € 91,70 op verzoekers uitkering wordt ingehouden. Met het bestreden besluit van 5 augustus 2024 is het college bij de herziening, terugvordering en invordering gebleven. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
2. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 14 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van verzoeker en het college.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Wat is er gebeurd?
3. Verzoeker en zijn partner ( [persoon A] ) ontvangen een bijstandsuitkering. Het college heeft in november 2021 een anonieme melding ontvangen. Volgens de anonieme melding zou verzoeker onder meer een pand hebben in Algerije. Het college heeft onderzoek gedaan naar deze melding. De conclusie van dit onderzoek is dat verzoeker vermogen heeft in Algerije. Verzoeker heeft dit niet bij het college gemeld.
Waar gaat het in deze zaak om?
4. Het college heeft de bijstandsuitkering van verzoeker herzien en teruggevorderd, omdat verzoeker vermogen heeft in het buitenland. Verzoeker is het hier niet mee eens. Het college houdt vanaf 1 januari 2024 € 91,70 per maand in op zijn uitkering. Verzoeker wil met het verzoek om een voorlopige voorziening bereiken dat er voorlopig geen bedragen op zijn uitkering worden ingehouden.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af
5. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Waarom wijst de voorzieningenrechter het verzoek af?
6. Als er beslag is gelegd op iemands inkomen, dan moet die persoon voldoende geld overhouden om van te kunnen leven. Dit wordt de beslagvrije voet genoemd. Het college houdt elke maand geld in op verzoekers uitkering en bij de hoogte van die inhouding is rekening gehouden met de beslagvrije voet.
7. Verzoeker heeft bewijsstukken overgelegd waaruit blijkt dat hij vanaf augustus 2024 ook elke maand € 20,- moet terugbetalen aan de Belastingdienst/Toeslagen en dat hij een aanslag van € 218,65 heeft gekregen voor gemeentelijke heffingen die hij moet betalen. Hij vindt dat het college hiermee rekening had moeten houden door minder geld in te houden van zijn uitkering.
8. De voorzieningenrechter stelt vast dat het college sinds januari 2024 geld inhoudt op verzoekers uitkering en dat verzoeker pas sinds augustus 2024 geld terugbetaalt aan de Belastingdienst/Toeslagen. Het ligt dan op de weg van verzoeker om bij het college te melden dat hij ook nieuwere schulden aan het aflossen is en te vragen of daarmee rekening kan worden gehouden. Dat heeft hij niet gedaan. Daarnaast heeft het college er tijdens de zitting op gewezen dat de Belastingdienst/Toeslagen geen beslag heeft gelegd op verzoekers inkomen. Dit betekent dat het college met die schuld geen rekening hoeft te houden en dat verzoeker die schuld van zijn uitkering zal moeten betalen. Ditzelfde geldt voor de aanslag gemeentelijke heffingen. Verder heeft verzoeker geen bewijsstukken overgelegd waaruit blijkt dat hij deze rekeningen niet kan betalen en hierdoor in financiële problemen komt. Op basis van de informatie die de voorzieningenrechter nu heeft, zou verzoeker de uitkomst van zijn beroepsprocedure kunnen afwachten.
9. Verzoeker voert verder aan dat de herziening en terugvordering evident onjuist is en dat het college om die reden geen geld mag inhouden van zijn uitkering.
10. Er is sprake van een evident onjuist besluit als de voorzieningenrechter niet heel diep in het dossier hoeft te duiken en in één oogopslag kan zien dat het besluit niet klopt. Daarvan is in dit geval geen sprake. Het college heeft met bewijsstukken onderbouwd dat verzoeker een pand heeft (gehad) in Algerije. De voorzieningenrechter kan niet in één oogopslag zien dat die bewijsstukken niet kloppen en dat de herziening en terugvordering op onjuiste gronden berust. Er is daarom geen sprake van een evident onjuist besluit.
11. De voorzieningenrechter ziet daarom geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.

Conclusie en gevolgen

12. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat het college nog steeds elke maand geld mag inhouden van verzoekers bijstandsuitkering en het bedrag niet hoeft te verlagen. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Lunenberg, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van E.C. Petrusma, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 oktober 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.