ECLI:NL:RBROT:2024:10326

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 september 2024
Publicatiedatum
18 oktober 2024
Zaaknummer
11256696 VV EXPL 24-396
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een kort geding tot ontruiming van bedrijfsruimte bij verstek

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 24 september 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiseres], gevestigd in Utrecht, en [gedaagde], gevestigd in Rotterdam, die niet is verschenen. De procedure is gestart met een dagvaarding op 28 augustus 2024, waarin [eiseres] vorderingen heeft ingesteld tegen [gedaagde] wegens huurachterstand en het niet exploiteren van de gehuurde bedrijfsruimte. Tijdens de mondelinge behandeling op 10 september 2024 heeft de gemachtigde van [eiseres], mr. V.T. Acar, de zaak toegelicht, maar [gedaagde] was afwezig.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding aan de wettelijke vereisten voldeed en heeft verstek verleend tegen [gedaagde]. De vordering van [eiseres] is toegewezen, omdat er voldoende spoed aanwezig was om een kort geding aan te spannen. De rechtbank oordeelde dat de huurovereenkomst tussen partijen in een bodemprocedure waarschijnlijk zal worden ontbonden, gezien de huurachterstand en het feit dat [gedaagde] de bedrijfsruimte niet meer exploiteerde.

De primaire vordering is toegewezen, waarbij [gedaagde] is veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van € 135.936,89, bestaande uit huurachterstand, contractuele boetes en buitengerechtelijke kosten. Daarnaast is [gedaagde] veroordeeld tot ontruiming van de bedrijfsruimte binnen tien dagen na betekening van het vonnis. De proceskosten zijn eveneens voor rekening van [gedaagde]. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat [eiseres] het vonnis onmiddellijk kan laten uitvoeren, ook als [gedaagde] in hoger beroep gaat.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11256696 VV EXPL 24-396
datum uitspraak: 24 september 2024
Vonnis in kort geding van de kantonrechter
in de zaak van
[eiseres],
vestigingsplaats: Utrecht,
eiseres,
gemachtigde: mr. V.T. Acar,
tegen
[gedaagde],
vestigingsplaats: Rotterdam,
gedaagde,
die niet is verschenen.
Partijen worden hierna ook [eiseres] en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 28 augustus 2024, met 7 producties,
  • de aanvullende productie 8.
1.2.
Op 10 september 2024 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarbij de zaak met mr. Acar is besproken. Gedaagde is niet verschenen. Mr. Acar heeft verklaard dat productie 8 aan de advocaat van [gedaagde] is gestuurd.

2.De beoordeling

2.1.
Bij de dagvaarding zijn de bij de wet voorgeschreven formaliteiten in acht genomen, zodat tegen [gedaagde] verstek wordt verleend. Weliswaar is productie 8 aan de advocaat van [gedaagde] toegezonden, maar een vermeerdering van eis is in een verstekzaak slechts toelaatbaar als deze is betekend en dat is niet gebeurd. Er wordt dus recht gedaan op de eis zoals die in de betekende dagvaarding is opgenomen.
2.2.
Een eis in kort geding kan worden toegewezen als de eisende partij hierbij zoveel spoed heeft dat die de uitkomst van een gewone procedure niet hoeft af te wachten (artikel 254 lid 1 Rv). Uit de stellingen van [eiseres] volgt dat deze spoed aanwezig is.
2.3.
De primaire vordering wordt toegewezen omdat deze niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt (artikel 139 Rv), met in achtneming van het volgende.
2.4.
[eiseres] en [gedaagde] hebben eind 2019 een huurovereenkomst gesloten, op grond waarvan [gedaagde] met ingang van 15 februari 2020 de bedrijfsruimte aan de [adres] , [postcode] in Rotterdam (hierna: het gehuurde) huurt van [eiseres] . Het gehuurde is bestemd om te worden gebruikt als winkelruimte voor de verkoop van schoenen, accessoires en aanverwante artikelen conform de Tamaris-formule. De vaste maandelijkse huurprijs bedraagt op dit moment € 10.758,42 (incl. btw) en moet op grond van de huurovereenkomst voor op of de eerste dag van de maand worden betaald.
2.5.
Op 28 november 2023 heeft [gedaagde] de huurovereenkomst opgezegd tegen 14 februari 2025. Over de maanden november 2023 en januari 2024 heeft [gedaagde] de huur slechts gedeeltelijk voldaan. Zij heeft de huur over de maanden februari tot en met september 2024 volledig onbetaald gelaten. Daarnaast wordt het gehuurde vanaf 31 januari 2024 niet langer feitelijk geëxploiteerd (als schoenenwinkel). Gelet daarop is voldoende aannemelijk dat de huurovereenkomst in een bodemprocedure zal worden ontbonden. Het is in dit kort geding dan ook gerechtvaardigd om op die beslissing vooruit te lopen en [gedaagde] te veroordelen tot nakoming van haar betalingsverplichtingen en ontruiming van het gehuurde.
2.6.
De primaire vordering onder 1 wordt toegewezen, in die zin dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van € 135.936,89. Dit bedrag bestaat uit de huurachterstand tot en met augustus 2024 van € 75.704,84, een contractuele boete van € 2.700,00 vanwege het niet voldoen van de huurtermijnen, een contractuele boete van € 56.000,00 wegens het niet exploiteren van de bedrijfsruimte in de periode van 8 mei 2024 tot en met 28 augustus 2024 en buitengerechtelijke kosten van € 1.532,05. Aan [gedaagde] wordt na betekening van het vonnis een termijn van veertien dagen gegund om tot betaling over te gaan.
2.7.
Het eerste deel van de primaire vordering onder 2 wordt toegewezen als gevorderd, behalve wat betreft het conform het bepaalde in de huurovereenkomst opleveren van het gehuurde. Eiseres heeft niet toegelicht wat zij daarmee bedoelt, mede gelet op de verbouwing/aanpassing van de indeling die kennelijk heeft plaatsgevonden, en ook niet duidelijk gemaakt welke gevolgen het heeft indien gedaagde daar niet aan voldoet. De termijn wordt verlengd zoals vermeld in de beslissing, omdat drie dagen in redelijkheid te kort is. Het tweede deel van de primaire vordering onder 2 wordt afgewezen voor zover deze ziet op nog niet verbeurde boetes. Een deugdelijke rechtsgrond daarvoor ontbreekt.
2.8.
Aangezien de primaire vordering grotendeels wordt toegewezen, wordt aan de subsidiaire vordering niet toegekomen.
2.9.
[gedaagde] wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding: € 112,37
- griffierecht: € 1.409,00
- salaris gemachtigde: € 543,00
- nakosten:
€ 135,00
Totaal: € 2.199,37
2.10.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
2.11.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat [eiseres] dat vordert (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
verleent verstek tegen [gedaagde] ,
3.2.
veroordeelt [gedaagde] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis een bedrag van € 135.936,89 aan [eiseres] te voldoen,
3.3.
veroordeelt [gedaagde] om binnen tien dagen na betekening van dit vonnis de bedrijfsruimte aan de [adres] , [postcode] te Rotterdam, met medeneming van het zijne en de zijnen te ontruimen en te verlaten en door afgifte van de sleutels aan [eiseres] ter beschikking te stellen en te laten,
3.4.
veroordeelt [gedaagde] om vanaf 1 september 2024 tot en met de dag waarop de ontruiming plaatsvindt aan [eiseres] de maandelijks verschuldigde huur van € 10.758,42 per maand te betalen,
3.5.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 2.199,37, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
3.6.
veroordeelt [gedaagde] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,
3.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
3.8.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en in het openbaar uitgesproken.
[2971/106]