ECLI:NL:RBROT:2024:10313
Rechtbank Rotterdam
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Toewijzing van een moratorium op verzoek van een schuldenaar in het kader van de Faillissementswet
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 1 juli 2024 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van een verzoekster die een voorlopige voorziening vroeg op grond van artikel 287b van de Faillissementswet. De verzoekster, die in financiële problemen verkeert, heeft op 16 mei 2024 een verzoekschrift ingediend om een moratorium van zes maanden te verkrijgen, zodat zij de tijd zou hebben om een schuldregeling te treffen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de huurtermijnen voor de maanden mei, juni en juli 2024 zijn voldaan en dat de verzoekster voldoende inkomsten uit arbeid ontvangt. Er is echter ook sprake van budgetbeheer, wat de rechtbank als positief heeft beoordeeld voor de kans op het voldoen van toekomstige huurtermijnen.
Tijdens de zitting op 24 juni 2024 was de verzoekster niet aanwezig, wat vragen opriep over haar betrokkenheid bij het schuldhulpverleningstraject. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er een bedreigende situatie is voor de verzoekster, aangezien er een proces-verbaal van ontruiming was afgegeven. De rechtbank heeft de belangen van de verzoekster, die in haar huurwoning wil blijven, zwaarder laten wegen dan die van de verweerster, die de ontruiming wilde doorzetten. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om het moratorium toe te wijzen, maar voor een periode van vier maanden in plaats van de gevraagde zes maanden. De rechtbank heeft ook voorwaarden gesteld aan de toewijzing van de voorziening, waaronder de tijdige betaling van huurtermijnen en het rapporteren door de schuldhulpverlening.
De rechtbank heeft de verzoekster niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar heeft aangegeven dat zij in de toekomst een nieuw verzoek kan indienen. De uitspraak is openbaar gedaan door mr. C.G.E. Prenger, rechter, en mr. J.A. Kuijvenhoven, griffier.