ECLI:NL:RBROT:2024:10325

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 september 2024
Publicatiedatum
18 oktober 2024
Zaaknummer
C/10/684763 / KG ZA 24-817
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een geldvordering in kort geding met verstek

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, is op 24 september 2024 een vonnis gewezen in een kort geding tussen een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, eiseres, gevestigd te Den Haag, en een andere besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, gedaagde, gevestigd te Vlaardingen. Gedaagde is niet verschenen in de procedure. De eiseres vorderde betaling van € 357.047,61 aan openstaande facturen, inclusief btw. De procedure begon met een dagvaarding op 29 augustus 2024, en de mondelinge behandeling vond plaats op 10 september 2024.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de dagvaarding aan de wettelijke vereisten voldeed, waardoor verstek werd verleend. De vordering van eiseres werd als voldoende aannemelijk beoordeeld, mede gezien het spoedeisende belang van eiseres. Eiseres heeft aangegeven dat de continuïteit van haar onderneming in gevaar is door het uitblijven van betalingen door gedaagde, die sinds 27 april 2024 niet meer heeft betaald. Dit heeft geleid tot een dreigend faillissement van eiseres, wat de rechter als een gegronde reden voor de toewijzing van de vordering beschouwde.

De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten werden afgewezen, omdat eiseres verklaarde dat deze kosten niet waren gemaakt. Gedaagde werd in het ongelijk gesteld en moest de proceskosten van eiseres vergoeden, die in totaal op € 1.693,37 werden begroot. De voorzieningenrechter heeft de vordering van eiseres toegewezen, gedaagde veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente, en verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad. Het meer of anders gevorderde werd afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/684763 / KG ZA 24-817
Vonnis in kort geding van 24 september 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd te Den Haag,
eiseres,
advocaat: mr. B. Ivanov-Petkova te Den Haag,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
gevestigd te Vlaardingen,
gedaagde,
niet verschenen.
Partijen worden hierna ook [eiseres] en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de dagvaarding van 29 augustus 2024, met 13 producties. De nagekomen producties 14 en 15 worden buiten beschouwing gelaten, omdat [eiseres] deze niet aan [gedaagde] heeft gezonden.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 september 2024.

2.De beoordeling

2.1.
Bij de dagvaarding zijn de bij de wet voorgeschreven formaliteiten in acht genomen, zodat het gevraagde verstek wordt verleend.
2.2.
[eiseres] vordert in dit kort geding betaling door [gedaagde] van € 357.047,61 (incl. btw) aan openstaande facturen. Deze vordering komt de voorzieningenrechter niet onrechtmatig of ongegrond voor. Daartoe wordt het volgende overwogen.
2.2.1.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is de vordering van [eiseres], gelet op de onderbouwing daarvan en de overgelegde stukken, voldoende aannemelijk. Daar komt bij dat [eiseres] een spoedeisend belang heeft bij haar vordering. [eiseres] heeft, zo stelt zij, gegronde redenen om aan te nemen dat [gedaagde] binnen afzienbare tijd wordt ontbonden. Daarnaast heeft [eiseres] toegelicht dat de continuïteit van haar onderneming in gevaar is. Zij heeft meerdere jaren (vrijwel) uitsluitend werkzaamheden voor [gedaagde] verricht, waardoor haar bestaan op dit moment afhankelijk is van betalingen door [gedaagde]. Het is namelijk niet eenvoudig gebleken om op korte termijn soortgelijke projecten aan te trekken. Omdat [gedaagde] sinds 27 april 2024 niet meer betaalt en de financiële buffer van [eiseres] opraakt, dreigt het faillissement van [eiseres]. Inmiddels heeft ook de Belastingdienst zich bij [eiseres] gemeld en bankbeslag gelegd. Het restitutierisico van [gedaagde] staat om voornoemde redenen niet aan de toewijsbaarheid van de vordering in de weg.
2.3.
De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden afgewezen, omdat tijdens de mondelinge behandeling namens [eiseres] is verklaard dat deze niet zijn gemaakt.
2.4.
[gedaagde] wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (incl. nakosten) betalen. De proceskosten van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding: € 112,37
- griffierecht: € 688,00
- salaris advocaat: € 715,00
- nakosten:
€ 178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal: € 1.693,37

3.De beslissing

De voorzieningenrechter
3.1.
verleent verstek tegen [gedaagde],
3.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] een bedrag van € 357.047,61 (incl. btw) te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van 27 april 2024 tot de dag van volledige betaling,
3.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.693,37, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [gedaagde] € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
3.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en in het openbaar uitgesproken op 24 september 2024.
[2917/106]