ECLI:NL:RBROT:2024:10323

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 augustus 2024
Publicatiedatum
18 oktober 2024
Zaaknummer
C/10/682601 / KG ZA 24-696
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil tussen ex-echtgenoten over kinderalimentatie en beslaglegging

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, vordert de man schorsing van de executie van een beschikking die hem verplicht tot het betalen van kinderalimentatie. De partijen, een man en een vrouw, zijn ex-echtgenoten en hebben samen twee kinderen. De vrouw heeft executiemaatregelen getroffen om de alimentatie te innen, terwijl de man betwist dat hij deze alimentatie nog verschuldigd is, omdat een van de kinderen bij hem woont. De rechtbank heeft op 30 augustus 2024 de mondelinge behandeling gehouden en de vorderingen van de man afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelt dat de vrouw een in redelijkheid te respecteren belang heeft bij de uitvoering van de alimentatieverplichting, en dat de man onvoldoende bewijs heeft geleverd van een financiële noodsituatie. De vorderingen van de man om de executiemaatregelen te staken en om terugbetaling van eerder geïncasseerde bedragen worden afgewezen. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/682601 / KG ZA 24-696
Vonnis in kort geding van 30 augustus 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te Brielle,
eiser,
advocaat: mr. L.A.E. Timmer te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te Barendrecht,
gedaagde,
advocaat: mr. M. Soytekin te Rotterdam.
Partijen worden hierna de man en de vrouw genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 22 juli 2024, met producties 1 tot en met 16,
  • de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 13.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 23 augustus 2024.

2.De feiten

2.1.
Op 4 februari 1998 zijn partijen met elkaar gehuwd.
2.2.
Tijdens het huwelijk zijn partijen ouders geworden van een dochter, [naam kind 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2005, en een zoon, [naam kind 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2008.
2.3.
Bij beschikking van 13 augustus 2018 (hierna: de beschikking) heeft deze rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Van de beschikking maken een ouderschapsplan en een convenant onderdeel uit. Daarin hebben partijen afspraken over de kinderen en de verdeling van de gemeenschap vastgelegd. Op 18 september 2018 is de beschikking ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.4.
In artikel 2.1 van het ouderschapsplan staat dat de kinderen hun hoofdverblijf bij de vrouw hebben. Het convenant bepaalt in artikel 1.3 dat de man met ingang van 1 juli 2018 ten behoeve van de verzorging en opvoeding van de kinderen € 200,00 per kind per maand aan de vrouw betaalt en dat per 1 januari 2019 voor het eerst geïndexeerd wordt.
2.5.
Bij e-mail van 26 juni 2021 schrijft de man aan de vrouw:
“(…) Ik moet je nog twee maanden kinderen alimentatie betalen aangezien [naam kind 2] per 1 september bij mij komt wonen. Deze ga ik niet overmaken en zal het geld gebruiken voor de kinderen. (…)”
2.6.
In opdracht van de vrouw verzoekt het Nationaal Loket Alimentatie Inning (NLAI) de man bij brief van 4 april 2024 om een bedrag van € 13.989,64 aan alimentatie, indexering en overige kosten aan de vrouw te betalen. Bij e-mail van 9 april 2024 heeft de man de verschuldigdheid van dit bedrag betwist. Volgens de man moet de vrouw een bedrag van € 14.241,53 aan hem betalen, omdat [naam kind 2] sinds 1 september 2021 bij hem woont.
2.7.
Bij e-mail van 15 april 2024 schrijft het NLAI dat de vrouw de alimentatie voor [naam kind 1] tot haar achttienjarige leeftijd wil opeisen en haar vordering handhaaft voor een bedrag van € 7.535,45. Bij e-mail van 20 april 2024 bericht mr. Timmer aan het NLAI dat er, met uitzondering van een bedrag aan indexering, geen sprake is van een betalingsachterstand van de man. Verder stelt zij voor om de alimentatie te herberekenen vanaf het moment dat [naam kind 2] bij de man is komen wonen.
2.8.
Op 14 mei 2024 betaalt de man € 1.336,32 aan indexering aan het NLAI.
2.9.
Op verzoek van de vrouw betekent de deurwaarder bij exploot van 31 mei 2024 de beschikking aan de man met bevel aan de man om € 6.347,91 te voldoen.
2.10.
Bij e-mail van 2 juni 2024 verzoekt mr. Timmer de deurwaarder om de executiemaatregelen te staken. Daarbij kondigt zij aan dat de man een verzoekschrift zal indienen tot nihilstelling en verkrijging van kinderalimentatie.
2.11.
Bij verzoekschrift van 3 juni 2024 verzoekt de man deze rechtbank om het ouderschapsplan en convenant te wijzigen, in die zin dat de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van [naam kind 2] vanaf 23 augustus 2021 op nihil wordt gesteld en de bijdrage van de vrouw in de kosten van verzorging en opvoeding van [naam kind 2] vanaf voornoemde datum op minimaal € 215,37 per maand wordt bepaald. De zaak is bij de rechtbank in behandeling onder zaaknummer C/10/680054 / FA RK 24/4176.
2.12.
Bij e-mail van 6 juni 2024 bericht de deurwaarder aan mr. Timmer dat hij expliciet de opdracht heeft ontvangen om de executie onverminderd voort te zetten.
2.13.
Bij verzoekschrift van 7 juni 2024 verzoekt de man deze rechtbank om bij voorlopige voorziening te bepalen dat gedurende de lopende verzoekschriftprocedure de verplichting van de man tot het betalen van kinderalimentatie per 23 augustus 2021 wordt opgeschort en de executie van de beschikking door de vrouw wordt opgeschort. De zaak is bij de rechtbank in behandeling onder zaaknummer C/10/680512 / FA RK 24/4373.
2.14.
Op 7 juni 2024 legt de vrouw ten laste van de man executoriaal derdenbeslag leggen onder ABN AMRO Bank N.V. Daarnaast legt zij op 10 juni 2024 executoriaal beslag op de woning van de man aan het [adres] in Brielle. Inmiddels heeft de hypotheekhouder aangezegd de executie over te nemen.
2.15.
Op 10 juli 2024 legt de vrouw ten laste van de man executoriaal derdenbeslag onder [naam bedrijf] .
2.16.
Op 30 augustus 2024 om 12:00 uur vindt in beide verzoekschriftprocedures (zie 2.11. en 2.13.) een mondelinge behandeling plaats.

3.Het geschil

3.1.
De man vordert, verkort weergegeven, dat de voorzieningenrechter bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
de werking van de bij de beschikking aan de man met ingang van 1 juli 2018 opgelegde kinderalimentatie ten aanzien van [naam kind 2] en van [naam kind 1] , tot aan het moment waarop [naam kind 1] de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt, op 12 december 2023, schorst tot aan het moment waarop in de bodemprocedure onherroepelijk op de verzoeken van de man is beslist,
de vrouw veroordeelt alle door haar, naar aanleiding van de beschikking, genomen executiemaatregelen te staken en gestaakt te houden, zulks op laste van een dwangsom tot aan het moment waarop in de bodemprocedure onherroepelijk op de verzoeken van de man is beslist,
de vrouw veroordeelt om binnen een week na het wijzen van het vonnis over te gaan tot terugbetaling van de reeds geïncasseerde bedragen,
de vrouw veroordeelt om alle kosten van de door haar genomen executiemaatregelen voor eigen rekening en risico te nemen en de man voor die kosten te vrijwaren,
de vrouw veroordeelt om zich te onthouden van het benaderen van derden die de man zakelijk of privé kent en waarbij zij zich lasterlijk over de man uitlaat, zulks op laste van een dwangsom,
de vrouw veroordeelt in de kosten van deze procedure.
3.2.
De vrouw voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van de man in de kosten van het geding.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Hoewel een inhoudelijke behandeling van het (bodem)geschil tussen partijen plaatsvindt tijdens de mondelinge behandeling op 30 augustus 2024, vloeit het spoedeisend belang van de man in dit geval voort uit de aard van het gevorderde.
4.2.
In een executiegeschil kan de tenuitvoerlegging van een beslissing slechts worden geschorst wanneer de executant (in dit geval de vrouw), gelet op de belangen van de geëxecuteerde (in dit geval de man), geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn executiebevoegdheid. Dat kan het geval zijn wanneer de te executeren beslissing berust op een kennelijke juridische of feitelijke misslag en/of als de executie op grond van na de beslissing voorgevallen of aan het licht gekomen feiten aan de zijde van de geëxecuteerde klaarblijkelijk een noodtoestand zal doen ontstaan.
4.3.
De man legt aan zijn vorderingen onder 1 tot en met 4 ten grondslag dat sprake is van een noodtoestand. De voorzieningenrechter volgt hem daar niet in. De man heeft namelijk geen stukken (over zijn inkomsten en vermogen) in het geding gebracht waaruit blijkt dat hij als gevolg van de beslagen in een financiële noodsituatie verkeert. Hij heeft ook niet gereageerd op de stelling van de vrouw dat hij het bedrag van € 6.347,91 had kunnen betalen om de beslagen en de daarmee gepaard gaande kosten te voorkomen, terwijl de vrouw stukken heeft overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat de man over voldoende financiële middelen beschikt. De stelling van de vrouw dat de man al sinds 11 juli 2024 niet meer factureert om onder de achterstallige alimentatie uit te komen, heeft de man eveneens onbesproken gelaten. Daar komt bij dat de vrouw een in redelijkheid te respecteren belang heeft bij de uitoefening van haar executiebevoegdheid. Artikel 1.3 van het convenant, dat onderdeel uitmaakt van de beschikking, bepaalt immers dat de man een bijdrage aan de vrouw in de verzorging en opvoeding van [naam kind 1] dient te betalen. De stelling van de man dat de vrouw mogelijk een onderhoudsbijdrage aan de man moet betalen voor [naam kind 2] rechtvaardigt niet de conclusie dat zij thans misbruik maakt van haar executiebevoegdheid. De afspraak dat de man tot de achttiende verjaardag van [naam kind 1] een onderhoudsbijdrage moet betalen, is daarmee namelijk niet gewijzigd of komen te vervallen. Anders dan de man stelt, kan uit zijn e-mail van 26 juni 2021 ook niet worden opgemaakt dat partijen hebben afgesproken om te verrekenen. Ten slotte is van belang dat de vrouw een verklaring heeft gegeven voor het feit dat zij tot april 2024 heeft gewacht met het innen van de achterstallige alimentatie voor [naam kind 1] . Zo heeft zij toegelicht dat zij zich in eerste instantie tot het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) had gewend en te horen kreeg dat het LBIO maar zes maanden terug kan kijken. Pas daarna is zij bekend geraakt met het NLAI.
4.4.
Het vorenstaande leidt ertoe dat de vrouw de executiemaatregelen niet hoeft te staken. De vorderingen onder 1 en 2 worden derhalve afgewezen. Dit geldt ook voor de vorderingen onder 3 en 4, waarbij nog wordt opgemerkt dat deze vorderingen onvoldoende bepaald zijn omdat daarin geen bedrag wordt genoemd.
4.5.
De vordering onder 5 wordt eveneens afgewezen. De man heeft erkend dat de vrouw in juli 2024 maar één keer contact heeft gehad met iemand die de man ook kent. Dat is onvoldoende voor het kunnen toewijzen van de vordering. Daar komt bij dat het ook niet gaat om een zakelijke relatie. De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling immers toegelicht dat het een privégesprek tussen twee vrouwen betrof over, kort gezegd, normen en waarden en dat de inhoud daarvan niet voor andermans ogen bestemd was.
4.6.
Omdat partijen ex-echtelieden zijn worden de proceskosten tussen hen gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 30 augustus 2024.
[2971/2009]