ECLI:NL:RBROT:2024:10317

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 augustus 2024
Publicatiedatum
18 oktober 2024
Zaaknummer
FT RK 24/685
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een verzoek tot gedwongen schuldregeling op basis van onvoldoende aannemelijkheid van het voorstel

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 15 augustus 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot een gedwongen schuldregeling, ingediend door de verzoeker. De verzoeker had op 29 mei 2024 een verzoek ingediend op basis van artikel 287a lid 1 van de Faillissementswet, waarin hij een schuldregeling voorstelde aan zijn schuldeisers. De totale schuldenlast van de verzoeker bedroeg € 321.743,13, en hij bood een regeling aan waarbij hij 1,98% van de schulden zou betalen. Vijf van de zes schuldeisers stemden in met de regeling, maar de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) weigerde in te stemmen met het voorstel, wat leidde tot de procedure voor de rechtbank.

Tijdens de zitting op 7 augustus 2024 werd duidelijk dat de RVO een aanzienlijk bedrag van de totale schuldenlast vertegenwoordigde en dat de verzoeker niet had aangetoond dat hij niet in staat was om meer te betalen. De rechtbank oordeelde dat de belangen van de RVO zwaarder wogen dan die van de verzoeker en de overige schuldeisers. De rechtbank concludeerde dat het voorstel van de verzoeker niet het uiterste was waartoe hij in staat moest worden geacht, aangezien er geen bewijs was dat hij niet in staat was om fulltime te werken of dat hij actief had gesolliciteerd naar een aanvullende dienstbetrekking.

Daarom heeft de rechtbank het verzoek om de RVO te bevelen in te stemmen met de schuldregeling afgewezen. De rechtbank zal in een aparte beslissing oordelen over het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. De uitspraak benadrukt het belang van de belangenafweging tussen de schuldeisers en de verzoeker, en de noodzaak voor de verzoeker om voldoende bewijs te leveren van zijn financiële situatie en mogelijkheden.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 15 augustus 2024
afwijzen gedwongen schuldregeling
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats] ,
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 29 mei 2024, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a lid 1 Faillissementswet ingediend om drie schuldeisers met vijf vorderingen, te weten:
  • Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (hierna: RVO) met twee vorderingen, waarvan één vordering in behandeling is bij GGN Mastering Credit B.V.;
  • Infomedics Factoring B.V. (hierna: Infomedics) met twee vorderingen;
  • [persoon A] (hierna: [persoon A] );
die weigeren mee te werken aan een door verzoeker aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
In de contacten met de Kredietbank Rotterdam heeft [persoon A] , bij e-mail van 29 juli 2024, te kennen gegeven alsnog in te stemmen met de aangeboden schuldregeling. Het verzoek ten aanzien van [persoon A] wordt derhalve als ingetrokken beschouwd.
Op 7 augustus 2024 heeft schuldhulpverlening aanvullende stukken toegezonden aan de rechtbank. Hieruit blijkt dat Infomedics in haar contacten met schuldhulpverlening, bij e-mail van 10 juli 2024, te kennen heeft gegeven dat de vorderingen volledig zijn voldaan en zij aldus geen weigerende partij meer zijn. Het verzoek ten aanzien van Infomedics wordt derhalve als ingetrokken beschouwd.
Ter zitting van 7 augustus 2024 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • de heer [persoon B] , werkzaam bij de Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening);
  • de heer [persoon C] , werkzaam bij GGN Mastering Credit B.V., namens RVO.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoeker heeft volgens het ingediende verzoekschrift zes concurrente schuldeisers met acht vorderingen. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 321.743,13 van verzoeker te vorderen. Verzoeker heeft bij brief van 1 maart 2024 een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, inhoudende een betaling van 1,98% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting. De schuldenlast was op dat moment € 321.814,93. De schuldenlast is derhalve lager geworden. Het aangeboden percentage is hetzelfde gebleven.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De aangeboden regeling is gebaseerd op de afloscapaciteit die verzoeker heeft op basis van zijn dienstbetrekking. Verzoeker werkt parttime en heeft een arbeidscontract voor bepaalde tijd. De aangeboden regeling voorziet in uitkering van een prognosepercentage. Dat betekent dat de afloscapaciteit eventueel nog hoger of nog lager zal kunnen uitvallen. Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat hij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan zijn schuldeisers aan te bieden. Verzoeker heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en zijn vaste lasten worden inmiddels door zijn budgetbeheerder voldaan.
Vijf schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. RVO stemt hier niet mee in. Zij heeft een vordering van € 53.462,71 op verzoeker, welke 16,6% van de schuldenlast beloopt, en een vordering van € 2.553,34, welke 0,8% van de totale schuldenlast beloopt.

3.Het verweer

Ter zitting heeft RVO zich op het standpunt gesteld dat de subsidie is verstrekt op basis van onjuiste gegevens. Verzoeker heeft de indiening van de subsidieaanvraag gedelegeerd aan een derde. Het blijft echter de verantwoordelijkheid van verzoeker om ervoor te zorgen dat de aanvraag op juiste wijze wordt ingediend. Door het invullen van onjuiste gegevens is de schuld niet te goeder trouw ontstaan. RVO stelt zich op het standpunt dat het verzoek dient te worden afgewezen.

4.De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van RVO bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of RVO in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoeker of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt.
Vooropgesteld wordt dat de vorderingen van RVO een aanzienlijk aandeel vormen in de totale schuldenlast (te weten 17,4% daarvan). Gelet daarop zal niet snel kunnen worden geoordeeld dat RVO in redelijkheid niet kon weigeren om met de schuldregeling in te stemmen.
De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoeker in staat moet worden geacht. Het aanbod betreft een prognoseakkoord gebaseerd op de huidige inkomsten uit hoofde van een parttime dienstverband. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is onvoldoende duidelijk geworden dat verzoeker niet in staat zou zijn om (minimaal) 36 uur per week te werken. Niet is gebleken dat verzoeker actief heeft gesolliciteerd naar een aanvullende dienstbetrekking, dan wel naar een fulltime baan. Verzoeker heeft geen medische stukken overgelegd, waaruit blijkt dat hij gedeeltelijk arbeidsongeschikt is.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de belangen van RVO als weigerende schuldeiser zwaarder wegen dan die van verzoeker of de overige schuldeisers. Het verzoek om RVO te bevelen in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling wordt daarom afgewezen.
De rechtbank zal bij afzonderlijke beslissing op het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling beslissen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek om een gedwongen schuldregeling te bevelen.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J. Tideman, rechter, en in aanwezigheid van
mr. J.A. Kuijvenhoven, griffier, in het openbaar uitgesproken op 15 augustus 2024.